ECLI:NL:RBROT:2015:6302

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
C/10/451596 / HA ZA 14-546
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en onverschuldigde betaling door overheidsinstellingen en vennootschappen met betrekking tot valse facturen

In deze zaak vorderde de Gemeente Rotterdam, samen met Divosa, betaling van bedragen die onterecht aan verschillende vennootschappen waren betaald op basis van valse facturen. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente Rotterdam en Divosa onrechtmatig waren benadeeld door de gedaagden, waaronder [gedaagde2], Expertisz, Workfair, CID Beheer en Stichting +Confidence. De rechtbank stelde vast dat er geen legitieme prestaties aan de facturen ten grondslag lagen en dat de gedaagden op niet-transparante wijze subsidiegelden aan de Gemeente Rotterdam c.s. hadden onttrokken. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schade die de Gemeente Rotterdam had geleden door de onrechtmatige handelingen. De vorderingen tot het verstrekken van facturen en informatie werden toegewezen, evenals de vorderingen tot schadevergoeding. De rechtbank wees ook de vorderingen van de gedaagden in reconventie af, waarbij zij de Gemeente Rotterdam c.s. in het gelijk stelde. De rechtbank legde dwangsommen op voor het niet voldoen aan de informatieverplichtingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
Vonnis van 26 augustus 2015
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/451596 / HA ZA 14-546 van
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
DIVOSA, DE LANDELIJKE VERENIGING VAN LEIDINGGEVENDEN VAN GEMEENTELIJKE DIENSTEN OP HET TERREIN VAN WERK, INKOMEN EN ZORG,
zetelend te Utrecht,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. J. van den Brande en mr. M. Kool,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EXPERTISZ B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. X.H.C. Woodhouse,
2.
[gedaagde2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. X.H.C. Woodhouse,
3. de stichting
STICHTING +CONFIDENCE,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.H. van der Vleuten,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CID BEHEER B.V.,
gevestigd te Roosendaal,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. J. Slager,
5.
[gedaagde4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. J. Slager,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/459500 / HA ZA 14-946 van
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
DIVOSA, DE LANDELIJKE VERENIGING VAN LEIDINGGEVENDEN VAN GEMEENTELIJKE DIENSTEN OP HET TERREIN VAN WERK, INKOMEN EN ZORG,
gevestigd te Utrecht,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaten mr. J. van den Brande en mr. M. Kool,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WORKFAIR HOLDING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. X.H.C. Woodhouse.
Partijen zullen hierna de Gemeente Rotterdam, Divosa, Expertisz, [gedaagde2] , Stichting +Confidence, CID Beheer, [gedaagde4] en Workfair genoemd worden.
De Gemeente Rotterdam en Divosa zullen gezamenlijk aangeduid worden als de Gemeente Rotterdam c.s. (enkelvoud).
Expertisz, [gedaagde2] en Stichting +Confidence zullen gezamenlijk aangeduid worden als Expertisz c.s. (enkelvoud).
Expertisz, [gedaagde2] , Stichting +Confidence, CID Beheer, [gedaagde4] en Workfair zullen gezamenlijk worden aangeduid als de gedaagden.

1.De procedures

1.1.
Het verloop van de procedure met rolnummer HA ZA 14-546 blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 april 2014, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie van Expertisz . c.s., met producties;
  • de conclusie van antwoord van CID Beheer en [gedaagde4] , met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie van de Gemeente Rotterdam c.s., met producties;
- de akte houdende eiswijziging, tevens houdende producties op voorhand door de Gemeente Rotterdam c.s. toegezonden op 23 april 2015;
- de akte overlegging producties van de zijde van [gedaagde2] en Expertisz;
- de brief van mr. Van der Vleuten van 24 april 2015 met producties;
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 mei 2015, met de daaraan gehechte pleitaantekeningen;
  • een akte uitlating proces-verbaal van comparitie van mr. Woodhouse, waarin een tweetal opmerkingen over het proces-verbaal zijn gemaakt;
  • het schrijven van mr. Kool van 28 mei 2015, waarin een aanvulling op het proces-verbaal is gemaakt.
1.2.
Het verloop van de procedure met rolnummer HA ZA 14-946 blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 juni 2014, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie;
  • de akte houdende eiswijziging van 17 september 2014;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte houdende eiswijziging, tevens houdende producties op voorhand door de Gemeente Rotterdam c.s. toegezonden op 23 april 2015;
- het proces-verbaal van comparitie van 12 mei 2015, met de daaraan gehechte pleitaantekeningen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1.
De Gemeente Rotterdam ontplooit diverse initiatieven op het gebied van de bestrijding van (jeugd)werkloosheid. De hiervoor beschikbare financiële middelen worden beheerd door het cluster ‘Werk en Inkomen’, voorheen genaamd Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SoZaWe). Een afdeling van SoZaWe was de afdeling DAAD. DAAD is een servicepunt voor Rotterdamse werkgevers.
2.2.
Divosa is de Nederlandse vereniging voor gemeentelijke managers op het terrein van participatie, werk en inkomen. Divosa ontplooit namens alle gemeenten in Nederland initiatieven op deze terreinen met het oog op het terugdringen van werkloosheid.
2.3.
[gedaagde2] was van 15 juni 2004 tot 1 augustus 2011 als ambtenaar bij de Gemeente Rotterdam aangesteld.
2.4.
[gedaagde2] is enig bestuurder en enig aandeelhouder van Workfair.
2.5.
Workfair houdt alle aandelen en is enig bestuurder van Expertisz.
2.6.
Stichting +Confidence is begin 2011 opgericht door de heren [gedaagde2] en [betrokkene2] en heeft tot doel ‘het leveren van betekenisvolle bijdragen aan het tot stand brengen van een betrokken en effectieve publieke sector die vraagstukken in de sociale zekerheid en het arbeidsmarktbeleid oplost samen met de mensen om wie het gaat, alsmede het bijdragen aan internationale samenwerking op dit terrein.’
2.7.
[gedaagde4] was gedurende de periode 1986 tot 1 april 1996 alsmede vanaf september 2001 eveneens als ambtenaar voor de Gemeente Rotterdam werkzaam. Vanaf november 2007 was [gedaagde4] hoofd van de afdeling DAAD.
2.8.
Enig aandeelhouder en enig bestuurder van CID Beheer is mevrouw [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ). [bestuurder] is gehuwd met [gedaagde4] .
2.9.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid R-Time B.V. (hierna: R-Time) heeft aan Divosa op 4 december 2009 een tweetal facturen toegezonden: een factuur van € 57.120,00 met omschrijving ‘werkplein bijeenkomsten G4, 40 dagen tarief
€ 1.200,00’ en een factuur van € 83.300,00 met omschrijving ‘maken van twee films met best practices van de werkpleinontwikkeling t.b.v. werkpleinondersteuning G4’. Op 28 december 2009 heeft R-Time een bedrag van € 71.400,00 onder vermelding van ‘advies en ondersteuningsdagen, 60 dagen, tarief € 1.000,00’ aan Divosa gefactureerd. Divosa heeft de drie facturen, in totaal ten bedrage van € 211.820,00, voldaan.
2.10.
R-Time heeft op 27 september 2010 aan de Gemeente Rotterdam een factuur ten bedrage van € 224.910,00 toegezonden. In de factuur staat vermeld dat het betreft ‘150 films, € 1.200 per film + coördinatie en begeleiding 150 uur, € 60 per uur’. De Gemeente Rotterdam heeft deze factuur voldaan.
2.11.
Expertisz heeft aan R-Time een vijftal facturen toegezonden:
op 29 januari 2010 een ‘afrekening 2009: 47 dagen inzet x 1.000 euro = 47.000 euro ex BTW + 8.930 euro (19% BTW) = 55.930 euro inclusief BTW’;
op 29 januari 2010 een ‘afrekening van de twee films (werkpleinfilm en ketenspiegel) t.b.v. werkpleinondersteuning
2 films x 34.500 euro = 69.000 euro ex BTW + 13.100 euro (19% BTW) = 82.110 euro inclusief BTW.’;
op 1 februari 2010 een ‘afrekening 2010: 49 dagen inzet x 1.200 euro = 58.800 euro ex BTW + 11.172 euro (19% BTW) = 69.972 euro inclusief BTW’;
op 14 december 2010 de ‘afrekening van het project ‘Vacaturefilms’
Afrekening
150 films x 1.200 euro per film = 180.000 euro
Coordinatie en begeleiding 120 uur x 60 euro per uur = 7.200 euro
Totaal 187.200 euro ex BTW
35.568 euro (19% BTW)
222.768 euro incl BTW’;
alsmede
e. op 5 november 2010 de afrekening van de Regionale Dag van de Stage
‘31,5 dagen inzet x 1.000 euro = 31.500 euro ex BTW + 5.985 euro (19% BTW) = 37.485 euro inclusief BTW’.
In totaal bedragen de door Expertisz aan R-Time toegezonden facturen € 468.265,00 euro.
2.12.
CID Beheer heeft aan de Gemeente Rotterdam toegezonden:
op 14 juni 2010 een verzoek tot betaling van € 78.000,00 in verband met ‘de financiële afwikkeling van de geplande dag van de stage op 6 oktober 2010’;
op 26 september 2010 een factuur met omschrijving ‘inzet t.b.v. uitvoering actieplan Jeugdwerkloosheid tot 21-12-2010
1. Uitvoering werkzaamheden Future jobs € 58.000,00
2. Coördinatie en monitoring (incl evaluatie) Future jobs € 36.000,00
Subtotaal € 94.000,00
BTW 19% € 17.860,00
Totaal € 111.860,00’.
op 9 december 2010 een factuur ten bedrage van € 192.922,80 waarin staat vermeld: ‘Zoals afgesproken met de heren [gedaagde2] (projectleider Jeugdwerkloosheid Rijnmond), [gedaagde4] (DAAD) en [betrokkene1] (Colo) stuur ik u deze factuur m.b.t. het project ‘Samenwerking Bureau DAAD en Colo’ inkoopnummer Nr. 1780012051.
De gemaakte kosten voor de verschillende uitvoeringsfasen bedragen
Fase 1: € 27.120,00
Fase 2: € 105.000,00
Fase 3: € 30.000,00’;
op 20 april 2011 een factuur ten bedrage van € 43.982,40. In deze factuur is vermeld dat het betreft ‘Inzet 2010: bijeenkomsten wegbereiders en voorbereiding ondersteunende communicatiestructuur: 42 dagen x 880 euro = 36.960 ex BTW + 7.022,40 euro (BTW) = 43.982,40 euro (inclusief BTW)’;
in totaal derhalve € 426.765,20.
De Gemeente Rotterdam heeft voormelde facturen aan CID Beheer voldaan.
2.13.
Op 4 oktober 2010 heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Santas Koffie B.V. een factuur aan DAAD, t.a.v. [gedaagde4] toegezonden, waarin staat vermeld:
‘Kosten gemaakt Santas Project 1 stuks EUR 10.000,00
BTW EUR 1.900,00
Totaal EUR 11.900,00’.
2.14.
Roteb, waarvan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FACTORDRIE B.V. (hierna Factor3) op 18 februari 2011 de Media Werkplaats Rotterdam heeft overgenomen, heeft op 19 januari 2011 aan de Gemeente Rotterdam een factuur toegezonden met omschrijving ‘Daad In Beeld voorschot 2e kwartaal (januari/maart 2011).
Aantal 325 prijs 650,64 bedrag 211.458,00
Doorschuif 14.802,06
Totaal 226,260,06’
Op 4 april 2011 heeft Factor3 aan DAAD een tweetal facturen toegezonden. Een factuur van € 279.124,56 heeft als omschrijving ‘volgens afspraak en bijlage factureren wij u het subsidiebedrag van DAAD in Beeld, Afrekening 2e termijn (jan, feb, mrt 2011), totaal 2e termijn, aantal 429’. De tweede factuur heeft als omschrijving ‘volgens afspraak en bijlage factureren wij u het subsidiebedrag van DAAD in Beeld, Afrekening 2e termijn (jan, feb, mrt 2011),
Totaal 2e termijn aantal 429 € 279.124,56
Reeds gefactureerd -325 -€211.458,00
Subtotaal € 67.666,56
BTW € 12.856,65
Eindtotaal € 80.523,21’
Voormelde facturen zijn alle voldaan.
2.15.
Stichting +Confidence heeft aan CID Beheer op 11 februari 2011 en 5 april 2011 brieven toegezonden met het verzoek de afgesproken donaties van in totaal € 45.000,00, over te maken naar het in de brieven vermelde rekeningnummer. Deze donaties zijn vervolgens verricht.
2.16.
Factor3 heeft de navolgende facturen toegezonden:
op 13 april 2011 een factuur ad € 130.900,00 aan DAAD t.a.v. H. [gedaagde4] onder vermelding van ‘stapeljobs Thuiszorg: 170 video CV’s’;
op 13 april 2011 een factuur ad € 119.000,00 aan de Gemeente Rotterdam, t.a.v. [gedaagde2] onder vermelding van ‘declaratie inzake: Stapeljobs in de Regio’;
op 15 april 2011 een factuur ad € 119.000,00 aan de Gemeente Rotterdam, t.a.v. [gedaagde2] onder vermelding van ‘declaratie inzake: Future jobs in de Regio’;
op 18 april 2011 een factuur ad € 166.600,00 aan de Gemeente Rotterdam, t.a.v. [gedaagde2] onder vermelding van ‘declaratie inzake: Thuiszorg in de Regio’;
op 19 april 2011 een factuur ad € 119.000,00 aan de Gemeente Rotterdam, t.a.v. [gedaagde2] onder vermelding van ‘declaratie inzake: Ondersteuning werkgeversaanpak’;
in totaal derhalve € 654.500,00. Ook deze facturen zijn door de Gemeente Rotterdam aan Factor3 betaald.
2.17.
Op 12 juli 2011 heeft Expertisz aan Factor3 een factuur toegezonden, waarin, voor zover relevant, staat vermeld:
‘Hierbij stuur ik u overeenkomstig de afspraak met de heer [gedaagde4] (Daad Rotterdam) de factuur toe i.v.m. de projectondersteuning Fit-4-Work en de bijdrage aan de totstandkoming van het Methodisch kader Fit-4-Work,
Overeenkomstig deze afspraak betreft deze factuur:
60 dagen x 1.400 euro (ex BTW) = 84.000 (ex BTW) + 15.960 euro (19% BTW) = 99.960 euro inclusief BTW.’
2.18.
Roteb Lease heeft aan de Gemeente Rotterdam (SoZaWe) een factuur met factuurdatum 28 september 2012 toegezonden, waarin onder meer staat vermeld:
‘Voertuig
(…)
Aygo (…)
Omschrijving
Termijnbedrag september 2012 465,00
Kosten gereden kilometers 7650 2.371,50
Reeds eerder gefact. premies, artikelen, extra km. etc 1.906,50-
930,00
BTW 176,70
Factuurtotaal in EUR 1.106,70
2.19.
Roteb Lease heeft aan de Gemeente Rotterdam (SoZaWe) een factuur met factuurdatum 18 oktober 2012 toegezonden, waarin onder meer staat vermeld:
‘Voertuig
(…)
Aygo (…)
Omschrijving
Dagtarief vanaf 31 dagen incl. brandstof 173 dagen 2.681,50
Kosten gereden kilometers 18983 5.884,73
Factuur berekend vanaf 27-04-2012 t.e.m. 17-10-2012 8.566,23
Reeds gefactureerd vanaf 27-04-2012 t.e.m. 30-09-2012 4.758,50
Restant vanaf 01-10-2012 t.e.m. 17-10-2012 3.807,73
BTW 21,00 % over 3.807,73 799,62
Factuurtotaal in EUR 4.607,35’
2.20.
In oktober 2012 heeft de Gemeente Rotterdam aan KPMG Advisory N.V. een opdracht verstrekt om een onderzoek in te stellen naar de bestedingen door SoZaWe en DAAD.
2.21.
Bij besluit van 19 december 2013 is [gedaagde4] ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. [gedaagde4] heeft tegen dit besluit bezwaar aangetekend.
2.22.
Op 28 mei 2014 heeft de Gemeente Rotterdam c.s. op basis van een daartoe verkregen verlof van de rechtbank Utrecht conservatoir bewijsbeslag gelegd ten laste van Expertisz, Stichting +Confidence en Workfair.
2.23.
Op 12 november 2014 heeft de Gemeente Rotterdam c.s. op basis van een daartoe verkregen verlof van de rechtbank Utrecht nogmaals conservatoir bewijsbeslag gelegd ten laste van Workfair.

3.Het geschil

in de zaak met rolnummer HA ZA 14-546
in conventie
3.1.
De Gemeente Rotterdam c.s. vordert na wijziging van eis:
‘bij vonnis in conventie, steeds voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. CID Beheer en [gedaagde4] te veroordelen om binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis kopieën te verstrekken aan eiseressen van alle facturen die zij aan de Gemeente Rotterdam en/of Divosa hebben verzonden tussen 1 oktober 2009 tot en met 1 januari 2012 onder gelijktijdige verstrekking van een overzicht van de data waarop de betreffende facturen door de Gemeente Rotterdam, danwel Divosa zijn betaald, op straffe van een dwangsom van EUR 10.000 per gedaagde, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de betreffende gedaagde te laat is met het verstrekken van enige kopie van één of meer facturen en/of het overzicht, met een maximum van EUR 100.000 per gedaagde;
2 [gedaagde2] , Expertisz en Stichting +Confidence te veroordelen om binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis kopieën te verstrekken aan eiseressen van alle facturen die zij aan de Gemeente Rotterdam, Divosa en/of één van de andere gedaagden hebben verzonden tussen 1 oktober 2009 tot en met 1 januari 2012 onder gelijktijdige verstrekking van een overzicht van de data waarop de betreffende facturen zijn betaald, op straffe van een dwangsom van EUR 10.000 per gedaagde, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de betreffende gedaagde te laat is met het verstrekken van enige kopie van één of meer facturen en/of het overzicht, met een maximum van EUR 100.000 per gedaagde;
3 [gedaagde2] en Expertisz hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Divosa van een bedrag van EUR 211.820 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de in randnummer 92 van de dagvaarding genoemde data waarop de afzonderlijke facturen door Divosa zijn betaald, althans met ingang van de dag waarop deze dagvaarding is uitgebracht, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
4 [gedaagde2] en Expertisz hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 224.910, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 8 december 2010, althans met ingang van de dag waarop deze dagvaarding is uitgebracht, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum en te bepalen dat de vordering ter zake van de rente wordt verminderd met een bedrag van EUR 29.355,77;
5 Expertisz en [gedaagde2] hoofdelijk te veroordelen, althans Expertisz te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 468.265 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de in randnummer 9 van deze Akte genoemde data waarop de afzonderlijke facturen aan Expertisz zijn betaald, althans met ingang van 12 juni 2014, althans met ingang van 12 mei 2015, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum, met dien verstande dat indien en zodra de vorderingen sub 3, 4 en 7 van dit petitum volledig zijn voldaan, de Gemeente Rotterdam ter zake van deze vordering sub 5 niets te vorderen zal hebben;
6 Expertisz en [gedaagde2] hoofdelijk te veroordelen, althans Expertisz te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 28.915,43, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 16 juni 2014, althans met ingang van 12 mei 2015, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
7 CID Beheer, [gedaagde2] , Expertisz, Stichting +Confidence en [gedaagde4] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 426.765,20 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de in randnummer 92 van de dagvaarding genoemde data waarop de afzonderlijke facturen door de Gemeente Rotterdam zijn betaald, althans met ingang van de dag waarop deze dagvaarding is uitgebracht, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
8 [gedaagde4] te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 226.260,06 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 22 december 2011, althans met ingang van de dag waarop deze dagvaarding is uitgebracht, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
9 [gedaagde4] , [gedaagde2] en Expertisz hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 654.500 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de in randnummer 92 van de dagvaarding genoemde data waarop de afzonderlijke facturen door de Gemeente Rotterdam zijn betaald, althans met ingang van de dag waarop deze dagvaarding is uitgebracht, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
10 Expertisz en [gedaagde2] hoofdelijk te veroordelen, althans Expertisz te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 99.960 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 29 augustus 2011, althans met ingang van 16 juli 2014, althans met ingang van 12 mei 2015, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum, met dien verstande dat indien en zodra de vordering sub 9 van dit petitum volledig is voldaan, de Gemeente Rotterdam ter zake van deze vordering sub 10 niets te vorderen zal hebben;
11 [gedaagde4] te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 11.900, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 oktober 2010, althans met ingang van de dag waarop deze dagvaarding is uitgebracht, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
12 [gedaagde4] te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 10.913,81, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 18 oktober 2012, althans met ingang van de dag waarop deze dagvaarding is uitgebracht, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
13 Gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan eiseressen van buitengerechtelijke kosten nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, althans een bedrag van EUR 8.195,75, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag waarop deze dagvaarding is uitgebracht, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
14 Gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan eiseressen:
(a) aan nakosten als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv een bedrag van EUR 131 zonder betekening, verhoogd met een bedrag van EUR 68 in geval van betekening, met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd; en
(b) de kosten van deze procedure met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis, wettelijke rente is verschuldigd.’
3.2.
De gedaagden voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de Gemeente Rotterdam c.s. in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Expertisz c.s. vordert na wijziging van eis:
‘bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Verweersters in reconventie te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis alle beslagen die zij in het kader van onderhavige procedure ten laste van eisers in reconventie hebben gelegd op te heffen, zulks op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 10.000,00 per dag(deel) dat verweersters in reconventie in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen;
Verweersters in reconventie te veroordelen in de kosten van het geding.’
3.5.
De Gemeente Rotterdam c.s. voert verweer en concludeert Expertisz c.s. in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren, althans die vordering te ontzeggen, met veroordeling van Expertisz c.s. in de kosten van de procedure in reconventie, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis aan de Gemeente Rotterdam c.s. is voldaan en te vermeerderen met de nakosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de zaak met rolnummer HA ZA 14-946
in conventie
3.7.
De Gemeente Rotterdam c.s. vordert na wijziging van eis:
‘bij vonnis in conventie, steeds voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
te verklaren voor recht dat Workfair als bestuurder van Expertisz onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseressen, door Expertisz valse facturen te laten verzenden waarmee Expertisz ten onrechte gelden van eiseressen in ontvangst heeft genomen, als gevolg waarvan Workfair aansprakelijk is voor de door eiseressen dientengevolge geleden schade;
te verklaren voor recht dat Workfair onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseressen door ten onrechte door eiseressen betaalde bedragen, althans onverschuldigd door eiseressen betaalde bedragen in ontvangst te nemen en daardoor het verhaal van eiseressen op Expertisz onmogelijk te maken, danwel te beperken, als gevolg waarvan Workfair aansprakelijk is voor de door eiseressen dientengevolge geleden schade;
Workfair te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 1.306.175,20, althans een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de in randnummer 3 van de akte van 17 september 2014 genoemde data waarop de afzonderlijke facturen door de Gemeente Rotterdam zijn betaald, althans met ingang van een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen datum en te bepalen dat de vordering ter zake van de rente wordt verminderd met een bedrag van EUR 29.355,77;
Workfair te veroordelen tot betaling aan Divosa van een bedrag van EUR 211.820, althans een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de in randnummer 3 van de akte van 17 september 2014 genoemde data waarop de afzonderlijke facturen door Divosa zijn betaald, althans met ingang van een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
Workfair te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 468.265 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de in randnummer 9 van deze Akte genoemde data waarop de afzonderlijke facturen aan Expertisz zijn betaald, althans met ingang van 12 juni 2014, althans met ingang van 12 mei 2015, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum, met dien verstande dat indien en zodra de vordering sub 3 en 4 van dit petitum volledig zijn voldaan, de Gemeente Rotterdam ter zake van deze vordering sub 5 niets meer te vorderen zal hebben;
Workfair te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 28.915,43, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 16 juni 2014, althans met ingang van 12 mei 2015, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
Primair inzage te geven aan eiseressen van de in beslag genomen gegevens zoals beschreven onder randnummer 12 van de akte van 17 september 2014, subsidiair een onafhankelijke deskundige te benoemen teneinde de in beslag genomen gegevens zoals beschreven onder randnummer 12 van de akte van 17 september 2014 te onderzoeken en daarover verslag uit te brengen aan eiseressen.
Workfair te veroordelen om binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis kopieën te verstrekken aan eiseressen van alle facturen die zij aan de Gemeente Rotterdam, Divosa en/of aan Expertisz B.V., en/of aan de Stichting Plusconfidence en/of aan R-Time B.V. en/of aan CID Beheer B.V. en/of aan Factordrie B.V. en/of aan de heer [gedaagde2] heeft verzonden tussen 1 oktober 2009 tot en met 1 januari 2012 onder gelijktijdige verstrekking van een overzicht van alle betalingen van en aan de hiervoor genoemde partijen in de genoemde periode inclusief de data waarop de betreffende betalingen zijn ontvangen of gedaan, op straffe van een dwangsom van EUR 10.000 voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat Workfair te laat is met het verstrekken van enige kopie van één of meer facturen en/of het overzicht, met een maximum van EUR 100.000;
Workfair te veroordelen tot het verstrekken van inzage aan eiseressen van de boeken, bescheiden en geschriften, die Workfair ingevolge de wet moet houden, maken of bewaren met ingang van de oprichtingsdatum van Workfair tot aan heden, op straffe van een dwangsom van EUR 10.000 voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat Workfair te laat is met het verstrekken van enige kopie van één of meer facturen en/of het overzicht, met een maximum van EUR 100.000;
Workfair te veroordelen tot betaling aan eisers:
(a) aan nakosten als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv een bedrag van EUR 131 zonder betekening, verhoogd met een bedrag van EUR 68 in geval van betekening, met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd; en
(b) de kosten van deze procedure met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis, wettelijke rente is verschuldigd.’
3.8.
Workfair voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de Gemeente Rotterdam c.s. in de kosten van de procedure.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.10.
Workfair vordert:
‘bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor rechte te verklaren dat het door verweersters gelegde bewijsbeslag in juni 2014 van rechtswege is vervallen;
II. verweersters te gebieden om binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis de deurwaarder (de heer [deurwaarder] , werkzaam bij deurwaarderskantoor Groot & Evers) en bewaarder (Digijuris B.V.) te instrueren de in beslag genomen materialen per direct te (laten) vernietigen;
III. verweersters te veroordelen om binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis alle beslagen die zij in het kader van onderhavige procedure ten laste van eiseres heeft gelegd op te heffen;
IV. te bepalen dat verweersters voor iedere dag dat zij in strijd handelen met het onder II en III verzochte aan eiseres een hoofdelijke dwangsom verbeuren van € 10.000,00, tot een maximum van € 500.000,00;
V. verweersters te veroordelen in de kosten van dit geding, met inbegrip van het salaris van de advocaat van eiseres.’
3.11.
De Gemeente Rotterdam c.s. voert verweer en concludeert Workfair in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren, althans die vordering te ontzeggen, met veroordeling van Workfair in de kosten van de procedure in reconventie, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis aan de Gemeente Rotterdam c.s. is voldaan en alsmede te vermeerderen met de nakosten.
3.12.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Ter bevordering van de leesbaarheid en samenhang van dit vonnis, zal de rechtbank
per gedaagdeen naar chronologie van de ingestelde vorderingen beoordelen of de tegen de betreffende gedaagde ingestelde vorderingen slagen. [gedaagde2] en Expertisz zullen daarentegen gezamenlijk worden behandeld, nu aan de jegens hen ingestelde vorderingen hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt. Voor het gemak van de lezer zullen de vorderingen die tegen de betreffende gedaagde(n) zijn ingesteld, eerst nogmaals worden weergegeven tenzij het een nevenvordering betreft.
Expertisz en [gedaagde2]
4.2.
De Gemeente Rotterdam c.s. heeft allereerst tegen Expertisz en [gedaagde2] een vordering ingesteld tot het verstrekken van facturen en een betalingsoverzicht. Zij heeft daartoe gevorderd:
‘2 [gedaagde2] , Expertisz (…) te veroordelen om binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis kopieën te verstrekken aan eiseressen van alle facturen die zij aan de Gemeente Rotterdam, Divosa en/of één van de andere gedaagden hebben verzonden tussen 1 oktober 2009 tot en met 1 januari 2012 onder gelijktijdige verstrekking van een overzicht van de data waarop de betreffende facturen zijn betaald, op straffe van een dwangsom van EUR 10.000 per gedaagde, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de betreffende gedaagde te laat is met het verstrekken van enige kopie van één of meer facturen en/of het overzicht, met een maximum van EUR 100.000 per gedaagde;’
4.3.
De Gemeente Rotterdam c.s. heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zij reden heeft om aan te nemen dat er door gedaagden nog meer valse facturen zijn verzonden. Er zijn mogelijk nog andere tussenstations ingezet. De Gemeente Rotterdam c.s. heeft er dan ook belang bij om inzicht te verkrijgen in de volle omvang van het door gedaagden gepleegde samenspel en daarom vorderen zij gedaagden te veroordelen om kopieën te verstrekken van alle facturen die zij in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 1 januari 2012 aan de Gemeente Rotterdam c.s. hebben verzonden en een overzicht van de data waarop zij de betaling van deze facturen hebben ontvangen. Deze vordering wordt gebaseerd op artikel 843a Rv. Daarnaast dient de informatie door [gedaagde2] te worden verstrekt vanwege de aard en omvang van de gepleegde onrechtmatige daad.
4.4.
[gedaagde2] en Expertisz hebben verweer gevoerd. Allereerst hebben zij gesteld dat artikel 843a Rv. is bedoeld voor het opvragen van documenten die de eisende partij niet in haar bezit heeft. In dit geval kan de Gemeente Rotterdam c.s. zelf in haar administratie nagaan welke facturen zij van [gedaagde2] en Expertisz heeft ontvangen. Voorts biedt dit artikel nadrukkelijk geen mogelijkheid om documenten op te vragen waarvan een partij vermoedt of zich afvraagt of die stukken bestaan en de wederpartij wellicht over die stukken beschikt. Er mag geen sprake zijn van een fishing expedition.
4.5.
Voor zover de vordering van de Gemeente Rotterdam c.s. ziet op de facturen die aan haarzelf zijn verzonden en door haar zijn betaald, zal de rechtbank de vordering afwijzen. Artikel 843a Rv biedt een partij de mogelijkheid kennis te nemen van een (schriftelijk) bewijsmiddel dat haar in beginsel wel bekend is, maar niet in haar bezit is. Nu dat laatste wel het geval zal (moeten) zijn voor zover het betreft de facturen die aan de Gemeente Rotterdam c.s zijn verzonden en betaald, ligt de vordering wat betreft die stukken voor afwijzing gereed. Dat de Gemeente Rotterdam c.s. heeft gesteld dat het voor haar niet eenvoudig is om in haar administratie na te gaan welke facturen zij van de gedaagden heeft ontvangen, doet hieraan niet af. Dat haar administratie kennelijk niet eenvoudig te raadplegen is, kan niet ten laste van een andere partij worden gebracht. Voor zover de vordering is gebaseerd op de informatie die door [gedaagde2] dient te worden verstrekt gelet op de aard en omvang van de gepleegde onrechtmatig daad, leidt dit niet tot een ander oordeel. Immers, ook dan mag van de Gemeente Rotterdam c.s. worden verlangd dat zij haar eigen administratie doorzoekt.
Voor zover de vordering ziet op de facturen die de [gedaagde2] en/of Expertisz aan één van de andere gedaagden hebben verzonden, zal de rechtbank de vordering toewijzen. De rechtbank overweegt daartoe dat aan de voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan. Zoals hierna zal worden overwogen, hebben zowel [gedaagde2] als Expertisz jegens de Gemeente Rotterdam c.s. onrechtmatig gehandeld door op niet doorzichtige wijze subsidiegelden aan het vermogen van de Gemeente Rotterdam c.s. te (doen) onttrekken terwijl hieraan geen opdracht danwel subsidiebesluit ten grondslag lag. De Gemeente Rotterdam c.s. heeft een rechtmatig belang bij de gevorderde stukken, nu zij aan de hand van deze bescheiden in staat wordt gesteld om na te gaan of zij nog meer schade heeft geleden en om vast te kunnen stellen welke partijen daarvoor aansprakelijk zijn. De stukken die eiseressen hiervoor opvragen zijn voldoende bepaald, nu de Gemeente Rotterdam c.s. zich heeft beperkt tot de periode oktober 2009 tot januari 2012 alsmede tot de aan de andere gedaagden toegezonden facturen. De door [gedaagde2] en Expertisz gepleegde onrechtmatige daad is de vereiste rechtsbetrekking tussen partijen. Volgens vaste jurisprudentie valt de rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad ontstaan, immers ook onder artikel 843a Rv. Nu deze vordering bij dagvaarding is ingesteld en zij – naast [gedaagde2] en Expertisz – Stichting +Confidence, CID Beheer B.V., R-Time, Factor3 en [gedaagde4] heeft gedagvaard, gaat de rechtbank ervan uit dat de vordering zich uitstrekt tot voormelde partijen, ook al heeft de Gemeente Rotterdam c.s. inmiddels een schikking bereikt met Factor3. Deze schikking heeft immers niet tot een eiswijziging ter zake van de vordering tot het verstrekken van informatie geleid. Om misverstanden te voorkomen, zal de rechtbank de vordering toewijzen onder vermelding van de namen van de betreffende partijen.
Voorts overweegt de rechtbank dat zij het aannemelijk acht dat de Gemeente Rotterdam c.s. nog niet beschikt over financiële stukken die voor haar in het kader van de onderhavige procedure wel relevant zijn. Zij vindt hiervoor aanwijzingen in de mail van [gedaagde2] van 24 november 2010 waarin [gedaagde2] aan Ronald van Hoesel, de bestuurder van R-Time, meedeelt dat hij zijn verzoek tot het verzenden van facturen heeft verzonden naar ‘5 personen/instanties’ terwijl niet is komen vast te staan wie deze personen zijn, alsmede in het feit dat de facturen die Expertisz aan R-Time heeft verzonden (productie 6 bij dagvaarding) de facturen die R-Time aan de Gemeente Rotterdam c.s. (productie 2 bij dagvaarding) heeft verzonden, in hoogte overstijgen.
De gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen.
4.6.
De Gemeente Rotterdam c.s. heeft voorts de navolgende vorderingen ingesteld teneinde Expertisz en [gedaagde2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling:
‘3 (…) aan Divosa van een bedrag van EUR 211.820 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de in randnummer 92 van de dagvaarding genoemde data waarop de afzonderlijke facturen door Divosa zijn betaald, althans met ingang van de dag waarop deze dagvaarding is uitgebracht, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
4 (…) aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 224.910, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 8 december 2010, althans met ingang van de dag waarop deze dagvaarding is uitgebracht, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum en te bepalen dat de vordering ter zake van de rente wordt verminderd met een bedrag van EUR 29.355,77;
5 (…) aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 468.265 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de in randnummer 9 van deze Akte genoemde data waarop de afzonderlijke facturen aan Expertisz zijn betaald, althans met ingang van 12 juni 2014, althans met ingang van 12 mei 2015, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum, met dien verstande dat indien en zodra de vorderingen sub 3, 4 en 7 van dit petitum volledig zijn voldaan, de Gemeente Rotterdam ter zake van deze vordering sub 5 niets te vorderen zal hebben;
6 (…) aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 28.915,43, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 16 juni 2014, althans met ingang van 12 mei 2015, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
7 (…) aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 426.765,20 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de in randnummer 92 van de dagvaarding genoemde data waarop de afzonderlijke facturen door de Gemeente Rotterdam zijn betaald, althans met ingang van de dag waarop deze dagvaarding is uitgebracht, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
9 (…) aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 654.500 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de in randnummer 92 van de dagvaarding genoemde data waarop de afzonderlijke facturen door de Gemeente Rotterdam zijn betaald, althans met ingang van de dag waarop deze dagvaarding is uitgebracht, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
10 (…) aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 99.960 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 29 augustus 2011, althans met ingang van 16 juli 2014, althans met ingang van 12 mei 2015, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum, met dien verstande dat indien en zodra de vordering sub 9 van dit petitum volledig is voldaan, de Gemeente Rotterdam ter zake van deze vordering sub 10 niets te vorderen zal hebben;’
4.7.
De Gemeente Rotterdam c.s. legt aan deze vorderingen zowel onrechtmatige daad als onverschuldigde betaling ten grondslag.
Uit het door de Gemeente Rotterdam c.s. overgelegde rapport van KPMG Advisory N.V. blijkt dat de Gemeente Rotterdam en Divosa in de periode december 2009 tot en met juni 2011 een groot aantal valse facturen hebben ontvangen en betaald. De facturen zijn vals omdat er geen prestatie en contract aan ten grondslag ligt. De facturen zijn verzonden door drie bedrijven, te weten CID Beheer, Factor3 en R-Time (hierna ‘de tussenstations’) op verzoek van en conform de instructie van [gedaagde2] . Vervolgens zijn de facturen door [gedaagde2] als budgethouder namens de Gemeente Rotterdam en Divosa geaccordeerd. Daarna zijn de betalingen – al dan niet indirect – terecht gekomen bij [gedaagde2] en/of zijn werkmaatschappij Expertisz. Expertisz heeft eveneens valse facturen opgemaakt en het versturen van deze facturen was een schakel in de opzet om de Gemeente Rotterdam c.s. gelden afhandig te maken. Nu Expertisz en [gedaagde2] betrokken zijn geweest bij het opmaken en incasseren van de valse facturen, hebben zij onrechtmatig gehandeld jegens de Gemeente Rotterdam c.s.
Daarnaast was er geen grondslag voor de betalingen aan de partijen die de facturen hebben verzonden, zodat de door de Gemeente Rotterdam c.s. op basis van de bewuste facturen betaalde bedragen ook onverschuldigd zijn betaald.
4.8.
[gedaagde2] voert het volgende hiertegen aan.
Primair betoogt [gedaagde2] dat de Gemeente Rotterdam c.s. niet ontvankelijk is in haar vorderingen, nu zij gelden terugvordert die überhaupt niet aan de Gemeente Rotterdam c.s. toekomen of in het verleden toekwamen. De basis voor de toekenning van gelden uit het project Jeugdwerkloosheid wordt gevormd door het convenant. Hieruit blijkt dat de Staat gelden beschikbaar stelt voor de regio. Voorts is bepaald dat de Gemeente Rotterdam een regionaal steunpunt zal instellen om de uitvoering van het regionale plan van aanpak en het convenant te faciliteren. De Gemeente Rotterdam heeft een (uitsluitend) coördinerende en faciliterende rol bij de toekenning van gelden voor de regio Rijnmond ten behoeve van het project Jeugdwerkloosheid. Dit geldt in hoofdlijnen eveneens voor Divosa voor de gelden uit het AKO-ondersteuningsbudget. De gelden zijn uitsluitend aan Divosa uitgekeerd om tijdelijk te beheren ten behoeve van het samenwerkingsverband AKO.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat de Gemeente Rotterdam c.s. in haar vorderingen kan worden ontvangen. De gelden die de Gemeente Rotterdam onder zich had behoorden tot haar vermogen, nu deze gelden zijn betaald aan de Gemeente Rotterdam en onbetwist is gesteld dat deze ook daadwerkelijk op een (algemene) bankrekening van de Gemeente Rotterdam zijn ontvangen. Hetzelfde geldt voor Divosa met betrekking tot de door haar ontvangen gelden. Dat deze gelden wellicht op een later tijdstip geheel of gedeeltelijk moesten worden terugbetaald maakt dit niet anders. Er is dan slechts een verbintenisrechtelijke verplichting tot terugbetaling.
4.10.
Subsidiair voert [gedaagde2] aan dat de Gemeente Rotterdam geen enkele zeggenschap heeft (gehad) over de aanwending van de gelden die zij thans terugvordert. De gelden in kwestie zijn door de daartoe bevoegde persoon, [gedaagde2] , conform de daartoe geldende procedure aan verscheidene partijen toegekend zonder dat die partijen zich daarna over de toekenning en aanwending van die gelden hoeven te verantwoorden.
4.11.
De Gemeente Rotterdam c.s. heeft gesteld dat dit verweer miskent dat [gedaagde2] ambtenaar was van de Gemeente Rotterdam en uit dien hoofde de bevoegdheid had tot het goedkeuren van facturen. Het verweer is gebaseerd op de veronderstelling dat [gedaagde2] zijn desbetreffende taken als budgethouder correct zou hebben uitgevoerd. Dit is echter geenszins het geval: [gedaagde2] heeft willens en wetens valse facturen laten opstellen en incasseren door partijen die niet voor enige betaling uit het budget Jeugdwerkloosheid en/of het AKO-ondersteuningsbudget in aanmerking kwamen.
4.12.
De rechtbank zal ook dit verweer niet honoreren. De door de Staat aan de Gemeente Rotterdam verstrekte gelden dienden aan een uitdrukkelijk omschreven doel te worden besteed. Dat de Gemeente Rotterdam hierover vervolgens aan de Staat geen rekening en verantwoording behoefde af te leggen, doet daaraan niet af. De Gemeente Rotterdam heeft binnen haar organisatie een budgethouder aangesteld om namens haar te handelen. Die budgethouder was [gedaagde2] . De Gemeente Rotterdam had derhalve wel degelijk zeggenschap over de aanwending van de gelden, doch heeft verantwoordelijkheden – zoals te doen gebruikelijk – aan een toenmalige ambtenaar gedelegeerd. Daarbij dienden deze gelden uiteraard te worden besteed binnen het nader omschreven doel. Zoals hierna onder 4.14 zal worden overwogen, zijn de gelden door middel van misleidende facturering terecht gekomen bij een vennootschap van [gedaagde2] en heeft [gedaagde2] niet aangetoond dat de gelden uiteindelijk terecht zijn gekomen bij partijen die voor de subsidie in aanmerking kwamen. Niet valt in te zien dat de Gemeente Rotterdam de betaalde bedragen niet zou kunnen terugvorderen omdat zij daar geen zeggenschap over gehad zou hebben.
4.13.
Meer subsidiair heeft [gedaagde2] aangevoerd dat (A) de inzet van de ingeschakelde tussenstations rechtmatig en noodzakelijk was en (B) de inzet van Expertisz en Stichting +Confidence rechtmatig was.
Op het regionaal steunpunt rustte de verplichting om subsidieverzoekende partijen zo snel mogelijk uit te betalen vanuit het budget Jeugdwerkloosheid. Een spoedige uitbetaling van de verzochte middelen was in de praktijk evenwel niet mogelijk omdat de financiële afdeling van de Gemeente Rotterdam destijds niet in staat was om facturen op korte termijn te verwerken en uit te betalen. Er waren structurele klachten vanuit de regio over de late betaling en er bestond reële kans dat het gehele project zou mislukken. De oplossing voor dit probleem is gevonden in de inzet van externe partijen die van tevoren aan het regionale steunpunt bedragen zouden factureren zodat die partijen – de tussenstations – daarna een toegekende subsidieaanvraag spoedig konden uitbetalen. De regio heeft tijdens de regionale overleggen expliciet aangegeven dat er maar externe partijen moesten worden ingehuurd om dit voor elkaar te krijgen omdat het de Gemeente zelf niet lukte. [gedaagde2] heeft om die reden namens het regionaal steunpunt verschillende externe partijen benaderd met de vraag of zij tijdelijk als tussenstation/administratiekantoor konden fungeren, waarvoor zij een vergoeding zouden ontvangen. Uit de presentatie die tijdens het regionaal overleg op 20 januari 2010 is gehouden, blijkt dat het inhuren van externe ondersteuning voor het regionaal steunpunt mogelijk is (productie 9 bij conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie). Door het inschakelen van de tussenstations is de Gemeente Rotterdam op geen enkele wijze benadeeld. Alle gelden zijn uiteindelijk terecht gekomen bij de partijen die voor de subsidie in aanmerking kwamen. Ook voor de aanwending van gelden uit het AKO-budget van Divosa is een extern tussenstation ingezet. De reden hiervoor was tweeledig: (1) het veilig stellen van de (in tijd beperkte) subsidie en (2) een snelle uitbetaling van projecten zodat direct kon worden aangevangen. Aan de uitbetaling van de gelden heeft derhalve daadwerkelijk een overeenkomst ten grondslag gelegen.
4.14.
De rechtbank volgt het verweer van [gedaagde2] dat er sprake is van een rechtmatige inzet van de tussenstations niet. Daartoe is ten eerste van belang dat [gedaagde2] zijn stelling dat alles in alle openheid en met instemming van de Gemeente Rotterdam c.s. gebeurde, onvoldoende heeft onderbouwd. Indien met medeweten van de Gemeente Rotterdam c.s. subsidiegelden werden uitgekeerd, ligt het – mede gelet op het feit dat het in casu substantiële bedragen betrof – voor de hand dat hieraan een schriftelijke opdracht ten grondslag lag. Hiervan is niet gebleken. Bovendien zou uit andere bescheiden, zoals notulen of een verslag van een werkoverleg, moeten blijken dat een en ander met instemming van de betrokkenen geschiedde. De door [gedaagde2] overgelegde presentatie van het regionaal overleg op 20 januari 2010 overtuigt de rechtbank niet, nu daaruit slechts kan worden afgeleid dat het inhuren van externe ondersteuning mogelijk is, doch hieruit geenszins kan worden afgeleid dat dit ziet op de hierboven uiteengezette structuur van het tijdelijk in bewaring geven van subsidiegelden door derden. Evenmin overtuigt de overgelegde accordering van de direct leidinggevende van [gedaagde2] , de heer [leidinggevende] , van de factuur van CID Beheer van 20 april 2011. Hieruit kan slechts worden afgeleid dat de heer [leidinggevende] geen bezwaar had tegen betaling van de factuur waarop voorbereidende werkzaamheden voor de te organiseren bijeenkomsten staan vermeld. Uit dit document blijkt niet dat akkoord werd gegaan met de fungeren van CID Beheer als administratiekantoor of tussenstation. Op de factuur staan dergelijke werkzaamheden ook niet vermeld. Ook de door [gedaagde2] overlegde getuigenverklaringen (producties 11 tot en met 14 van de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie) bevatten geen onafhankelijke verklaring waaruit de door [gedaagde2] voorgestelde gang van zaken onomwonden blijkt.
Voorts overweegt de rechtbank dat als het zo zou zijn dat [gedaagde2] na overleg en met instemming van de Gemeente Rotterdam c.s. subsidiegelden veilig stelde teneinde op een later tijdstip de projecten snel te kunnen uitbetalen, niet valt te begrijpen of te billijken dat [gedaagde2] instructies gaf voor de omschrijvingen op de facturen die niet overeenstemden met de werkelijkheid. Bovendien heeft [gedaagde2] – desgevraagd ter comparitie – niet kunnen verhelderen waarom er gebruik werd gemaakt van tussenstations. Indien de gelden ergens dienden te worden ‘geparkeerd’ dan hadden deze gelden even zo goed direct naar een bankrekening van Expertisz kunnen worden overgemaakt, eens te meer, nu aan de tussenstations een vergoeding is betaald die met een directe overboeking naar Expertisz had kunnen worden bespaard.
Voorts weegt de rechtbank mee dat [gedaagde2] zijn stelling dat alle gelden uiteindelijk via Expertisz terecht zijn gekomen bij partijen die gerechtigd zijn tot de subsidie op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Uit de administratie van Expertisz zou gemakkelijk moeten kunnen worden afgeleid naar wie en waarom de gelden zijn overgemaakt. Aan meerdere verzoeken van de zijde van de Gemeente Rotterdam c.s. om inzage te geven in de administratie van Expertisz heeft [gedaagde2] echter geen gehoor gegeven.
4.15.
Het beroep dat [gedaagde2] en Expertisz hebben gedaan op het bepaalde in artikel 6:89 BW omdat de Gemeente Rotterdam c.s. niet tijdig zou hebben geprotesteerd, kan evenmin slagen. Eerst nadat de Gemeente Rotterdam c.s. bekend werd met het schadetoebrengende feit, begint de klachttermijn te lopen. De Gemeente Rotterdam c.s. wist pas na het onderzoek van KPMG Advisory N.V. dat ten onrechte facturen waren voldaan en dat daarbij [gedaagde2] betrokken was. Het voorlopige rapport is op 24 april 2013 verschenen. Onweersproken is gesteld dat er naar aanleiding van het rapport diverse besprekingen zijn geweest. Enig onderzoek of beraad is in het algemeen geoorloofd. Nu de dagvaarding op 17 april 2014 is betekend, heeft de Gemeente Rotterdam c.s. binnen bekwame tijd haar vordering ingesteld.
4.16.
Voor zover [gedaagde2] zich erop heeft beroepen dat hij toestemming voor commerciële werkzaamheden naast ambtelijke werkzaamheden heeft gekregen, overweegt de rechtbank dat dit zo kan zijn, doch dat het na deze toestemming [gedaagde2] niet vrijstond om op onrechtmatige wijze subsidiegelden uit de macht van zijn werkgever te halen.
4.17.
Voor zover Expertisz heeft betoogd dat zij deugdelijk heeft gepresteerd en de omschreven werkzaamheden daadwerkelijk heeft verricht (conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie randnummer 114 en verder), kan ook dit verweer niet slagen nu Expertisz dit verweer onvoldoende heeft onderbouwd. Weliswaar heeft Expertisz per factuur een omschrijving gegeven, doch deze omschrijvingen zijn weinig concreet. Zo heeft Expertisz niet uiteengezet welke werkzaamheden zij in de in rekening gebrachte dagen heeft verricht. Daarnaast kan de rechtbank niet vaststellen of dit werkzaamheden waren die buiten de werkzaamheden waarvoor [gedaagde2] als ambtenaar was aangesteld, vielen. Voorts heeft Expertisz de door haar gestelde werkzaamheden met geen enkel schriftelijk stuk – anders dan verklaringen – onderbouwd, terwijl het voor de hand lag dat zij inzicht zou hebben gegeven in de door haar verrichte werkzaamheden alsmede in de door derden verrichte werkzaamheden, bijvoorbeeld door de factuur van de niet nader door Expertisz genoemde ‘derde’ die de films heeft vervaardigd (factuur van 29 januari 2010) over te leggen. Ook geeft Expertisz niet aan waaruit de opdracht blijkt die aan haar werkzaamheden ten grondslag ligt. Zonder een daartoe strekkende overeenkomst, die ontbreekt, verplicht het enkele verrichten van werkzaamheden voor een organisatie immers niet zonder meer tot een vergoeding.
4.18.
Het vorenstaande leidt bij de rechtbank tot de conclusie dat [gedaagde2] en Expertisz jegens de Gemeente Rotterdam c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door op niet doorzichtige wijze subsidiegelden aan het vermogen van de Gemeente Rotterdam c.s. te (doen) onttrekken terwijl hieraan geen opdracht danwel subsidiebesluit ten grondslag lag. [gedaagde2] heeft de daadwerkelijke uitvoeringshandelingen, zoals alle instructies, gepleegd en daarbij gebruik gemaakt van zijn vennootschap Expertisz, die hij als middellijk bestuurder vertegenwoordigde. Expertisz heeft de subsidiegelden van de tussenstations geïncasseerd en is als instrument gebruikt door [gedaagde2] .
4.19.
Voor zover [gedaagde2] en Expertisz hebben betoogd dat een eventuele vergoedingsplicht dient te worden verminderd vanwege ‘eigen schuld’ aan de zijde van de Gemeente Rotterdam, oordeelt de rechtbank dat dit verweer niet opgaat nu [gedaagde2] en Expertisz zelf willens en wetens onrechtmatig hebben gehandeld. Dat de Gemeente Rotterdam c.s. niet direct heeft doorzien dat zij werd misleid en de facturen in goed vertrouwen en na interne accordering door [gedaagde2] heeft voldaan, kan haar niet worden tegengeworpen.
4.20.
Derhalve dienen [gedaagde2] en Expertisz hoofdelijk de door de Gemeente Rotterdam c.s. geleden schade, bestaande uit de door haar ten onrechte aan de tussenstations uitbetaalde bedragen, te vergoeden. De navolgende vorderingen zullen daarom worden toegewezen:
  • 3. hoofdelijke veroordeling tot betaling van € 211.820,00, gebaseerd op de facturen die R-Time aan Divosa heeft verzonden (overweging 2.9);
  • 4. hoofdelijke veroordeling tot betaling van € 224.910,00, gebaseerd op de facturen die R-Time aan de Gemeente Rotterdam heeft toegezonden (overweging 2.10);
  • 7. hoofdelijke veroordeling tot betaling van € 426.765,20, gebaseerd op de facturen die CID Beheer aan de Gemeente Rotterdam heeft toegezonden (overweging 2.12);
  • 9. hoofdelijke vordering tot betaling van € 654.500,00, gebaseerd op de facturen die Factor3 aan de Gemeente Rotterdam heeft toegezonden (overweging 2.16).
4.21.
De wettelijke rente over deze vorderingen zal eveneens worden toegewezen, nu een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad – anders dan [gedaagde2] en Expertisz hebben betoogd – opeisbaar is op het tijdstip waarop de schade wordt geleden.
4.22.
De toewijzing van de onder 4.20 vermelde vorderingen, brengt met zich dat de vorderingen die zien op het doorboeken van de gelden naar Expertisz zullen worden afgewezen. De Gemeente Rotterdam c.s. heeft immers naast de onder 4.20 vermelde vorderingen tevens vorderingen ingesteld gebaseerd op de vijf facturen die Expertisz aan R-Time heeft verzonden (vordering 5, overweging 2.11) alsmede de factuur die Expertisz aan Factor3 heeft verzonden (vordering 10, overweging 2.17). Toewijzing van deze vorderingen zou meebrengen dat de Gemeente Rotterdam c.s. een dubbele vergoeding voor dezelfde schade zou ontvangen.
4.23.
Evenmin zal de regresvordering ten bedrage van € 28.915,43 (vordering 6) worden toegewezen. De Gemeente Rotterdam c.s. heeft betoogd dat R-Time in het kader van de schikking met de Gemeente Rotterdam een bedrag van € 29.355,77 heeft voldaan en haar vorderingen op [gedaagde2] en/of de aan hem gelieerde vennootschappen heeft gecedeerd. Nu het aandeel van het totaalbedrag dat R-Time heeft geïncasseerd 1,5% bedraagt, is zij voor de overige 98,5% gerechtigd regres te nemen op Expertisz, [gedaagde2] en Workfair en heeft zij dit regresrecht gecedeerd aan de Gemeente Rotterdam, aldus eiseres. De rechtbank overweegt echter dat dit bedrag niet kan worden toegewezen, omdat Expertisz en [gedaagde2] niet kunnen worden gehouden om meer te vergoeden dan de hoofdsom waarvoor zij aansprakelijk gehouden kunnen worden. Door nog een regresvordering te willen verzilveren, vordert de Gemeente Rotterdam c.s. meer dan waartoe zij maximaal is gerechtigd.
4.24.
De gevorderde vergoeding van € 8.195,75 is gebaseerd op de kosten van het onderzoek dat KPMG Advisory N.V. in opdracht van de Gemeente Rotterdam heeft uitgevoerd. De rechtbank zal deze vordering toewijzen, nu de kosten zijn aan te merken als redelijke kosten, de kosten niet inhoudelijk zijn bestreden en deze de rechtbank niet bovenmatig voorkomen.
4.25.
Expertisz en [gedaagde2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen in conventie worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze kosten zullen onder 4.68 nader worden begroot.
4.26.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
in reconventie
4.27.
In reconventie hebben Expertisz en [gedaagde2] opheffing gevorderd van de door de Gemeente Rotterdam c.s. gelegde conservatoire beslagen. Expertisz en [gedaagde2] hebben daartoe aangevoerd dat het beslag op een ondeugdelijke grondslag berust. De rechtbank zal deze reconventionele vordering afwijzen. Nu de vordering van de Gemeente Rotterdam c.s. (gedeeltelijk) toewijsbaar is en er overigens geen grond voor opheffing van het beslag is gesteld of gebleken, is deze niet toewijsbaar.
4.28.
Expertisz en [gedaagde2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten in de reconventie. Deze kosten zullen onder 4.57 nader worden begroot.
Workfair
4.29.
De Gemeente Rotterdam c.s. vordert:
te verklaren voor recht dat Workfair als bestuurder van Expertisz onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseressen, door Expertisz valse facturen te laten verzenden waarmee Expertisz ten onrechte gelden van eiseressen in ontvangst heeft genomen, als gevolg waarvan Workfair aansprakelijk is voor de door eiseressen dientengevolge geleden schade;
te verklaren voor recht dat Workfair onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseressen door ten onrechte door eiseressen betaalde bedragen, althans onverschuldigd door eiseressen betaalde bedragen in ontvangst te nemen en daardoor het verhaal van eiseressen op Expertisz onmogelijk te maken, danwel te beperken, als gevolg waarvan Workfair aansprakelijk is voor de door eiseressen dientengevolge geleden schade;
Workfair te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 1.306.175,20, althans een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de in randnummer 3 van de akte van 17 september 2014 genoemde data waarop de afzonderlijke facturen door de Gemeente Rotterdam zijn betaald, althans met ingang van een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen datum en te bepalen dat de vordering ter zake van de rente wordt verminderd met een bedrag van EUR 29.355,77;
Workfair te veroordelen tot betaling aan Divosa van een bedrag van EUR 211.820, althans een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de in randnummer 3 van de akte van 17 september 2014 genoemde data waarop de afzonderlijke facturen door Divosa zijn betaald, althans met ingang van een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
Workfair te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 468.265 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de in randnummer 9 van deze Akte genoemde data waarop de afzonderlijke facturen aan Expertisz zijn betaald, althans met ingang van 12 juni 2014, althans met ingang van 12 mei 2015, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum, met dien verstande dat indien en zodra de vordering sub 3 en 4 van dit petitum volledig zijn voldaan, de Gemeente Rotterdam ter zake van deze vordering sub 5 niets meer te vorderen zal hebben;
Workfair te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 28.915,43, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 16 juni 2014, althans met ingang van 12 mei 2015, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
4.30.
Gemeente Rotterdam c.s. heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat Workfair zelfstandig onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Gemeente Rotterdam c.s. en daardoor schadeplichtig is.
Workfair is als onlosmakelijke schakel betrokken geweest bij de gelden die onrechtmatig aan het vermogen van de Gemeente Rotterdam c.s. zijn onttrokken. Workfair is de persoonlijke holding van [gedaagde2] en de moedervennootschap van Expertisz. Workfair is als enig bestuurder van Expertisz verantwoordelijk voor de activiteiten van Expertisz waaronder de door Expertisz opgestelde en geïncasseerde valse facturen aan de tussenstations. Daarnaast geldt dat Expertisz door de handelwijze van Workfair als bestuurder en aandeelhouder geen verhaal meer biedt voor de Gemeente Rotterdam c.s. Voor zover dit niet de opzet van [gedaagde2] /Workfair was, geldt in ieder geval dat Workfair er ernstig rekening mee had moeten houden dat Expertisz na het doorsluizen van de door haar geïncasseerde gelden naar Workfair niet meer in staat zou zijn om al haar crediteuren (volledig) te voldoen. Workfair kan daarom een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt.
4.31.
Workfair heeft gesteld dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen. Ten eerste hebben Expertisz en/of [gedaagde2] niet onrechtmatig gehandeld. Dit brengt met zich dat ook de vordering jegens Workfair dient te worden afgewezen. Ten tweede is de Gemeente Rotterdam c.s. louter aan het gissen. Workfair is houder van meerdere vennootschappen. De door de Gemeente Rotterdam c.s. gestelde ‘substantiële bedragen’ die op de balans van Workfair in 2010-2012 zouden hebben gestaan, behoeven niet afkomstig te zijn van de Gemeente Rotterdam c.s. Het enkele vermoeden van de Gemeente Rotterdam c.s. dat Expertisz geen verhaal voor haar vermeende vordering zou bieden is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat Workfair haar schuldeisers zou hebben benadeeld.
Voorts betoogt Workfair dat een eventuele toewijzing van een bepaald deel van de vorderingen jegens Expertisz en/of [gedaagde2] betekent dat jegens Workfair nooit meer kan worden toegewezen dan jegens Expertisz en/of [gedaagde2] is toegewezen.
Tevens heeft zij de wettelijke rente betwist, enerzijds omdat de hoofdsommen niet voor toewijzing in aanmerking komen en anderzijds omdat Workfair niet in verzuim verkeert nu zij nimmer door de Gemeente Rotterdam c.s. in gebreke is gesteld.
4.32.
De rechtbank overweegt als volgt.
In 4.18 is reeds overwogen dat [gedaagde2] en Expertisz jegens de Gemeente Rotterdam c.s. onrechtmatig hebben gehandeld en dat [gedaagde2] bij zijn onrechtmatig handelen gebruik heeft gemaakt van zijn werkmaatschappij Expertisz. Nu de onrechtmatige handelingen van Expertisz zijn verricht door Workfair als bestuurder van Expertisz – die op haar beurt werd bestuurd door [gedaagde2] – is Workfair in dezelfde mate aansprakelijk als [gedaagde2] en Expertisz. Immers, Expertisz kan niet handelen uit zichzelf; dit doet haar bestuurder Workfair namens haar. Bovendien kon [gedaagde2] niet direct namens Expertisz handelen, hij was slechts via Workfair vertegenwoordigingsbevoegd. [gedaagde2] heeft derhalve niet alleen Expertisz, doch ook Workfair als instrument voor zijn onrechtmatig handelen ingezet.
4.33.
Dit leidt tot de conclusie dat ook Workfair aansprakelijk is om de door de Gemeente Rotterdam c.s. geleden schade, bestaande uit de door haar ten onrechte aan de tussenstations uitbetaalde bedragen, te vergoeden. De vorderingen sub 3 en 4 liggen daarom in beginsel voor toewijzing gereed: immers, vordering 3 is in materieel opzicht gelijk aan de vorderingen 4, 7 en 9 tezamen van de zaak met rolnummer 14-546 en vordering 4 is (mutatis mutandis) gelijk aan vordering 3 van de zaak met rolnummer 14-546. De wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen, nu een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad opeisbaar is op het tijdstip waarop de schade wordt geleden. Ingebrekestelling is niet vereist.
4.34.
Toewijzing van hetgeen onder 3 en 4 is gevorderd, leidt evenwel ertoe dat een betalingsverplichting wordt opgelegd aan zowel (hoofdelijk) [gedaagde2] en Expertisz als aan Workfair ter zake van dezelfde facturen. Indien aan beide betalingsverplichtingen uitvoering zou worden gegeven, zou de Gemeente Rotterdam c.s. te veel ontvangen. Nu de vorderingen onder 3 en 4 materieel gelijk zijn aan de vorderingen 3, 4, 7 en 9 in de zaak met rolnummer 14-546, zal de rechtbank in haar dictum Workfair naast [gedaagde2] en Expertisz hoofdelijk veroordelen tot betaling van de vorderingen 3, 4, 7 en 9 in de zaak met rolnummer 14-546.
4.35.
Nu Workfair zal worden veroordeeld om de door de Gemeente Rotterdam c.s. geleden schade te vergoeden, heeft de Gemeente Rotterdam c.s. daarnaast geen belang bij de onder 1 en 2 gevorderde verklaringen voor recht. Deze onderdelen zullen derhalve worden afgewezen.
4.36.
De vorderingen onder 5 en 6 zullen eveneens worden afgewezen nu hierboven onder respectievelijk 4.22 en 4.23 reeds is overwogen dat deze vorderingen jegens [gedaagde2] en Expertisz niet kunnen worden toegewezen en Workfair in dezelfde mate en voor hetzelfde bedrag als [gedaagde2] en Expertisz gehouden is tot de betaling van schadevergoeding.
4.37.
Voorts heeft de Gemeente Rotterdam c.s. – na eiswijziging – gevorderd:
7. Primair inzage te geven aan eiseressen van de in beslag genomen gegevens zoals beschreven onder randnummer 12 van de akte van 17 september 2014, subsidiair een onafhankelijke deskundige te benoemen teneinde de in beslag genomen gegevens zoals beschreven onder randnummer 12 van de akte van 17 september 2014 te onderzoeken en daarover verslag uit te brengen aan eiseressen.
8. Workfair te veroordelen om binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis kopieën te verstrekken aan eiseressen van alle facturen die zij aan de Gemeente Rotterdam, Divosa en/of aan Expertisz B.V., en/of aan de Stichting Plusconfidence en/of aan R-Time B.V. en/of aan CID Beheer B.V. en/of aan Factordrie B.V. en/of aan de heer [gedaagde2] heeft verzonden tussen 1 oktober 2009 tot en met 1 januari 2012 onder gelijktijdige verstrekking van een overzicht van alle betalingen van en aan de hiervoor genoemde partijen in de genoemde periode inclusief de data waarop de betreffende betalingen zijn ontvangen of gedaan, op straffe van een dwangsom van EUR 10.000 voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat Workfair te laat is met het verstrekken van enige kopie van één of meer facturen en/of het overzicht, met een maximum van EUR 100.000;
9. Workfair te veroordelen tot het verstrekken van inzage aan eiseressen van de boeken, bescheiden en geschriften, die Workfair ingevolge de wet moet houden, maken of bewaren met ingang van de oprichtingsdatum van Workfair tot aan heden, op straffe van een dwangsom van EUR 10.000 voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat Workfair te laat is met het verstrekken van enige kopie van één of meer facturen en/of het overzicht, met een maximum van EUR 100.000;
4.38.
De Gemeente Rotterdam c.s. heeft deze vordering gebaseerd op artikel 843a Rv en artikel 162 Rv. Voorts stelt de Gemeente Rotterdam c.s. dat de informatie ook door Workfair dient te worden verstrekt gelet op de aard en omvang van de gepleegde onrechtmatige daad. De Gemeente Rotterdam c.s. stelt dat zij reden heeft om aan te nemen dat er nog meer valse facturen aan haar zijn verzonden. Dit vermoeden is onder meer gebaseerd op de e-mailwisseling tussen [gedaagde2] en Van Hoesel, waarin [gedaagde2] meldt dat hij het verzoek voor het opmaken van facturen aan 5 personen/instanties heeft verzonden. Indien [gedaagde2] deze mail aan R-Time, CID Beheer en Factor3 heeft verzonden, resteren er nog twee partijen die door [gedaagde2] zijn benaderd. Workfair vormt een onlosmakelijke schakel in de facturering tussen alle betrokkenen. Om een compleet beeld te krijgen hoe een en ander is verlopen en wie betrokken zijn, dient inzage te worden verkregen in de administratie. De Gemeente Rotterdam c.s. heeft rechtmatig belang bij de stukken omdat zij in staat moet worden gesteld om na te gaan of zij nog meer schade heeft geleden. De stukken zijn voldoende bepaald nu de Gemeente Rotterdam zich beperkt tot bescheiden die direct of indirect gerelateerd zijn aan facturen die aan haar zijn verzonden. De door Workfair gepleegde onrechtmatige daad vormt de rechtsbetrekking op grond waarvan de Gemeente Rotterdam c.s. recht heeft op afgifte of inzage in de genoemde bescheiden. Nu op 28 mei 2014 reeds bewijsbeslag is gelegd, geldt dat de in artikel 843a Rv bedoelde inzage kan worden gerealiseerd door inzage in de beslagen documenten. Voor het geval dat en voor zover het bewijsbeslag niet alle relevante stukken heeft geraakt, heeft de Gemeente Rotterdam c.s. ook belang bij toewijzing van een vordering op Workfair op straffe van een dwangsom om inzage te verlenen in alle facturen die zij aan de andere gedaagden heeft verzonden.
4.39.
Workfair betwist uitdrukkelijk dat er sprake is van onrechtmatig handelen zodat de vordering tot inzage/afgifte van stukken faalt. Workfair betoogt primair dat het conservatoir bewijsbeslag van rechtswege is vervallen nu de Gemeente Rotterdam c.s. niet binnen de daartoe gestelde termijn een eis heeft ingesteld die ziet op de beslagen stukken. Subsidiair heeft Workfair gesteld dat het conservatoir bewijsbeslag onrechtmatig is. Voorts stelt zij dat er geen wettelijke basis is om de vordering toe te wijzen: er is sprake van een fishing expedition en er is geen rechtmatig belang nu de Gemeente Rotterdam c.s. in haar eigen administratie kan nagaan welke bedragen zij aan de betrokken partijen in de genoemde periode heeft betaald. Bovendien dient de vordering tot afgifte te worden afgewezen omdat er sprake is van vertrouwelijke financiële bedrijfsgegevens. Tot slot dient de dwangsom te worden gematigd. Voor zover de vordering op artikel 162 Rv is gebaseerd, wijst Workfair erop dat de ingestelde vordering te algemeen en onvoldoende bepaald is.
4.40.
Ter zake van het primaire verweer overweegt de rechtbank dat artikel 700 lid 3 Rv bepaalt dat overschrijding van de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak het beslag doet vervallen. Hoewel het gelegde beslag inderdaad, zoals door Workfair is betoogd, van rechtswege is vervallen, brengt dit niet met zich dat om die reden de vorderingen tot inzage/afgifte van de bescheiden dienen te worden afgewezen. Immers, de Gemeente Rotterdam c.s. heeft op 12 november 2014 opnieuw een conservatoir bewijsbeslag gelegd met inachtneming van de daartoe gestelde wettelijke vereisten. Gesteld noch gebleken is dat dit tweede conservatoire beslag is vervallen of onrechtmatig is gelegd: in de vorenstaande overwegingen zijn de vorderingen van de Gemeente Rotterdam c.s. immers (gedeeltelijk) toewijsbaar geacht. Om die reden zal de rechtbank hetgeen onder 7. is gevorderd, toewijzen. Nu Workfair geen specifiek verweer heeft gevoerd tegen de inzage door de Gemeente Rotterdam c.s. zelf of een daartoe benoemde onafhankelijke deskundige, zal de rechtbank het primair gevorderde toewijzen. Daarbij overweegt de rechtbank dat de door Workfair opgeworpen stelling dat er sprake is van vertrouwelijke financiële bedrijfsgegevens op geen enkele wijze is onderbouwd en het bovendien gelet op de activiteiten van Workfair niet aannemelijk is dat zich in de financiële administratie van Workfair zodanig vertrouwelijke informatie bevindt dat de Gemeente Rotterdam c.s. daarvan geen kennis zou mogen nemen. De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat de Gemeente Rotterdam c.s. van de verkregen gegevens alleen gebruik zal maken voor het doel dat zij in haar processtukken heeft beschreven en niet voor andere doeleinden. Teneinde executieproblemen te voorkomen, zal de rechtbank in haar dictum verwijzen naar het tweede conservatoire bewijsbeslag en hetgeen onder randnummer 12 van de akte van 17 september 2014 is vermeld woordelijk opnemen.
Ter zake van hetgeen onder 8 is gevorderd, overweegt de rechtbank als volgt. Voor zover de vordering ziet op de aan de Gemeente Rotterdam c.s. verzonden facturen, zal de rechtbank de vordering afwijzen. Zoals reeds onder 4.5 is overwogen, kan de Gemeente Rotterdam c.s. in haar eigen administratie nazien welke facturen zij van Workfair eventueel heeft ontvangen.
Voor zover de vordering ziet op de facturen die [gedaagde2] en/of Expertisz aan één van de andere gedaagden hebben verzonden, zal de rechtbank de vordering toewijzen op dezelfde gronden die reeds onder 4.5 uiteengezet zijn: er is sprake van een rechtmatig belang aan de zijde van de Gemeente Rotterdam c.s. nu zij aan de hand van deze bescheiden in staat wordt gesteld om na te gaan of zij nog meer schade heeft geleden en om vast te kunnen stellen welke partijen daarvoor aansprakelijk zijn. Ter zake van het verweer dat er sprake zou zijn van een fishing expedition overweegt de rechtbank dat het van belang is dat het onrechtmatig handelen in het vorenstaande reeds is komen vast te staan en het derhalve niet meer de vraag is
ofer aansprakelijkheid is, doch
welke omvangdeze heeft. Daartoe dient de Gemeente Rotterdam c.s. in de gelegenheid te worden gesteld om de stukken waarover zij geen beschikking heeft en die derhalve niet in haar domein liggen, in te zien. De stukken die de Gemeente Rotterdam c.s. hiertoe opvraagt zijn voldoende bepaald door de beperking in tijd en partijen. De door Workfair gepleegde onrechtmatige daad is de vereiste rechtsbetrekking tussen partijen.
Hetgeen onder 9 is gevorderd zal de rechtbank afwijzen, nu onvoldoende is bepaald welk tijdvak en welke stukken het betreft. Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden welk belang de Gemeente Rotterdam c.s. nog heeft bij deze vordering gelet op de toewijzing van de vorderingen onder 7 en 8.
De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen.
4.41.
Workfair zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van de Gemeente Rotterdam c.s. op basis van de toegewezen vorderingen op:
- dagvaarding € 77,52
- griffierecht 3.829,00
- salaris advocaat
6.422,00(2,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 10.328,52
4.42.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
in reconventie
4.43.
Workfair vordert:
‘bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor rechte te verklaren dat het door verweersters gelegde bewijsbeslag in juni 2014 van rechtswege is vervallen;
II. verweersters te gebieden om binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis de deurwaarder (de heer [deurwaarder] , werkzaam bij deurwaarderskantoor Groot & Evers) en bewaarder (Digijuris B.V.) te instrueren de in beslag genomen materialen per direct te (laten) vernietigen;
III. verweersters te veroordelen om binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis alle beslagen die zij in het kader van onderhavige procedure ten laste van eiseres heeft gelegd op te heffen;
IV. te bepalen dat verweersters voor iedere dag dat zij in strijd handelen met het onder II en III verzochte aan eiseres een hoofdelijke dwangsom verbeuren van € 10.000,00, tot een maximum van € 500.000,00;
V. verweersters te veroordelen in de kosten van dit geding, met inbegrip van het salaris van de advocaat van eiseres.’
4.44.
Workfair heeft hiertoe aangevoerd dat het conservatoir bewijsbeslag op 12 juni 2014 van rechtswege is vervallen nu bij dagvaarding geen eis is ingesteld die ziet op de beslagen stukken. Dat de Gemeente Rotterdam c.s. heeft getracht dit gebrek naderhand te herstellen door haar eis te wijzigen, kan haar niet baten. Om die reden dienen de in beslag genomen materialen te worden vernietigd. Subsidiair heeft Workfair zich op het standpunt gesteld dat het bewijsbeslag onrechtmatig is gelegd, nu de Gemeente Rotterdam c.s. geen vordering op Workfair heeft. Ter zake van de overige conservatoire beslagen heeft Workfair gesteld dat nu de Gemeente Rotterdam c.s. geen enkele vordering op Workfair heeft, alle beslagen dienen te worden opgeheven die de Gemeente Rotterdam c.s. in het kader van deze procedure ten laste van Workfair heeft gelegd, zulks onder verbeurte van een dwangsom.
4.45.
De Gemeente Rotterdam c.s. heeft daartegen aangevoerd dat Workfair zich probeert te verweren met een formaliteit, maar daarbij geen rechtens te respecteren belang heeft nu zij in haar verweer tegen het bewijsbeslag niet is geschaad. De Gemeente Rotterdam heeft zekerheidshalve op 12 november 2014 nogmaals conservatoir beslag gelegd ten laste van Workfair op basis van een op 12 november 2014 verkregen verlof. Of het eerste bewijsbeslag is komen te vervallen is derhalve niet meer relevant.
4.46.
Nu de rechtbank reeds onder 4.40 heeft overwogen dat het op 28 mei 2014 gelegde bewijsbeslag op grond van het bepaalde in artikel 700 lid 3 Rv van rechtswege is vervallen, zou de onder I gevorderde verklaring voor recht op zichzelf kunnen worden toegewezen. Workfair heeft daarbij echter geen belang nu de Gemeente Rotterdam c.s. aansluitend opnieuw beslag heeft gelegd. Het niet tijdig instellen van een op de beslagen stukken gerichte eis brengt niet met zich dat de in beslag genomen materialen terstond dienen te worden vernietigd, zoals Workfair onder II heeft gevorderd. Inmiddels heeft de Gemeente Rotterdam c.s. als gezegd een tweede conservatoir beslag gelegd met inachtneming van de daartoe gestelde wettelijke vereisten. Gesteld noch gebleken is dat dit tweede conservatoire beslag is vervallen of onrechtmatig is gelegd: in conventie zijn de vorderingen van de Gemeente Rotterdam immers (gedeeltelijk) toewijsbaar geacht. Ook het onder II gevorderde dient daarom te worden afgewezen.
Ter zake van de overige conservatoire beslagen overweegt de rechtbank, dat nu de vorderingen van de Gemeente Rotterdam c.s. jegens Workfair in conventie (gedeeltelijk) voor toewijzing vatbaar zijn en er overigens geen grond voor opheffing van de overige conservatoire beslagen zijn gesteld of gebleken, dit met zich brengt dat de overige vorderingen in reconventie dienen te worden afgewezen.
4.47.
Workfair zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in de reconventie. De kosten aan de zijde van de Gemeente Rotterdam c.s. worden begroot op € 3.211,00 aan salaris advocaat (2,0 punt x factor 0,5 x tarief € 3.211,00).
4.48.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
Stichting +Confidence
in conventie
4.49.
De Gemeente Rotterdam c.s. vordert na eisvermindering ter comparitie:
‘7 (…) Stichting +Confidence (…) te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 45.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de in randnummer 92 van de dagvaarding genoemde data waarop de afzonderlijke facturen door de Gemeente Rotterdam zijn betaald, althans met ingang van de dag waarop deze dagvaarding is uitgebracht, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum;’
4.50.
De Gemeente Rotterdam c.s. legt aan deze vordering het volgende ten grondslag.
Stichting +Confidence heeft eveneens valse facturen opgemaakt en daarmee onrechtmatig gehandeld jegens de Gemeente Rotterdam c.s. Voorts is er sprake van onverschuldigde betaling. Het bedrag van de donaties is op onrechtmatige wijze onttrokken aan het vermogen van de gemeente Rotterdam. Als het geld vervolgens op de juiste wijze is besteed – hetgeen wordt betwist – in de zin dat er iets goeds voor de samenleving mee is gedaan, dan doet dat daaraan niet af.
4.51.
Volgens Stichting +Confidence is er geen sprake van onrechtmatig handelen. Stichting +Confidence wist en weet niet beter, dan dat op een rechtmatige wijze een tweetal donaties van € 45.000,00 zijn ontvangen. Er is geen sprake van het opstellen van valse facturen. De heren [betrokkene2] en [gedaagde2] waren gezamenlijk bevoegd om Stichting +Confidence te vertegenwoordigen. Stichting +Confidence is een zelfstandig rechtspersoon en dient niet vereenzelvigd te worden met [gedaagde2] of Expertisz. De ontvangen donaties zijn besteed binnen de eigen doelstellingen van Stichting +Confidence. Stichting +Confidence heeft bankafschriften en facturen in het geding gebracht waaruit blijkt dat de gelden overeenkomstig de doelstelling zijn besteed. Er is derhalve geen sprake van schade.
4.52.
De rechtbank overweegt als volgt. Het betreft hier gelden die Stichting +Confidence via CID Beheer van de Gemeente Rotterdam c.s. heeft verkregen. Conform het verzoek van Stichting +Confidence op 11 februari 2011 en 5 april 2011 heeft CID Beheer de afgesproken donaties van in totaal € 45.000,00 overgemaakt (zie overweging 2.15). CID Beheer had in 2010 facturen aan de Gemeente Rotterdam toegezonden die dit bedrag overstijgen en die door de Gemeente Rotterdam aan CID Beheer zijn voldaan (zie overweging 2.12). [gedaagde2] was op het moment dat voormelde transacties zijn gepleegd, bestuurder van Stichting +Confidence. Zoals hiervoor onder 4.14 en verder is overwogen, heeft [gedaagde2] onrechtmatig gehandeld door op niet doorzichtige wijze subsidiegelden aan het vermogen van de Gemeente Rotterdam c.s. te (doen) onttrekken terwijl hieraan geen opdracht danwel subsidiebesluit ten grondslag lag. [gedaagde2] heeft hierbij gebruik gemaakt van tussenstations, zoals CID Beheer. De kennis van [gedaagde2] als (toenmalige) bestuurder van Stichting +Confidence kan worden toegerekend aan Stichting +Confidence. Het verzoek van en de aanvaarding door Stichting +Confidence van de donaties die betrekking hebben op gelden die op onrechtmatige wijze aan het vermogen van de Gemeente Rotterdam c.s. zijn onttrokken, dient om die reden eveneens als onrechtmatig te worden aangemerkt. Dat de ontvangen donaties zijn besteed binnen de eigen doelstellingen van de stichting en zodoende goed terecht zijn gekomen, doet aan het onrechtmatige karakter niets af.
4.53.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering dient te worden toegewezen. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.20-4.21 en 4.34 reeds is overwogen, zal deze vordering worden meegenomen in de hoofdelijke veroordeling van de andere partijen die in dit vonnis tot betaling zullen worden veroordeeld, zulks om te voorkomen dat de Gemeente Rotterdam c.s. een dubbele vergoeding voor dezelfde schade zou ontvangen.
4.54.
Stichting +Confidence zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten zullen hierna onder 4.68 nader worden begroot.
4.55.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
in reconventie
4.56.
In reconventie heeft Stichting +Confidence opheffing gevorderd van de door de Gemeente Rotterdam c.s. gelegde conservatoire beslagen. Stichting +Confidence heeft daartoe aangevoerd dat het beslag op een ondeugdelijke grondslag berust. De rechtbank zal deze reconventionele vordering afwijzen. Nu de vordering van de Gemeente Rotterdam c.s. (gedeeltelijk) toewijsbaar is en er overigens geen grond voor opheffing van het beslag is gesteld of gebleken, is deze vordering van Stichting +Confidence niet toewijsbaar.
4.57.
Stichting +Confidence zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. Deze kosten zal zij – conform het in reconventie door de Gemeente Rotterdam c.s. gevorderde – hoofdelijk met Expertisz en [gedaagde2] dienen te voldoen. De kosten aan de zijde van de Gemeente Rotterdam c.s. worden begroot op
€ 3.211,00 aan salaris advocaat (2 punten x factor 0,5 x tarief € 3.211,00).
CID Beheer
4.58.
Allereerst vordert de Gemeente Rotterdam c.s.:
‘1 CID Beheer (…) te veroordelen om binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis kopieën te verstrekken aan eiseressen van alle facturen die zij aan de Gemeente Rotterdam en/of Divosa hebben verzonden tussen 1 oktober 2009 tot en met 1 januari 2012 onder gelijktijdige verstrekking van een overzicht van de data waarop de betreffende facturen door de Gemeente Rotterdam, danwel Divosa zijn betaald, op straffe van een dwangsom van EUR 10.000 per gedaagde, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de betreffende gedaagde te laat is met het verstrekken van enige kopie van één of meer facturen en/of het overzicht, met een maximum van EUR 100.000 per gedaagde;’
4.59.
De Gemeente Rotterdam c.s. heeft reden om aan te nemen dat er door gedaagden nog meer valse facturen zijn verzonden. Mogelijk zijn er nog andere tussenstations ingezet. De Gemeente Rotterdam c.s. heeft er dan ook belang bij om inzicht te verkrijgen in de volle omvang van het door gedaagden gepleegde samenspel en daarom vordert zij gedaagden te veroordelen om kopieën te verstrekken van alle facturen die zij in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 1 januari 2012 aan de Gemeente Rotterdam c.s. hebben verzonden en een overzicht van de data waarop zij de betaling van deze facturen hebben ontvangen.
4.60.
CID Beheer stelt zich op het standpunt dat deze vordering dient te worden afgewezen. CID Beheer beschikt niet over dergelijke facturen. Daar zijn ook geen aanwijzingen voor. CID Beheer heeft niet meer facturen verzonden dan reeds zijn overgelegd in de onderhavige procedure. Zij heeft volledige medewerking verleend aan het door KPMG Advisory N.V. verrichte onderzoek.
4.61.
De rechtbank overweegt dat de vordering is ingesteld ter zake van de aan de Gemeente Rotterdam c.s. verzonden facturen. Deze vordering zal worden afgewezen om dezelfde reden die zij onder 4.5 en 4.40 reeds heeft verwoord: de betreffende facturen moeten zich eveneens in de administratie van de Gemeente Rotterdam bevinden. Artikel 843a Rv biedt een partij de mogelijkheid kennis te nemen van een (schriftelijk) bewijsmiddel dat haar in beginsel wel bekend is, maar niet in haar bezit is. Nu dat laatste wel het geval zal (moeten) zijn, ligt de vordering voor afwijzing gereed.
4.62.
De Gemeente Rotterdam c.s. vordert voorts:
‘7 CID Beheer (…) te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 426.765,20 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de in randnummer 92 van de dagvaarding genoemde data waarop de afzonderlijke facturen door de Gemeente Rotterdam zijn betaald, althans met ingang van de dag waarop deze dagvaarding is uitgebracht, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum;’
4.63.
De Gemeente Rotterdam c.s. legt aan deze vordering het volgende ten grondslag.
CID Beheer heeft onrechtmatig gehandeld jegens de Gemeente Rotterdam c.s., althans de facturen zijn onverschuldigd aan CID Beheer betaald. Er bestond geen overeenkomst tussen de Gemeente Rotterdam c.s. en CID Beheer op basis waarvan CID Beheer de opdracht had gekregen om de op haar facturen vermelde prestaties te leveren.
4.64.
CID Beheer heeft gesteld dat het regionale gelden betreft die ter beschikking zijn gesteld door de Staat der Nederlanden. De Gemeente Rotterdam was slechts belast met het tijdelijk administratieve beheer van de gelden ten behoeve van deze regio. Op deze grond dient de Gemeente Rotterdam in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Indien de rechtbank van oordeel mocht zijn dat de Gemeente Rotterdam gerechtigd is om de hiervoor bedoelde gelden terug te vorderen, stelt zij zich op het standpunt dat er van onrechtmatig handelen van CID Beheer geen sprake is. CID Beheer heeft conform de opdracht en instructies van [gedaagde2] gehandeld. De suggestie dat er iets heimelijks gebeurde, is volstrekt ten onrechte. Bovendien heeft de Gemeente Rotterdam geen schade geleden en heeft CID Beheer op geen enkele wijze geprofiteerd van het door de Gemeente Rotterdam gevorderde bedrag. Voor zover de vordering is gebaseerd op onverschuldigde betaling, dient deze eveneens te worden afgewezen. CID heeft immers betalingen ontvangen nadat zij conform de opdracht en instructie van [gedaagde2] facturen had verstuurd. Deze gefactureerde bedragen zijn betaald door de Gemeente Rotterdam. CID Beheer ontving vervolgens facturen van diverse partijen. CID Beheer heeft die facturen conform de opdracht en instructie van [gedaagde2] namens de Gemeente Rotterdam voldaan.
4.65.
De rechtbank overweegt als volgt.
Nu onbetwist is gesteld dat de betreffende gelden op een bankrekening van de Gemeente Rotterdam stonden, behoorden deze tot het vermogen van de Gemeente Rotterdam en is de Gemeente Rotterdam uit dien hoofde gerechtigd om de onderhavige vordering in te stellen. Daarenboven heeft te gelden dat zelfs indien de stelling van CID Beheer zou worden gevolgd dat de Gemeente Rotterdam slechts als houder van de gelden kan worden aangemerkt, de Gemeente Rotterdam op grond van artikel 3:125 lid 3 BW ter zake van schending van zijn houderschap een vordering uit onrechtmatige daad kan instellen.
Ook de inhoudelijke verweren van CID Beheer kunnen niet slagen. CID Beheer heeft op verzoek en conform de instructies van [gedaagde2] diverse facturen uit naam van CID Beheer verzonden aan de Gemeente Rotterdam die door de Gemeente Rotterdam zijn voldaan. CID Beheer heeft in dit verband geen andere werkzaamheden verricht dan het opmaken en verzenden van de betreffende facturen en het doorbetalen van (het grootste gedeelte van) de door haar ontvangen bedragen; de in de facturen vermelde werkzaamheden zijn niet daadwerkelijk door CID Beheer verricht terwijl de facturen daar wel op zien. Zo heeft CID Beheer bij conclusie van antwoord, randnummer 79, erkend dat het nimmer de bedoeling is geweest dat CID Beheer inhoudelijke werkzaamheden zou uitvoeren. De Gemeente Rotterdam c.s. heeft derhalve betalingen aan CID Beheer verricht zonder dat daaraan prestaties ten grondslag liggen die het verrichten van die betalingen rechtvaardigen. Derhalve is CID Beheer verplicht het aan haar onverschuldigd betaalde bedrag te restitueren. Dat CID Beheer de daadwerkelijke inhoud van de facturen niet heeft beoordeeld omdat haar slechts was gevraagd de financiële afwikkeling te verzorgen, doet daaraan niet af. CID Beheer heeft een eigen verantwoordelijkheid om een juiste administratie en boekhouding bij te houden. Dat de betreffende gelden inmiddels conform de instructies van [gedaagde2] naar de bankrekening van een andere vennootschap zijn overgemaakt danwel zijn gedoneerd aan Stichting +Confidence, doet evenmin af aan deze restitutieverplichting. Voor zover CID Beheer nog heeft gesteld dat met de door haar ontvangen gelden anderen subsidiabele werkzaamheden ten behoeve van de Gemeente Rotterdam c.s. hebben uitgevoerd, heeft te gelden dat deze stelling niet nader is uitgewerkt of onderbouwd en evenmin is gebleken dat daaraan een opdracht of besluit van de Gemeente Rotterdam c.s. ten grondslag heeft gelegen. Nu de vordering reeds op grond van onverschuldigde betaling kan worden toegewezen, kan de beoordeling of CID Beheer onrechtmatig heeft gehandeld achterwege blijven.
4.66.
Uit het vorenstaande volgt dat de vordering van de Gemeente Rotterdam jegens CID Beheer tot het betalen van een bedrag van EUR 426.765,20 dient te worden toegewezen. De vordering om de vergoeding te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van de in de dagvaarding genoemde data waarop de afzonderlijke facturen door de Gemeente Rotterdam zijn betaald, zal eveneens – als onbetwist – worden toegewezen.
4.67.
De gevorderde vergoeding van € 8.195,75 is gebaseerd op de kosten van het onderzoek dat KPMG Advisory N.V. in opdracht van de Gemeente Rotterdam heeft uitgevoerd. De rechtbank zal deze vordering toewijzen, nu de kosten zijn aan te merken als redelijke kosten, de kosten niet inhoudelijk zijn bestreden en deze de rechtbank niet bovenmatig voorkomen.
4.68.
CID Beheer zal als de in het ongelijk gestelde partijen in conventie worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze kosten zal zij – conform het gevorderde onder 14 (b) hoofdelijk met Expertisz, [gedaagde2] en Stichting +Confidence dienen te voldoen.
De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van de Gemeente Rotterdam c.s. op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 83,65
- griffierecht 3.829,00
- salaris advocaat
8.027,50(2,5 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 11.940,15
4.69.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
[gedaagde4]
4.70.
Alvorens inhoudelijk in te gaan op de jegens hem ingestelde vorderingen, heeft [gedaagde4] zich op het standpunt gesteld dat de Gemeente Rotterdam c.s. in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. [gedaagde4] is (gewezen) ambtenaar van de Gemeente Rotterdam. Op grond van artikel 15:1:12 CAR/UWO kan een gemeente geleden schade op de schuldige of nalatige ambtenaar verhalen. Door jegens [gedaagde4] een civiele vordering op grond van onrechtmatige daad in te stellen, wordt deze publiekrechtelijke regeling op onaanvaardbare wijze doorkruist: een geschil in een publiekrechtelijke procedure zal beoordeeld worden door een gespecialiseerde rechter, de rechtsbescherming van de ambtenaar is daar beter gewaarborgd en er is geen verplichte procesvertegenwoordiging bij een bestuursrechtelijke procedure. [gedaagde4] heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 maart 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:802.
4.71.
De Gemeente Rotterdam heeft betwist dat het volgen van de privaatrechtelijke weg leidt tot een onaanvaardbare doorkruising van de publiekrechtelijke regeling ex artikel 15:1:12 CAR/UWO. Daartoe heeft de Gemeente Rotterdam – naast inhoudelijke verweren – gesteld dat de CAR/UWO niet van toepassing is op ambtenaren van de Gemeente Rotterdam, nu deze collectieve arbeidsvoorwaardenregeling niet toepasselijk is op ambtenaren die werkzaam zijn voor een de vier grootste gemeenten.
4.72.
De rechtbank is van oordeel dat de Gemeente Rotterdam c.s. in haar vorderingen jegens [gedaagde4] ontvankelijk is. Weliswaar is op ambtenaren die werkzaam zijn binnen het bereik van een gemeente de CAR/UWO van toepassing, doch de gemeenten Utrecht, Rotterdam, Amsterdam en Den Haag hebben aparte rechtspositieregelingen die van toepassing zijn op hun gemeenteambtenaren. Bij raadsbesluit (Gemeenteblad 1971 nr 148), laatstelijk gewijzigd bij collegebesluit (Gemeenteblad 2004 nr. 154) is op de rechtspositie van gemeenteambtenaren in Rotterdam van toepassing het ‘Ambtenarenreglement: verordening tot regeling van de rechtstoestand van de ambtenaren der gemeente Rotterdam’. Nu [gedaagde4] als gemeenteambtenaar bij de Gemeente Rotterdam was aangesteld, is derhalve op hem niet de CAR/UWO doch voormelde arbeidsvoorwaardenregeling van toepassing en gaat de stelling dat de onderhavige procedure leidt tot een onaanvaardbare doorkruising van de publiekrechtelijke regeling van artikel 15:1:12 CAR/UWO, wat daarvan verder ook zij, niet op.
4.73.
Derhalve komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de jegens [gedaagde4] ingestelde vorderingen. Nu de vorderingen ieder afzonderlijk op een ander feitencomplex rusten, zal de beoordeling per vordering plaatsvinden.
Allereerst vordert de Gemeente Rotterdam c.s.:
‘1 (…) [gedaagde4] te veroordelen om binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis kopieën te verstrekken aan eiseressen van alle facturen die zij aan de Gemeente Rotterdam en/of Divosa hebben verzonden tussen 1 oktober 2009 tot en met 1 januari 2012 onder gelijktijdige verstrekking van een overzicht van de data waarop de betreffende facturen door de Gemeente Rotterdam, danwel Divosa zijn betaald, op straffe van een dwangsom van EUR 10.000 per gedaagde, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de betreffende gedaagde te laat is met het verstrekken van enige kopie van één of meer facturen en/of het overzicht, met een maximum van EUR 100.000 per gedaagde;’
4.74.
De Gemeente Rotterdam c.s. grondt haar vordering op 843a Rv. Zij probeert zich inzicht te verschaffen in het door gedaagden gepleegde samenspel en heeft reden om aan te nemen dat er door gedaagden nog meer valse facturen zijn verzonden.
4.75.
[gedaagde4] heeft gesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat [gedaagde4] zou beschikken over de door de Gemeente Rotterdam c.s. bedoelde facturen. [gedaagde4] beschikt hier ook niet over. [gedaagde4] heeft geen facturen verzonden en heeft inmiddels ook geen toegang meer tot het kantoor van Bureau DAAD waardoor hij niet kan nagaan of er facturen zijn die de Gemeente Rotterdam c.s. thans vordert.
4.76.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen. Zoals reeds onder 4.5, 4.40 en 4.61 is overwogen, biedt artikel 843a Rv een partij de mogelijkheid kennis te nemen van een (schriftelijk) bewijsmiddel dat haar in beginsel wel bekend is, maar niet in haar bezit is. Nu de vordering is ingesteld ten aanzien van alle aan de Gemeente Rotterdam c.s. toegezonden facturen, is er geen sprake van facturen die nog niet in haar bezit zijn en dient de vordering te worden afgewezen. Daarnaast betreft artikel 843a Rv lid 1 bescheiden die bij de betrokkene te zijner beschikking of onder zijn berusting zijn. [gedaagde4] heeft echter onweersproken gesteld dat hij niet over dergelijke facturen beschikt. Hij heeft geen facturen verzonden, dat hebben de overige gedaagden gedaan. Bovendien heeft hij geen toegang meer tot zijn oude werkplek terwijl in de rede ligt dat zich daar mogelijk relevante facturen bevinden en niet bij hem thuis. Ook om die reden dient de vordering te worden afgewezen.
4.77.
Voorts vordert de Gemeente Rotterdam c.s:
‘7 (…) [gedaagde4] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 426.765,20 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de in randnummer 92 van de dagvaarding genoemde data waarop de afzonderlijke facturen door de Gemeente Rotterdam zijn betaald, althans met ingang van de dag waarop deze dagvaarding is uitgebracht, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
4.78.
Daartoe voert de Gemeente Rotterdam c.s. het navolgende aan.
[gedaagde4] heeft opdracht gegeven tot het opstellen van valse facturen die CID Beheer aan de Gemeente Rotterdam heeft toegezonden. De factuur van 9 december 2010 betreffende ‘Samenwerking DAAD en Colo’ van € 192.922,80 is gebaseerd op een op 2 november 2010 ingediende aanvraag voor middelen ten behoeve van een gezamenlijk project van DAAD en Colo. [gedaagde4] heeft de aanvraag namens DAAD ondertekend ingediend (productie 9 bij dagvaarding). [gedaagde4] heeft derhalve meegewerkt aan het beschikbaar maken van de middelen voor betaling van de facturen van CID Beheer.
4.79.
[gedaagde4] voert aan dat [gedaagde2] voor de gehele gang van zaken verantwoordelijk was. [gedaagde4] heeft geen enkele bemoeienis gehad met de in het kader van het project Jeugdwerkloosheid gesloten overeenkomsten en met het inschakelen van CID Beheer. Of aan de betalingen een prestatie ten grondslag heeft gelegen, kan [gedaagde4] niet beoordelen. Uit het KPMG-rapport blijkt niet dat [gedaagde4] opdracht heeft gegeven tot het opstellen van valse facturen, welke door CID Beheer zijn verstuurd. Ter zake van de factuur van 9 december 2010 merkt [gedaagde4] op dat hij nimmer inhoudelijke werkzaamheden heeft verricht binnen het Colo-project. De ondertekende aanvraag betreft een projectvoorstel van het samenwerkingsverband. CID Beheer heeft uitsluitend in opdracht van [gedaagde2] gelden beheerd in het kader van het project Jeugdwerkloosheid. [gedaagde4] heeft met het doorbetalen van de door CID Beheer naar aanleiding van de verzonden facturen ontvangen bedragen geen bemoeienis gehad.
4.80.
De rechtbank overweegt allereerst dat de vordering ziet op de facturen die CID Beheer aan de Gemeente Rotterdam heeft toegezonden en die in rechtsoverweging 2.12 nader zijn uitgewerkt. Bestudering van de facturen en hetgeen partijen hebben aangevoerd en ter onderbouwing hebben overgelegd, leidt bij de rechtbank tot het oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat [gedaagde4] betrokken was bij en kennis had van de verzending van de facturen en het ontbreken van enige prestatie. Weliswaar staat op één factuur, gedateerd 9 december 2010, vermeld ‘Zoals afgesproken met de heren [gedaagde2] (projectleider Jeugdwerkloosheid Rijnmond), [gedaagde4] (DAAD) en [betrokkene1] (Colo)’, doch nu het [gedaagde2] was die de omschrijving van de facturen aanleverde, kan hieruit niet zonder meer de wetenschap van [gedaagde4] worden afgeleid. Ten aanzien van de factuur van 9 december 2010 overweegt de rechtbank dat weliswaar uit de overgelegde productie blijkt dat mede namens [gedaagde4] een aanvraag is ingediend voor middelen voor regionale samenwerking, doch uit de ondertekening van dit plan kan niet onrechtmatig handelen aan de zijde van [gedaagde4] worden afgeleid. Het plan betreft een uitvoerige aanvraag door Bureau DAAD, UWV WERKbedrijf en Colo voor middelen ten behoeve van de financiering voor de in het plan omschreven activiteiten en de fasen die dienen te worden doorlopen. In het plan staat CID Beheer niet vermeld. Het enkele mede-aanvragen van financiële middelen voor projecten ter bestrijding van jeugdwerkloosheid, kan gelet op de aanstelling en functie van [gedaagde4] zonder verdere onderbouwing van de wetenschap bij [gedaagde4] dat deze gelden niet aan het beoogde doel zouden worden besteed – hetgeen ontbreekt – niet de conclusie rechtvaardigen dat er sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde4] . Deze vordering dient dan ook te worden afgewezen.
4.81.
De Gemeente Rotterdam c.s. vordert voorts:
8 [gedaagde4] te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 226.260,06 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 22 december 2011, althans met ingang van de dag waarop deze dagvaarding is uitgebracht, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
4.82.
De Gemeente Rotterdam baseert deze vordering op de dubbele facturering van 325 video-cv’s. Enkele weken voor de overname van Media Werkplaats Rotterdam door Factor3, namelijk op 19 januari 2011, is door Roteb aan de Gemeente Rotterdam een voorschotnota verzonden voor de productie van 325 video-cv’s. Op 4 april 2011 heeft Factor3 vervolgens een factuur verzonden aan DAAD voor de productie van 429 video-cv’s, waarbij de hiervoor vermelde factuur in mindering is gebracht. Eveneens in april 2011 is deze laatste factuur vervangen door een herziene factuur waarop het voorschot van 325 video-cv’s niet in mindering is gebracht. Vanuit zijn functie als hoofd van de afdeling DAAD was het de verantwoordelijkheid van [gedaagde4] om toezicht te houden op het budget en de begroting van de afdeling DAAD. [gedaagde4] is daarmee ook verantwoordelijk voor de dubbele facturatie.
4.83.
[gedaagde4] heeft bij gebrek aan wetenschap betwist dat de dubbele factuur is betaald. Hij heeft de factuur van 19 januari 2011 nooit gezien, omdat dit een factuur van de Roteb betreft die niet is verzonden aan DAAD. Voorts heeft hij zich op het standpunt gesteld dat er van schade aan de zijde van de Gemeente Rotterdam geen sprake is. Blijkens een door [gedaagde4] als productie 12 overgelegd afschrift van de beslissing op bezwaar heeft Factor3 niet te veel subsidie ontvangen voor het produceren van video-cv’s. Indien de Gemeente Rotterdam wel te veel zou hebben betaald, had zij Roteb moeten benaderen en terugbetaling moeten verlangen van het aan Roteb betaalde bedrag. Voorts wordt aan [gedaagde4] volstrekt ten onrechte een verwijt gemaakt, nu de afdeling Financiën van Gemeente Rotterdam had moeten constateren dat er voor de 325 video-cv’s al een bedrag betaald was aan de Roteb. Daarnaast is de getroffen schikking tussen de Gemeente Rotterdam en Factor3 van belang, nu de Gemeente Rotterdam niet nog een keer van [gedaagde4] het bedrag van € 226.260,06 kan vorderen.
4.84.
De rechtbank overweegt dat het zo kan zijn dat [gedaagde4] de eerste factuur van 19 januari 2011 niet onder ogen heeft gehad, doch dat uit de factuur van 4 april 2011 blijkt dat er reeds een bedrag was gefactureerd. [gedaagde4] heeft een tweetal facturen geaccordeerd, beide gedateerd 4 april 2011 en beide met hetzelfde factuurnummer 11 016, waarop stond vermeld dat de tweede termijn van het subsidiebedrag van DAAD in Beeld werd gefactureerd. Op de ene factuur was een bedrag ad € 211.458,00 exclusief BTW in mindering gebracht als ‘reeds gefactureerd’ en op de andere factuur niet. De rechtbank leidt hieruit af dat er sprake was van een tweetal tegenstrijdige facturen voor dezelfde werkzaamheden en met dezelfde datum en nummer die [gedaagde4] kennelijk beide heeft geaccordeerd. Nu de Gemeente Rotterdam beide facturen heeft voldaan, heeft zij schade geleden. Dat er een bezwaarprocedure door Factor3 tegen de Gemeente Rotterdam is gevoerd ten aanzien van de hoogte van de subsidieverlening, doet aan deze dubbele betaling niet af. Evenmin dient dit bedrag bij de Roteb te worden teruggevorderd: niet de Roteb, doch Factor3 heeft een dubbele facturatie doen uitgaan. Desalniettemin zal de rechtbank deze vordering afwijzen, nu onvoldoende onderbouwd is gesteld waarom in dit geval [gedaagde4] op grond van onrechtmatige daad persoonlijk aansprakelijk dient te worden gehouden voor het foutief accorderen van twee tegenstrijdige facturen in de uitoefening van zijn ambt als ambtenaar. Daarbij overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep voor het ontstaan van een op de ambtenaar rustende verplichting tot vergoeding van de door de dienst geleden schade in het algemeen sprake zal moeten zijn van een aan opzet of bewuste roekeloosheid grenzende verwijtbaarheid. Deze maatstaf is specifiek ontwikkeld voor het geval waarin een ambtenaar door zijn werkgever persoonlijk wordt aangesproken om schade te vergoeden. De strekking van deze maatstaf verzet zich tegen een verdergaande aansprakelijkheid van de ambtenaar op grond van onrechtmatige daad. De rechtbank zal daarom het schuldvereiste zoals dat aan de orde komt in het kader van het toerekenbaarheidsvereiste inhoud geven aan de hand van deze maatstaf. Nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagde4] heeft gehandeld met een aan opzet of bewuste roekeloosheid grenzende verwijtbaarheid, dient de vordering te worden afgewezen.
Daarenboven is van belang dat Factor3 eveneens door de Gemeente Rotterdam c.s. is aangesproken ter zake van de dubbele facturatie en dat tussen partijen een schikking is bereikt. Nu niets is gesteld ter zake van een (gedeeltelijke) restitutie van de dubbele facturering in verband met deze schikking, is onvoldoende vast komen te staan dat de door de Gemeente Rotterdam c.s. gestelde schade, te weten een bedrag groot € 226.260,06, ook daadwerkelijk is geleden. Om voormelde redenen ligt de vordering derhalve voor afwijzing gereed.
4.85.
De Gemeente Rotterdam c.s. vordert voorts:
9 [gedaagde4] , [gedaagde2] en Expertisz hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 654.500 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de in randnummer 92 van de dagvaarding genoemde data waarop de afzonderlijke facturen door de Gemeente Rotterdam zijn betaald, althans met ingang van de dag waarop deze dagvaarding is uitgebracht, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
4.86.
Factor3 heeft vijf facturen verzonden aan DAAD en SoZaWe voor een totaalbedrag van € 654.000,00 (zie rechtsoverweging 2.16), waaraan geen prestatie door Factor3 ten grondslag heeft gelegen. In een door KPMG met de heer Brouwer van Factor3 gehouden interview, heeft de heer Brouwer verklaard dat hij de hiervoor beschreven facturen aan DAAD en SoZaWe heeft opgemaakt en verzonden op verzoek van [gedaagde4] (dagvaarding, randnummer 55). Voorts blijkt uit productie 12 bij dagvaarding dat [gedaagde4] bij e-mailbericht van 17 april 2012 aan Brouwer instructies gaf dat Factor3 facturen van een andere vennootschap, Gratiae, diende te voldoen.
4.87.
[gedaagde4] heeft hiertegen aangevoerd dat er slechts één factuur was die is voldaan uit het budget van DAAD, te weten factuurnummer 10 van productie 2 bij dagvaarding ad € 130.900,--. De overige vier facturen zijn voldaan uit het budget Jeugdwerkloosheid waarvoor [gedaagde2] volledig verantwoordelijk was. De vijf facturen zijn geaccordeerd door [gedaagde2] . Ten aanzien van Gratiae merkt [gedaagde4] op dat Gratiae betrokken was bij de uitvoering en dat Gratiae in het kader van de uitvoering een groot aantal werkzaamheden heeft verricht. Ter zake van het mailbericht van 17 april 2012 heeft [gedaagde4] gesteld dat hij van de directeur van Gratiae had vernomen dat een door Gratiae aan Factor3 verstuurde factuur niet was voldaan. [gedaagde4] heeft dit vervolgens bij Factor3 gemeld met het verzoek de factuur te voldoen. Er is geen sprake van dat [gedaagde4] erop toezag dat Factor3 de facturen van Gratiae betaalde.
4.88.
De rechtbank is van oordeel dat ook hier – evenals reeds is overwogen in 4.80 – onvoldoende is komen vast te staan dat [gedaagde4] betrokken was bij en kennis had van de verzending van de door Factor3 aan de Gemeente Rotterdam verzonden facturen en het ontbreken van enige prestatie. Dat de heer Brouwer in het kader van het onderzoek door KPMG Advisory N.V. de naam van [gedaagde4] heeft genoemd, is daartoe onvoldoende. Vier van de vijf facturen zijn verzonden ter attentie van [gedaagde2] en door [gedaagde2] geaccordeerd. In het e-mailbericht van 17 april 2012 schrijft [gedaagde4] aan Brouwer: ‘Hierbij de gegevens, is nog een factuur van onze vriend Nico die is blijven liggen € 19996,96 ovv nr G2011-017 Rek nr 160041813 tav Gratiae Ik ga achter die van jou aan’. Hoewel het de rechtbank bevreemdt dat [gedaagde4] kennelijk een rol op zich neemt ter zake van de facturering tussen Gratiae en Factor3, kan de rechtbank uit dit enkele feit niet afleiden dat [gedaagde4] onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij derhalve moet worden veroordeeld tot het betalen van een vergoeding die gelijk is aan alle facturen die Factor3 aan de Gemeente Rotterdam heeft toegezonden. Ook deze vordering dient derhalve te worden afgewezen.
4.89.
De Gemeente Rotterdam c.s. vordert voorts:
11 [gedaagde4] te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 11.900, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 oktober 2010, althans met ingang van de dag waarop deze dagvaarding is uitgebracht, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
12 [gedaagde4] te veroordelen tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van EUR 10.913,81, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 18 oktober 2012, althans met ingang van de dag waarop deze dagvaarding is uitgebracht, althans met ingang van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum;’
4.90.
[gedaagde4] heeft volgens de Gemeente Rotterdam c.s. door gebruikmaking van zijn bevoegdheden als ambtenaar van de Gemeente Rotterdam, de Gemeente Rotterdam benadeeld door zonder geldige reden de scooters aan te schaffen (vordering 11, zie 2.13) en gedurende de periode 27 april 2012 tot en met 17 oktober 2012 een auto (Toyota Aygo) te huren en ter beschikking te stellen aan de heer D.A.C. [betrokkene3] , de broer van mevrouw [betrokkene4] , directeur van Gratiae (vordering 12, zie 2.18-2.19). Ten aanzien van al deze vervoermiddelen geldt dat er ten onrechte gelden van SoZaWe aan zijn besteed en dat de aanschaf/huur buiten de reguliere controleprocedures is gehouden. Het budget is niet bedoeld voor het aankopen van scooters en mag alleen worden gebruikt voor participatievoorzieningen (zoals re-integratievoorzieningen, inburgerings- en taalkennisvoorzieningen en opleidingen). Er bestond geen contractuele betrekking op basis waarvan beschikbaarstelling van een scooter aan mevrouw [betrokkene4] aangewezen of overeengekomen was. Door de verhullende bewoordingen op de facturen was het onmogelijk om de inkoop op te merken danwel te controleren.
4.91.
[gedaagde4] voert het volgende aan. De twee scooters zijn door DAAD niet aangeschaft ten behoeve van een specifieke deelnemer, doch om door DAAD in algemene zin te worden ingezet en gebruikt. Bekostiging had derhalve uit het projectgeld dienen te geschieden. Indien deze ten laste van het participatiebudget zijn geboekt, had de accountant hierover vragen moeten stellen. De scooters zijn gebruikt door medewerkers van DAAD. Met behulp van de scooters kon men zich snel en efficiënt door de stad vervoeren. Mevrouw [betrokkene4] moest een groot aantal bezoeken afleggen aan werkgevers. Van onrechtmatig handelen is geen sprake. Verder heeft de Gemeente Rotterdam geen schade geleden: de scooters zijn nog steeds eigendom van de Gemeente Rotterdam en door het gebruik van de scooters zijn hoge reiskosten voorkomen. [gedaagde4] heeft in volstrekte openheid de scooters aangeschaft via Santas B.V. en heeft de geldende inkoopregels hiervoor niet omzeild.
Ter zake van de Toyota Aygo heeft [gedaagde4] gesteld dat deze auto aan de heer [betrokkene3] ter beschikking is gesteld. [betrokkene3] kon bij BV Aanbouw te werk worden gesteld, doch BV Aanbouw wilde de reiskosten van [betrokkene3] niet voor haar rekening nemen. De auto werd door DAAD geleased bij Roteb Lease. Er is geen schade geleden, nu door de inzet van de Toyota Aygo [betrokkene3] werkzaamheden kon gaan verrichten bij BV Aanbouw.
4.92.
De rechtbank overweegt dat indien [gedaagde4] buiten het reguliere proces betalingen heeft verricht, dit – anders dan de Gemeente Rotterdam c.s. heeft gesteld – niet zonder meer met zich brengt dat er sprake is van onrechtmatig handelen. In het onderhavige geval is niet komen vast te staan dat de Gemeente Rotterdam daadwerkelijk schade heeft geleden, nu de scooters en de Toyota Aygo zijn ingezet ter facilitering van het doel waarvoor de algemene middelen ter beschikking zijn gesteld en onweersproken is gesteld dat de scooters nog steeds in eigendom van de Gemeente Rotterdam zijn. Daarnaast is van belang dat, zoals de rechtbank reeds onder 4.84 heeft overwogen, voor het ontstaan van een op de ambtenaar rustende verplichting tot vergoeding van de door de dienst geleden schade in het algemeen sprake zal moeten zijn van een aan opzet of bewuste roekeloosheid grenzende verwijtbaarheid. In het onderhavige geval is gesteld noch gebleken dat het huren van de vervoermiddelen niet als een ‘alledaagse fout’ moet worden aangemerkt, doch dat er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van [gedaagde4] .
4.93.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat alle vorderingen jegens [gedaagde4] dienen te worden afgewezen.
4.94.
De Gemeente Rotterdam c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde4] worden begroot op € 6.422,00 voor salaris advocaat (2,0 punten x tarief € 3.211,00).

5.De beslissing

De rechtbank
ten aanzien van [gedaagde2] , Expertisz, Workfair, CID Beheer en Stichting +Confidence:
in conventie
veroordeelt [gedaagde2] en Expertisz om binnen veertien dagen na dit vonnis kopieën te verstrekken aan eiseressen van alle facturen die zij aan elkaar dan wel aan Stichting +Confidence, CID Beheer, R-Time, Factor3 en/of [gedaagde4] hebben verzonden tussen 1 oktober 2009 tot en met 1 januari 2012 onder gelijktijdige verstrekking van een overzicht van de data waarop de betreffende facturen zijn betaald, op straffe van een dwangsom van EUR 10.000 per gedaagde, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de betreffende gedaagde te laat is met het verstrekken van enige kopie van één of meer facturen en/of het overzicht, met een maximum van EUR 100.000 per gedaagde;
veroordeelt [gedaagde2] , Expertisz en Workfair hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Divosa te betalen het bedrag van € 211.820,00 (zegge: tweehonderd elfduizend achthonderd en twintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de respectieve betaaldagen van de onderliggende facturen tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde2] , Expertisz en Workfair hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de Gemeente Rotterdam te betalen het bedrag van € 224.910,00 (zegge: tweehonderd vierentwintigduizend negenhonderd en tien euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 lid 1 BW vanaf 8 december 2010 en bepaalt dat de vordering ter zake van de rente wordt verminderd met een bedrag van EUR 29.355,77;
veroordeelt [gedaagde2] , Expertisz en Workfair hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de Gemeente Rotterdam te betalen het bedrag van € 654.500 (zegge: zeshonderd vierenvijftigduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 lid 1 BW vanaf de respectieve betaaldagen van de onderliggende facturen tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde2] , Expertisz, Workfair, CID Beheer en Stichting +Confidence hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de Gemeente Rotterdam te betalen het bedrag van € 426.765,20 (zegge: tweehonderd zesentwintigduizend zevenhonderd en vijf en zestig euro en twintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 lid 1 BW vanaf de respectieve betaaldagen van de onderliggende facturen tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat Stichting +Confidence gehouden is tot betaling van maximaal € 45.000,00, vermeerderd met voormelde wettelijke rente;
veroordeelt [gedaagde2] , Expertisz en CID Beheer hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van € 8.195,75, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag waarop deze dagvaarding is uitgebracht;
veroordeelt [gedaagde2] , Expertisz, CID Beheer en Stichting +Confidence hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente Rotterdam c.s. tot op heden begroot op € 11.940,15, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde2] , Expertisz, CID Beheer en Stichting +Confidence hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie ten aanzien van [gedaagde2] , Expertisz en Stichting +Confidence
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [gedaagde2] , Expertisz en Stichting +Confidence hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente Rotterdam c.s. tot op heden begroot op € 3.211,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
voor het overige ten aanzien van Workfair
in conventie
veroordeelt Workfair inzage te geven aan de Gemeente Rotterdam c.s. van de ter zake van het tweede bewijsbeslag (verlof op 12 november 2014) in beslag genomen gegevens, te weten:
  • i) alle documenten en/of administratie en/of elektronische bestanden waaruit blijkt welke partijen op verzoek van [gedaagde2] , Expertisz, Stichting +Confidence en/of Workfair facturen hebben verzonden aan eiseressen;
  • ii) alle documenten en/of administratie en/of elektronische bestanden waaruit blijkt welke bedragen Workfair, Expertisz, Stichting +Confidence en/of [gedaagde2] , direct of indirect hebben ontvangen van elkaar, van eiseressen, CID Beheer, R-Time of Factor3;
  • iii) alle documenten en/of administratie en/of elektronische bestanden waaruit blijkt wat de grondslag is van de betalingen die Workfair, Expertisz, Stichting +Confidence en/of [gedaagde2] , direct of indirect hebben ontvangen van R-Time, CID Beheer, Factor3 en eiseressen;
veroordeelt Workfair om binnen veertien dagen na dit vonnis kopieën te verstrekken aan eiseressen van alle facturen die zij aan Expertisz en/of aan Stichting +Confidence en/of aan R-Time en/of aan CID Beheer en/of aan Factor3 en/of aan [gedaagde2] heeft verzonden tussen 1 oktober 2009 tot en met 1 januari 2012 onder gelijktijdige verstrekking van een overzicht van alle betalingen van en aan de hiervoor genoemde partijen in de genoemde periode inclusief de data waarop de betreffende betalingen zijn ontvangen of gedaan, op straffe van een dwangsom van EUR 10.000 voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat Workfair te laat is met het verstrekken van enige kopie van één of meer facturen en/of het overzicht, met een maximum van EUR 100.000;
veroordeelt Workfair in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente Rotterdam c.s. tot op heden begroot op € 10.328,52, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt Workfair in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Workfair niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie ten aanzien van Workfair
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Workfair in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente Rotterdam c.s. tot op heden begroot op € 3.211,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt Workfair in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Workfair niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
ten aanzien van [gedaagde4]:
wijst af de vorderingen van de Gemeente Rotterdam c.s.;
veroordeelt de Gemeente Rotterdam c.s. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde4] bepaald op € 6.422,00;
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in conventie en reconventie ten aanzien van alle gedaagden:
wijst het meer en anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Muilwijk-Schaaij, mr. K.A. Baggerman en mr. J.W. Langeler en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2015.
2053/2537/182