ECLI:NL:RBROT:2015:6971
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- C.A. Schreuder
- C.J.F. de Jongh
- A. Douwes
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsverlening wegens verblijf in het buitenland en terugvordering van onterecht verstrekte bijstand
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Drechtstedenbestuur over de intrekking van bijstandsverlening en de terugvordering van onterecht verstrekte bijstand. Eiseres ontving vanaf 17 december 2007 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb). De rechtbank oordeelt dat de verweerder bevoegd was om de bijstandsverlening in te trekken, omdat eiseres voorafgaand aan haar verblijf in het buitenland geen melding heeft gemaakt van haar afwezigheid. Dit leidde tot een te hoge bijstandsverlening, waardoor de intrekking op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de Wwb gerechtvaardigd was. De rechtbank wijst erop dat de wetgeving op het moment van intrekking geen overgangsrecht kende, wat de toepassing van de wet op dit geval bevestigt.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de terugvordering van de bijstand ook terecht was, omdat de vordering op eiseres pas na 1 januari 2013 ontstond, en de wijziging in de wetgeving betreffende terugvordering niet van toepassing was op vorderingen die voor die datum waren ontstaan. De rechtbank concludeert dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de argumenten van eiseres over haar verblijf in het buitenland en de omstandigheden die haar verblijf beïnvloedden. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de beslissing van de verweerder.