ECLI:NL:RBROT:2015:7041

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
10/960168-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vervaardigen van malware en computervredebreuk met bijkomende feiten

Op 2 oktober 2015 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het vervaardigen van malware, gekwalificeerde computervredebreuk, diefstal, witwassen en andere gerelateerde feiten. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A.C. Frijns. Tijdens de zitting, die plaatsvond op 14, 15, 17 en 18 september 2015, werd de tenlastelegging besproken, waarbij de officier van justitie, mr. M. Ridderbeks, een gevangenisstraf van vijf jaar eiste. De rechtbank constateerde dat de dagvaarding op bepaalde punten nietig was, met name waar de term 'onder andere' werd gebruikt, wat leidde tot onvoldoende feitelijke omschrijving van de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging op andere punten wel voldoende duidelijk was en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte, samen met anderen, een grootschalige cybercriminaliteit had gepleegd, waarbij gebruik werd gemaakt van malware om toegang te krijgen tot bankrekeningen en om geldbedragen te stelen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van € 22.276,66 betalen aan de ING Bank, die als benadeelde partij was opgetreden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het vertrouwen in het elektronische betalingsverkeer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/960168-14
Datum uitspraak: 2 oktober 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres]
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de [locatie penitentiaire inrichting] ,
raadsman mr. R.A.C. Frijns, advocaat te Arnhem.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14, 15, 17 en 18 september 2015.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vorderingen van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De rechtbank heeft tijdens de behandeling ter terechtzitting omwille van overzichtelijkheid gebruik gemaakt van een matrix waaruit blijkt welke verwijten in welke feiten op de tenlastelegging terugkomen. De verwijten zijn kort aangeduid en voorzien van een nummering in Romeinse cijfers. Deze nummering in Romeinse cijfers is ter informatie in rechte haken opgenomen in de bewezenverklaringen. Waar de tenlastelegging bestaat uit verschillende onderdelen die met gedachtestreepjes zijn genummerd, heeft de rechtbank tevens in Arabische cijfers de gedachtestreepjes doorlopend genummerd. De matrix is als bijlage II aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Ridderbeks heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4, 5A, 5B, 5C en 6 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Geldigheid dagvaarding

4.1.
Het gebruik van ‘onder andere’
De verdediging heeft aangevoerd dat de tenlastelegging, daar waar voorafgaande aan de verfeitelijking van de tenlastegelegde feiten de woorden ‘onder andere’ is gebezigd, de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is zodat deze in zoverre nietig is.
De officier van justitie heeft gesteld zich in dit standpunt te kunnen vinden.
De rechtbank heeft, met verdediging en officier van justitie, geconstateerd dat in de dagvaarding meermalen de feitelijke omschrijving van de ten laste gelegde feiten wordt voorafgegaan door de term ‘onder andere’. De rechtbank is van oordeel dat de beschuldiging op dit punt onvoldoende feitelijk omschreven is en zal de dagvaarding voor wat betreft dit punt nietig verklaren. Het betreft de woorden ‘onder andere’ in de feiten 3, 5A, 5C en 6.
4.2.
Feit 4: witwassen
De verdediging heeft voorts betoogd dat de dagvaarding als het gaat om het feit witwassen nietig moet worden verklaard. De dagvaarding is in dat opzicht onvoldoende duidelijk. Over een lange periode wordt de verdachte verweten een gewoonte te hebben gemaakt van witwassen. Niets wordt geconcretiseerd.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Naast het ten last gelegde witwassen is er ook een uitgebreid onderliggend dossier, waarnaar wordt verwezen in een opmerking bij de tenlastelegging. Op grond hiervan en in samenhang met de concrete uitvoeringshandelingen op de dagvaarding moet het voor de verdachte en zijn verdediging voldoende duidelijk zijn wat hem inzake het gewoontewitwassen wordt verweten. De tenlastelegging voldoet aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) daaraan stelt.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Feit 1: partiële vrijspraak, onderdeel ‘computerwachtwoord’
In het feitelijke deel van de tenlastelegging is opgenomen, kort gezegd, dat inloggegevens door de verdachte zijn buitgemaakt. Dit heeft de rechtbank ook bewezen geacht. Niettemin is in het kwalificerende deel vrijgesproken van het onderdeel “een computerwachtwoord … voorhanden heeft gehad”. De reden daarvoor is dat de rechtbank niet bewezen acht dat de inloggegevens zijn verkregen met het oogmerk een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab,
tweedelid, Sr te plegen. Dit misdrijf behelst, kort gezegd, computervredebreuk met het overnemen van gegevens en daar was het oogmerk niet op gericht.
5.1.2.
Feit 2
In feit 2 zijn drie fases van computervredebreuk ten laste gelegd:
1. computervredebreuk door een webinject te verspreiden op gewone computers;
2. computervredebreuk door Perkele-malware te verspreiden op smartphones;
3. computervredebreuk door met buitgemaakte gegevens in te loggen in internetbankieromgevingen.
Fase 1: verspreiding webinject
De verdachte heeft samen met zijn mededaders een webinject vervaardigd. Dat deze webinject vervolgens is verspreid, staat buiten kijf. Immers: de verdachte en zijn mededaders hebben de vruchten ontvangen van deze webinject (inlog en andere gegevens) en dit is niet mogelijk als de webinject niet was verspreid.
Het dossier bevat geen aanwijzingen
wiede webinject heeft verspreid. Het kan echter niet anders zijn dan dat degene die de verspreidingshandelingen heeft uitgevoerd, dit in nauwe en bewuste samenwerking heeft gedaan met de verdachte en zijn mededaders. De verdachte en zijn mededaders waren immers degenen die beschikten over de webinject en ook wilden dat die verspreid werd; zonder verspreiding was de webinject namelijk volstrekt nutteloos.
Gelet hierop, kan het mededaderschap van de verdachte bij de verspreiding van de webinject, wettig en overtuigend bewezen worden.
Fases 2 en 3: verspreiding Perkele en inloggen op internetbankieromgevingen
Het mededaderschap van de verdachte in deze fases volgt zonder nadere toelichting uit de bewijsmiddelen.
5.1.3.
Feit 3
De verdediging heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit voor de zaken met betrekking tot de aangevers [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Daartoe is aangevoerd, kort samengevat, dat de rol van de verdachte in deze zaken hoogstens als medeplichtigheid kan worden aangemerkt en niet zoals is ten laste gelegd als medeplegen.
Dit verweer wordt, gelet op het navolgende, verworpen.
Uit de bewijsmiddelen volgt het bestaan van een duidelijk en gestructureerd samenwerkingsverband tussen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en de vooralsnog onbekende “Fand”. Het doel van deze samenwerking was onder meer het onbevoegdelijk toegang verkrijgen tot bankrekeningen van slachtoffers, het vervolgens vanaf die bankrekeningen gelden overmaken naar bankrekeningen van zogenaamde
moneymulesen ten slotte het opnemen vanaf die bankrekeningen. De rol van de verdachte bij het welslagen van deze diefstallen was cruciaal. Hij heeft hierin, evenals de andere genoemde personen, verschillende taken op zich genomen. Ten aanzien van een aantal feiten is zijn rol, dat staat niet ter discussie, zonder meer als medepleger aan te merken. Dat de verdachte ten aanzien van de drie nu aan de orde zijnde zaken “slechts” de bankgegevens van de
moneymulesin het samenwerkingsverband zou hebben verstrekt, tast zijn rol als medepleger niet aan.
5.1.4.
Feit 4
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte van het witwassen geen gewoonte heeft gemaakt. De rechtbank verwerpt dit betoog. Gelet op het aantal bewezen verklaarde handelingen en de lange periode waarin dat is gebeurd is naar het oordeel van de rechtbank sprake van gewoontewitwassen.
5.1.5.
Feiten 5A en 5B
De verdachte wordt verweten dat hij op naam van anderen geldbedragen heeft verstuurd via MoneyGram vanaf de locatie J&J African Market te Almere.
Een eerste sterke aanwijzing tegen de verdachte is dat in zijn woning een origineel MoneyGram verzendformulier is aangetroffen. Volgens het formulier heeft [betrokkene 1] op 1 juli 2013 een transactie verricht en is daarbij diens paspoort ter legitimatie gebruikt. Het staat echter vast dat [betrokkene 1] deze transactie niet heeft verricht. Zijn paspoort was namelijk, zo blijkt uit zijn aangifte, sinds juni 2012 vermist. Opvallend is dat de verdachte een paar uur na deze transactie [medeverdachte 1] via de chat gedetailleerd op de hoogte stelt. Hij noemt daarbij onder meer de naam [betrokkene 1] , de transactiecode, het verzonden bedrag en de naam van de ontvanger. Al deze gegevens komen overeen met de inhoud van genoemd verzendformulier. Hieruit volgt, anders dan de verdediging voorstaat, dat het de verdachte is geweest die deze transactie heeft verricht en daarbij onbevoegdelijk gebruik heeft gemaakt van het paspoort van [betrokkene 1] . Uit onderzoek is gebleken dat het paspoort van [betrokkene 1] ten behoeve van negen MoneyGram transacties is ingezet. Al deze transacties kunnen de verdachte worden toegerekend.
De juistheid van dit oordeel wordt gesterkt door de inhoud van een chatgesprek over MoneyGram dat op 9 april 2013 heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en [medeverdachte 1] . De verdachte laat blijken dat hij een MoneyGram-“lijn” heeft en dat soms aan hem gevraagd wordt met welke legitimatie hij komt. Die laatste opmerking rechtvaardigt het vermoeden dat de verdachte MoneyGram-transacties verricht en daarbij gebruik maakt van verschillende legitimatiebewijzen. Dat vermoeden is ook juist. In de woning van de verdachte wordt het sinds januari 2012 vermiste rijbewijs van [betrokkene 2] aangetroffen. Ook wordt aangetroffen het sinds 31 december 2010 vermiste identiteitsbewijs van [betrokkene 3] . Uit onderzoek is gebleken dat deze twee legitimatiebewijzen na de vermissing ervan zijn gebruikt voor in totaal elf uitgaande MoneyGram-betalingen, welke - evenals als de transacties op naam van [betrokkene 1] steeds zijn verricht vanaf dezelfde locatie: J&J African Market te Almere.
Op grond van al het bovenstaande, bezien in onderling verband en samenhang, kunnen de feiten 5A en 5B wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
5.1.6.
Feiten 5C en 6
De verdachte wordt onder feit 5C verweten het medeplegen van de poging tot oplichting van de Bijenkorf en International Card Services B.V. (ICS). De verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat de eventuele betrokkenheid van de verdachte bij dit feit niet als medeplegen kan worden geduid.
Dit verweer wordt, gelet op het navolgende, verworpen.
Op 25 september 2014 werd door de afdeling Kaartacceptatie van ICS een aanvraag voor een Bijenkorf Mastercard ontvangen op naam van [slachtoffer 5] . De kaart is uiteindelijk niet verstrekt.
Tijdens de doorzoeking op 30 september 2014 van de woning van de verdachte wordt een laptop aangetroffen die nog aanstond. Op het scherm is een tekstbestand te zien met daarop gedetailleerde (salaris)gegevens betreffende [slachtoffer 5] en het woord “bijenkorf”. Het lijkt er sterk op dat dit gegevens zijn die bestemd zijn om een vervalste loonstrook op naam van [slachtoffer 5] samen te stellen.
Op 24 september 2014 belt de verdachte met [medeverdachte 2] . Tijdens dat telefoongesprek wordt over en weer gesproken over het aanvragen van een creditcard bij de Bijenkorf. In het licht van het bovenstaande is een andere uitleg van het gesprek niet mogelijk. Gesproken wordt ook over salarisgegevens en dat “ze” getrouwd zijn. [slachtoffer 5] is getrouwd en de besproken gegevens komen overeen met de inhoud van genoemd tekstbestand. Tot slot wordt op de mobiele telefoon van [medeverdachte 2] een op 26 september 2014 opgeslagen afbeelding aangetroffen waarop te lezen valt, kort samengevat, dat de aanvraag van een Bijenkorf Card is ontvangen en dat aanvullende documenten noodzakelijk zijn.
Dit alles wijst er op dat de verdachte betrokken is geweest bij de achteraf mislukt gebleken aanvraag van de creditcard op naam van [slachtoffer 5] . Kennelijk had de Bijenkorf nog aanvullende gegevens nodig zoals bijvoorbeeld een salarisstrook en de verdachte heeft samen met [medeverdachte 2] gesproken over de daarin op te nemen (valse) gegevens. Gelet op al het bovenstaande moet de samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte Heijgen ten aanzien van dit feit als medeplegen worden aangemerkt.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage III heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
[i]
hij in de periode van 01
april2013 tot en met 31 december 2013 te Barendrecht en Almere
meermalen tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) technische hulpmiddelen die hoofdzakelijk geschikt gemaakt en ontworpen waren tot het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, heeft vervaardigd en verworven en voorhanden heeft gehad, met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab lid 2 van het Wetboek van Strafrecht werd gepleegd, immers hebben verdachte en/of zijn mededaders malware (webinjects en Perkele malware) ontwikkeld of laten ontwikkelen, welke malware hoofdzakelijk ontworpen was/waren om het misdrijf computervredebreuk te plegen, met de bedoeling om daarmee wederrechtelijk geautomatiseerde werken van een bank en bedrijven en personen binnen te dringen en vervolgens inloggegevens en/of andere persoonlijke gegevens en/of TAN-codes ten behoeve van internetbankieren voor zichzelf en/of voor een ander over te nemen en vervolgens die inloggegevens en/of TAN-codes verworven,
anders dan door verspreidingter beschikking gesteld en/of voorhanden gehad met de bedoeling om daarmee zichzelf of een ander toegang te verschaffen tot het betalingsverkeer zijnde geautomatiseerde werken van de
ING-banken zijn/haar klanten;
2.
[ii]
hij in de periode van 01
april2013 tot en met 30 september 2014 te Barendrecht en/of Almere, meermalen tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk en wederrechtelijk in geautomatiseerde werken, is binnengedrongen, waarbij hij en/of zijn
mededaders zich de toegang tot die geautomatiseerde werken heeft verworven door het doorbreken van een beveiliging en/of een technische ingreep en/of een valse sleutel en/of door het aannemen van een valse hoedanigheid, en vervolgens gegevens die waren opgeslagen, werden verwerkt of overgedragen door die geautomatiseerde werken waarin hij en/of zijn mededaders zich wederrechtelijk bevond(en), voor zichzelf of een ander heeft overgenomen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders computers geïnfecteerd middels webinjects en/of malware en vervolgens, nadat internetbankieren werd opgestart, een ogenschijnlijk betrouwbare website van de
ING-bankof van een andere bank getoond of laten tonen, terwijl in werkelijkheid een nagebootste website van de
ING-bankof van een andere bank werd getoond, waardoor de gebruiker(s) van die nagebootste website werd(en) verleid tot het invoeren van mobiele telefoongegevens en het downloaden van een applicatie op zijn/haar mobiele telefoon(s) (smartphones) welke applicatie heimelijk was voorzien van malware (Perkele), waardoor de inloggegevens en/of TAN-codes voor het
verrichten van bankoverschrijvingen via internetbankieren heimelijk werden afgevangen en ter beschikking kwamen van verdachte en/of zijn mededaders en zich met behulp van die inloggegevens toegang verschaft tot de internetbankierenomgeving van die banken
,waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich hebben voorgedaan als de rechtmatige gebruikers van die inloggegevens;
3.
hij, in de periode van
19 september2013 tot en met 30 september 2014 te Barendrecht en/of Almere en/of Rotterdam en/of Den Haag en/of Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere geldbedragen, geheel of ten dele toebehorende aan de ING-bank en/of een of meer rekeninghouders bij die bank, waarbij verdachte en/of zijn mededaders de weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten onderschepte TAN-codes en/of onrechtmatig verworven inloggegevens en/of (andere) bankgegevens, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders telkens zonder toestemming transacties (doen) verricht(en) vanaf de
bankrekeningen van en uit naam van die rekeninghouders naar, bankrekeningen in beheer bij of onder controle van verdachte en/of zijn mededaders en/of vanaf de bankrekeningen van die rekeninghouders naar bankrekeningen van [X] en/of [X] en/of
[X] en/of [X] en/of [X] en/of [X] en/of [X] , telkens met gebruikmaking van inloggegevens en/of bankgegevens en/of TAN-codes tot het gebruik waarvan verdachte en/of zijn mededaders niet gerechtigd was/waren, te weten, door:
[1/vi]
-in de periode van 19 september 2013 tot en met 21 september 2013 vanaf de
ING-bankrekeningvan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met [bankrekeningnummer] een totaal bedrag van 4000 Euro in 4 transacties van 1000 Euro over te boeken naar de rekening van [X] en
[2/viii]
-op 8 oktober 2013 en 9 oktober 2013 vanaf de
ING-bankrekeningvan [slachtoffer 3] met [bankrekeningnummer] telkens een bedrag van 1000 Euro en dus in totaal 2000 Euro over te boeken naar de rekening van [X] en
[3/ix]
-op 9 oktober 2013 vanaf de ING bankrekening van [slachtoffer 4] met [bankrekeningnummer] een bedrag van 879,34 Euro over te boeken naar de rekening van [X] en
[4/xi]
-op verschillende momenten op 6 november 2013 vanaf de
ING-bankrekeningvan [slachtoffer 6] met [bankrekeningnummer] een bedrag van 4.620,00 Euro over te boeken naar de rekening van [X] en/of [X] en
[5/xii]
- op verschillende momenten op of omstreeks 18 november 2013 en 19 november 2013 vanaf de
ING-bankrekeningenvan [slachtoffer 7] met [bankrekeningnummer] en van de
ING-bankrekeningvan [slachtoffer 7] met [bankrekeningnummer] (telkens) een geldbedrag over te boeken naar de rekeningen van [X] en [X] en
[6/xiii]
- in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 3 oktober 2013 vanaf drie
ING- bankrekeningenvan [slachtoffer 8] een geldbedrag, met een totale waarde van 2.493 Euro over te boeken naar bankrekeningen ten name van [X] of [X] en
[7/xiv]
- op 9 oktober 2013 en 10 oktober 2013 vanaf de
ING-bankrekeningenten name van [slachtoffer 9] met [bankrekeningnummer] telkens een geldbedrag van 1000 Euro (dus in totaal 2000 Euro) over te boeken naar een bankrekening ten name van [X] en
[8/xvii]
-op verschillende momenten op 4 november 2013 en 5 november 2013 vanaf
ING-bankrekeningenvan [slachtoffer 10] telkens een geldbedrag van 1000 Euro (dus in totaal 2000 Euro) over te boeken naar een bankrekening ten name van [X]
4.
[xxviii]
hij in de periode van
17 mei 2012tot en met 30 september 2014 te Barendrecht en/of Almere en/of Rotterdam en/of Den Haag en/of Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) krachtens die gewoonte meermalen, geldbedragen, voorhanden gehad en overgedragen en omgezet, immers heeft/
hebbenverdachte en/of zijn mededader(s) geldbedragen die werden verkregen middels verrichte transacties vanaf bankrekeningen van derden en/of pinopnamen voorhanden gehad en/of overgedragen aan zijn mededader(s) en/of aangewend voor het doen (verrichten) van internetaankopen bij [X] en/of [X] ) en/of middels MoneyGram verzonden naar het buitenland terwijl hij wist, dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
warenuit enig misdrijf;
5.
[xxix]
A.
hij in de periode van
17 mei2012 tot en met
20 september 2013te Almere, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse identiteit MoneyGram en verzendkantoor J&J African Market van MoneyGram te Almere, telkens heeft bewogen tot het versturen van geldbedragen naar het
buitenland (voornamelijk Rusland) immers heeft verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid, zich voorgedaan als:
- [betrokkene 1] en zich daarbij telkens gelegitimeerd met het paspoort van [betrokkene 1] met [nummer 1] , en vervolgens het verzendkantoor van MoneyGram telkens verzocht geldbedragen naar het buitenland te verzenden en
- [betrokkene 3] en zich daarbij telkens gelegitimeerd met een rijbewijs op naam van [betrokkene 3] , met [nummer 1] , en vervolgens het verzendkantoor van Money Gram telkens verzocht geldbedragen naar het buitenland te verzenden en
- [betrokkene 2] en zich daarbij telkens gelegitimeerd met een identiteitskaart op naam van [betrokkene 2] , met [nummer 1] , en vervolgens het verzendkantoor van Money Gram
telkens verzocht geldbedragen naar het buitenland te verzenden;
en
B.
[xxx]
dat hij, in de periode van 1 juli 2012 tot en met 1 oktober 2013, te Almere telkens opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten een paspoort met [nummer 1] op naam van [betrokkene 1] , door dit aan te bieden als legitimatiebewijs bij een
verzendkantoor van MoneyGram;
en
C.
[xxxi]
dat hij, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om in de periode van 1 september 2014 tot en met 30 september 2014 te Almere en Den Haag en elders in Nederland,
tezamen en in verenging met een ander telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse
identiteit en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, de Bijenkorf en/of International Card Services en/of de Belastingdienst te bewegen
-tot het verstrekken van een Bijenkorf Mastercard op naam van [slachtoffer 5]
en
-tot het toekennen van een kinderopvangtoeslag op naam van [betrokkene 4] ,
immers heeft verdachte en/of zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid, zich voorgedaan als:
- [slachtoffer 5] en vervolgens in de periode van 20 september 2014 tot en met 30 september 2014 bij International Creditcard Services en/of Bijenkorf een Bijenkorf (Master) Card aangevraagd op naam van [slachtoffer 5] , waarbij personalia van [slachtoffer 5] zijn gebruikt en waarbij het
[e-mailadres]is gebruikt en
- [betrokkene 4] en vervolgens in de periode van 1 september 2014 tot en met 30 september 2014 bij de Belastingdienst kinderopvangtoeslag aangevraagd voor drie minderjarige kinderen, te weten [namen kinderen] , die gebruik zouden maken van kinderopvang [naam] te Den Haag en daartoe vervalste loonstroken op naam van [betrokkene 4] naar de Belastingdienst verzonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
[xxxii]
hij, in de periode van 1 januari
2013tot en met 30 september 2014 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, een formulier of document, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte telkens valselijk andere personalia dan de zijne ingevuld en/of opgegeven en/of handtekeningen gezet en/of personalia en/of andere gegevens op bestaande geschriften gewijzigd, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, immers heeft/
hebbenverdachte en/of zijn mededaders,
alleen gepleegd:
-meermalen
verzendformulieren(
zogenaamdesend forms) van MoneyGram laten
opmaken op naam van [betrokkene 1] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 2] en deze formulieren telkens voorzien van een handtekening, als ware hij die [betrokkene 1] of [betrokkene 3] of [betrokkene 2] en
in vereniging gepleegd:
-meermalen salarisstroken vervalst, door een eigen salarisstrook van [naam bedrijf] in te scannen en te bewerken middels het
softwareprogrammaAdobe Photoshop en aldus salarisstroken te maken op naam van [betrokkene 5] en/of [betrokkene 4] en
alleen gepleegd:
-meermalen bankafschriften van de
ING-bankvervalst, door de tenaamstellingen (te weten [slachtoffer 11] en/of [betrokkene 1] en/of [slachtoffer 12] ) en de adresgegevens van de rekeninghouder(s) (te weten [adressen] ) en de datum van de afschriften (te weten 02-04-2012 en/of 02-06-2013 en/of 02-04-2014 en/of 02-05-2013) te wijzigen terwijl de bankrekeningnummers en de verrichte transacties gelijk blijven en
alleen gepleegd:
-meermalen voorschotnota's van energiebedrijf Eneco uit Gouda te vervalsen
door de tenaamstelling en de adresgegevens van de klanten en de notadatum te
wijzigen (te weten [betrokkene 6] , [adres] en/of
[betrokkene 6] , [betrokkene 6] ) terwijl het klantnummer [nummer 2] en het notanummer [nummer 2] telkens gelijk blijft.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Kennelijke verschrijvingen in de tenlastelegging zijn door de rechtbank verbeterd in de bewezenverklaring; de verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van het met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd, vervaardigen, verwerven en voorhanden hebben van een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt is gemaakt en ontworpen tot het plegen van een zodanig misdrijf, meermalen gepleegd;
2.
medeplegen van computervredebreuk, terwijl de dader vervolgens gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt of worden overgedragen door middel van het geautomatiseerd werk waarin hij zich wederrechtelijk bevindt, voor zichzelf of een ander overneemt, meermalen gepleegd;
3
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
4.
medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
5A
oplichting, meermalen gepleegd;
en
5B
opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, meermalen gepleegd;
en
5C
medeplegen van poging tot oplichting, meermalen gepleegd;
6
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Inleiding
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de strafoplegging is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan grootschalige en langdurige criminele activiteiten die opvallen door professionaliteit, geraffineerdheid en de intensieve soms zelfs ook internationale - samenwerkingsverbanden. In de kern komt het hier op neer.
Via een zogenaamd botnet werden een groot aantal computers geïnfecteerd met malware. Deze malware was op maat gesneden en bestond uit webinjects waardoor computergebruikers een ogenschijnlijk authentieke website van hun bank getoond werd, terwijl dat in werkelijkheid een bijna niet van echt te onderscheiden - valse site was. De daders konden vervolgens beschikken over alle door de rekeninghouders ingevoerde gegevens. Daarnaast werden ook mobiele telefoons van rekeninghouders geïnfecteerd met eveneens op maat gesneden malware. Hier ging het om de software genaamd Perkele die de daders in staat stelde om alle binnenkomende SMS-berichten op die telefoons onzichtbaar te maken en vervolgens door te sluizen naar hun “werktelefoons”. Dit was een cruciale stap in het proces aangezien deze berichten de (TAN-)code’s bevatten die noodzakelijk zijn om banktransacties te voltooien.
De daders waren uiteindelijk in staat om zich onbevoegdelijk toegang tot de bankrekeningen te verschaffen en vervolgens van daar uit geld over te maken. Zij hebben verschillende methoden toegepast om hun eigen rol hierbij zoveel mogelijk te verhullen. Zo werd elektronisch geld gekocht zoals bijvoorbeeld bitcoins. Ook werden gelden overgemaakt naar bankrekeningen van zogenaamde “moneymules”. Een aantal “moneymules” heeft hier bewust aan meegewerkt, maar een aantal van hen wist er niets van. In die gevallen hadden de daders zich tegenover de banken met een valse identiteit gepresenteerd om zo op die naam een bankrekening met bijbehorende producten zoals pinpassen te verkrijgen. Om deze oplichtingen te laten slagen werd gebruik gemaakt van legitimatiebewijzen al dan niet in combinatie met andere documenten die soms ook waren vervalst. Hierdoor werd het “cashen” en daarmee het witwassen van het buitgemaakte geld mogelijk gemaakt.
De verdachte heeft als medepleger bijgedragen aan dit geheel. Daarnaast heeft hij samen met een medeverdachte ook geprobeerd onder meer de Belastingdienst en een creditcardmaatschappij op te lichten en daarbij vervalste officiële documenten gebruikt. Ook is vast komen te staan dat de verdachte regelmatig gelden via het bedrijf MoneyGram heeft overgemaakt naar hoofdzakelijk Rusland. Het lijkt er sterk op dat hiermee de programmeurs van de gebruikte malware werden betaald. Om zijn eigen betrokkenheid bij deze betalingen te verhullen heeft de verdachte steeds gebruik gemaakt van valse identiteiten en daarbij legitimatiebewijzen van anderen ingezet.
8.3.
Ernst van de feiten
Het behoeft geen betoog dat sprake is van ernstige feiten. De verdachte en zijn medeverdachten hebben het Nederlandse systeem van internetbankieren op grove wijze aangevallen. Niet alleen een groot aantal rekeninghouders, maar ook bankinstellingen zijn gedupeerd geraakt. Daarnaast is het vertrouwen dat eenieder moet kunnen hebben in de integriteit van het elektronische betalingsverkeer geschaad. Het wegvallen van dat vertrouwen zou het maatschappelijk en economisch verkeer kunnen ontwrichten. Verreweg de meeste personen en bedrijven zijn namelijk afhankelijk van dit systeem van betalingsverkeer. De verdachte heeft hier echter niks van aangetrokken en heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financieel gewin.
8.4.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie gedateerd 28 juli 2015 waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, zijn enige justitiële contact is een strafbeschikking voor het rijden onder invloed van alcohol.
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op de door de Reclassering Nederland uitgebrachte rapportages van 3 oktober 2014 en 13 maart 2015. Geadviseerd wordt tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf.
8.5.
Conclusies
Voor feiten als deze kan, gezien de ernst, de veelheid en de duur, niet met een lagere straf dan gevangenisstraf worden volstaan. De oplegging van een deel werkstraf is, anders dan de raadsman heeft bepleit, niet aan de orde.
Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank gelet op straffen die in andere, min of meer vergelijkbare zaken, zijn opgelegd. Ook is acht geslagen op de oriëntatiepunten voor skimming, een delict dat weliswaar niet gelijk is aan hetgeen de verdachte heeft gedaan, maar daar wel dichtbij in de buurt komt. Ook bij skimmen zijn in eerste instantie de individuele rekeninghouders de slachtoffers en wordt het vertrouwen in het elektronisch betalingsverkeer aangetast. Er kan dan ook niet worden volstaan met een straf, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest.
Niettemin zal de rechtbank een aanzienlijk kortere gevangenisstraf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist. Anders dan voor overtredingen, heeft de wetgever voor misdrijven bepaald dat straffen niet ongelimiteerd per feit bij elkaar op mogen worden geteld. Ook is van belang dat het gaat om een nog jonge verdachte zonder noemenswaardig strafblad. Hij zal nog geruime tijd moeten vastzitten. Daarna zal hij zijn leven, met een door detentie verloren gegane studie, weer geheel opnieuw moeten inrichten.
Een deel van de straf wordt voorwaardelijk opgelegd, om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat na te melden straffen, waaronder de hierna te bespreken verbeurdverklaringen, passend en geboden zijn.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Algemene opmerking
Waar in de volgende overwegingen, en in de beslissing, wordt gesproken over voorwerpen met nummers, wordt de nummering aangehouden op de beslaglijst die als bijlage IV aan dit vonnis is gehecht.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft bewaring ten behoeve van de rechthebbende gevorderd van het voorwerp met nummer 6 en teruggave aan de verdachte van het voorwerp met nummer 12. Ten aanzien van de overige voorwerpen is verbeurdverklaring gevorderd.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.4.
Beoordeling
Ten aanzien van het voorwerp met nummer 6 zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende worden gelast.
Ten aanzien van het voorwerp met nummer 12 zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Ten aanzien van de voorwerpen met nummers 3 en 5 zal een last tot teruggave aan de verdachte worden gegeven. Voor deze goederen geldt dat zij niet vallen in een van de in artikelen 33a, eerste lid, onder a tot en met f, en 36c, aanhef en onder 1o - 5o Sr genoemde categorieën. Evenmin kunnen zij worden onttrokken op grond van artikel 36d Sr, omdat niet wordt voldaan aan de eis dat zij kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van, dan wel de belemmering van de opsporing van, strafbare feiten soortgelijk aan de feiten die thans aan de rechtbank voorliggen.
Ten aanzien van het voorwerp met nummer 2 zal, gelet op artikel 13a van de Opiumwet, de onttrekking aan het verkeer worden gelast.
Alle overige voorwerpen worden verbeurd verklaard. Deze voorwerpen behoren de verdachte toe en voor elk ervan geldt dat een of meer van de bewezen verklaarde feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan.

10.Vorderingen benadeelde partijen

10.1.
De vordering van de ING-bank
De ING Bank Nederland B.V. (ING) heeft zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en heeft een schriftelijke schadevordering gedateerd 5 januari 2015 ingesteld (aangevuld met een schriftelijke toelichting van 5 januari 2015). De bank stelt door toedoen van de verdachte schade te hebben geleden wegens het schadeloosstellen van tien van haar rekeninghouders voor een bedrag van in totaal € 28.017,62.
10.1.1.
Het standpunt van de verdediging
Het meest vergaande verweer van de verdediging is dat de ING niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar gehele vordering. Hiertoe wordt aangevoerd dat de Rabobank geen rechtstreekse schade heeft geleden als gevolg van het handelen van de verdachte. Niet is namelijk gebleken dat zij verplicht was haar gedupeerde rekeninghouders schadeloos te stellen en evenmin is gebleken of de ING tegen dergelijke schade verzekerd is. Het hieromtrent verkrijgen van de voor de beoordeling noodzakelijke duidelijkheid zal een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Voorts is aangevoerd dat de verdachte niet alleen handelde. Het bedrag zou daarom moeten worden gesplitst.
10.1.2.
De beoordeling
De rechtbank verwerpt het ontvankelijkheidsverweer en overweegt daartoe het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat een benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding kan indienen als er sprake is van schade die rechtstreeks aan haar is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Aan die voorwaarde is voldaan indien in de tenlastelegging de gedraging is omschreven die de schade heeft veroorzaakt. Ten aanzien van een bank heeft te gelden dat zij zich als benadeelde partij kan stellen als de geleden schade in zodanig nauw verband staat met de, zoals in dit geval, bewezen verklaarde diefstallen (feit 3) dat deze schade als rechtstreeks toegebracht kan worden beschouwd. Gewezen wordt naar het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BF5074). Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een zodanig nauw verband. De gelden zijn door de verdachte onbevoegdelijk van de betreffende rekeningen gehaald. De bank moet feitelijk als bewaarder van die gelden worden gezien. Bovendien is bank gerechtigd de gelden uit te lenen tegen rente; door onterechte overboekingen en opnames wordt de bank beknot in die mogelijkheid. Hiermee is de rechtstreekse schade een feit.
De ING kan daarom in beginsel worden ontvangen in haar vordering.
De verdachte is deels vrijgesproken van de diefstal van geld van rekeninghouders [slachtoffer 7] . Voor het gedeelte waarvan de verdachte is vrijgesproken, kan de bank niet worden ontvangen in haar vordering. Voor het overige deel zowel ten aanzien van deze rekeninghouders als ten aanzien van anderen geldt dat de omvang van de geleden schade niet inhoudelijk is weersproken.
De omstandigheid dat de schade reeds geheel of gedeeltelijk door een derde is vergoed, moet gemotiveerd worden gesteld en zo nodig bewezen door degene die zich op het rechtsgevolg ervan beroept, dus door de verdachte. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting verklaard dat de gevorderde schade niet is of wordt vergoed door een derde. Hiertegenover staat slechts de ongemotiveerde stelling dat het
mogelijkis dat een verzekeringsmaatschappij de schade heeft gedekt. Dit is onvoldoende en deze stelling wordt dus ook verworpen, zodat de verdachte het gehele bedrag zal moeten vergoeden aan de bank. Van een onevenredige belasting van het strafgeding is op dit punt geen sprake, zodat ook dat verweer wordt verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde gekwalificeerde diefstallen zoals deze onder feit 3 ten laste zijn gelegd rechtstreeks schade is toegebracht. Voor dat deel waarvoor de benadeelde partij ontvankelijk is, kan de vordering worden toegewezen.
De verdachte heeft de aan hem verweten diefstallen steeds met een ander of anderen gepleegd. Zij zijn daarom ieder hoofdelijk aansprakelijk voor de toe te wijzen schade. De totale omvang van de schadeplichtigheid jegens de ING wordt vastgesteld op € 22.276,66. Voor zover de verdediging met een ‘splitsing’ van dit bedrag heeft beoogd te betogen dat de verdachte slechts voor dat deel aansprakelijk zou zijn dat hij zelf daadwerkelijk in handen heeft gekregen, wordt dit betoog verworpen onder verwijzing naar de artikelen 6:102 en 6:166 van het Burgerlijk Wetboek.
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank geen termen aanwezig om de schademaatregel op te leggen.
10.2.
De vordering van de Rabobank
In het strafdossier bevindt zich een voegingsformulier van 29 december 2014 van de Rabobank Nederland (Rabobank). In het onderhavige geding staan naast de verdachte ook een aantal andere verdachten terecht. De Rabobank heeft in het voegingsformulier niet expliciet aangegeven op wie van hen de daarin opgenomen schadevordering betrekking heeft. De officier van justitie heeft in haar requisitoir echter aangegeven dat deze vordering uitsluitend betrekking heeft op de [medeverdachte 1] . Dat standpunt kan worden ondersteund: de onderliggende schadeposten zien namelijk uitsluitend op feiten die aan hem, en niet aan deze verdachte, worden verweten. De rechtbank gaat er daarom van uit dat deze vordering niet in de strafzaak van de verdachte is ingediend. De vordering zal dus verder onbesproken blijven en de rechtbank zal geen beslissingen in deze nemen.
10.3.
De vordering van de SNS-bank
In het strafdossier bevindt zich een door de SNS Bank N.V. (SNS) opgemaakt voegingsformulier en een schriftelijke schadevordering gedateerd 28 december 2014 (aangevuld en vermeerderd met een formulier gedateerd 11 september 2015). Zoals reeds overwogen: in het onderhavige geding staat naast de verdachte ook een aantal andere verdachten terecht. De SNS vermeldt op genoemd formulier uitsluitend de naam van [medeverdachte 3] en het parketnummer van diens strafzaak. Vastgesteld kan worden dat de onderliggende schadeposten slechts betrekking hebben op feiten die hem worden verweten. De rechtbank stelt daarom vast dat de vordering uitsluitend in de strafzaak van [medeverdachte 3] is ingediend. De vordering zal dus verder onbesproken blijven en de rechtbank zal geen beslissingen in dezen nemen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d, 45, 47, 57, 138ab, 139d, 225, 231, 311, 326 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding nietig zoals hierboven omschreven in rechtsoverweging 4.1;
verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5A, 5B, 5C en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
3 - weegschaal
5 - weegschaal
12 - portemonnee
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
4 - witte poeder (drugs)
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
6 - Identiteitsbewijs(vul goederen in)
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de bewezenverklaarde feiten :
de overige voorwerpen op de beslaglijst;
wijst de vordering van de benadeelde partij ING Bank Nederland N.V., Bijlmerdreef 24, 1102 CT Amsterdam toetot een bedrag van
€ 22.276,66, bestaande uit materiële schade en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van den Bos, voorzitter,
mr. A.A. Kalk en mr. F.W. van Lottum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.