6.11Vooropgesteld wordt dat het belang van Havensteder bij een sobere financiële huishouding wordt onderkend. Dit mag worden verwacht en geëist van een instantie met een maatschappelijke taak als Havensteder en in dat kader is het een en ander ook vastgelegd in de Woningwet en het BBSH. Verder is ook niet in geschil tussen partijen dat in de laatste jaren talloze misstanden bij woningcorporaties aan het licht zijn gekomen, waardoor het maatschappelijke imago van de woningcorporaties ernstig is aangetast, en dat de financiële huishouding van Havensteder onder druk is komen te staan als gevolg van politiek ingrijpen en de crisis op de woningmarkt.
De kantonrechter is echter van oordeel dat deze omstandigheden niet opwegen tegen de belangen van de werknemers bij handhaving van hun recht op een leaseauto. In dat verband neemt de kantonrechter de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking:
- Havensteder heeft geen bedrijfseconomische omstandigheden aan haar voornemen ten grondslag gelegd en evenmin is gebleken dat haar financiële situatie dusdanig nijpend is dat direct ingrijpen c.q. een reorganisatie noodzakelijk is. Evenmin is gebleken dat zij de kosten van de 33 leaseauto’s niet langer meer kan dragen.
- Niet in geschil is dat het gebruik van een leaseauto wordt beschouwd als een vorm van loon, nu de auto ook voor privé doeleinden mag worden gebruikt. Derhalve is hier sprake van een primaire arbeidsvoorwaarde. Voor [verweerder 1] was het bovendien een noodzakelijke voorwaarde om een dienstverband aan te gaan met PWS toentertijd.
- [verweerder 1] en [verweerder 2] hebben onweersproken aangevoerd dat zij voor het uitoefenen van hun functie zeer regelmatig gebruik dienen te maken van een auto, nu zij een ambulante functie bekleden. Niet duidelijk is of het inzetten van poolauto’s een adequaat alternatief is.
- De kosten die gemoeid zijn met de lease van de auto’s van [verweerder 1] en [verweerder 2] (overigens kleine middenklassers en dus geen “Maserati’s”) en van de 31 auto’s van de andere medewerkers, niet behorend tot het hoger management en strategische managers, corresponderen met een bedrag van circa € 300.000,- op jaarbasis, hetgeen afgezet tegen de totale loonkosten van circa 19 miljoen euro op jaarbasis, een relatief bescheiden bedrag is.
- De voorgenomen wijziging van de autoregeling geldt enkel voor de ‘gewone’ werknemer en dus niet voor het hoger management en de strategische managers. De stelling van Havensteder dat zij niet kan snijden in de arbeidsvoorwaarden van deze categorieën medewerkers, omdat zij anders geen ‘kwaliteit’ meer kan binnenhalen, is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende komen vast te staan.
- De voorgestelde afbouwregeling is mager. Zo ontvangen [verweerder 1] en [verweerder 2] na afloop van hun huidige leasecontract slechts vijf respectievelijk zes maanden de helft van het normleasebedrag in het kader van de getroffen afbouwregeling.
- In 2012 zijn [verweerder 1] en [verweerder 2] reeds geconfronteerd met een eenzijdige versobering van hun arbeidsvoorwaarden. Havensteder stelt bij die reorganisatie tevens te hebben bespaard op andere lasten en dat er nog weinig kosten zijn overgebleven om in te snijden, maar zij heeft niet inzichtelijk gemaakt welke maatregelen zij heeft genomen ten aanzien van de topfunctionarissen, terwijl de maatschappelijke discussie juist is ontstaan door de cultuur en het gedrag binnen de hogere regionen.
- Havensteder heeft verwezen naar een onderzoek dat EVZ in opdracht van Aedes, de branchevereniging van woningcorporaties, heeft uitgevoerd naar de beloning binnen de corporatiesector in relatie tot haar marktconcurrenten op 1 juli 2013. Volgens Havensteder blijkt uit dat onderzoek dat met name de lagere functiegroepen boven de mediaan liggen qua beloning. Daar valt echter het een en ander op af te dingen, aangezien bij dat onderzoek, zoals [verweerder 1] en [verweerder 2] terecht hebben aangegeven, geen rekening is gehouden met eventuele vaste aanvullende beloningscomponenten die sectoren/bedrijven in de gemaakte benchmark hanteren. In de nadere toelichting van EVZ blijkt dat, indien daar wel rekening mee wordt gehouden, de conclusie van Havensteder niet helemaal klopt.