Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank is dit laatste het geval. De strekking van de regeling van art. 15:1:12 CAR/UWO is immers om schade op een ambtenaar te kunnen verhalen. De belangen van de gemeente zijn bij gebruikmaking van deze publiekrechtelijke bevoegdheid niet minder gewaarborgd dan bij gebruikmaking van haar privaatrechtelijke bevoegdheid. Gebruikmaking van haar publiekrechtelijke bevoegdheid zal immers tot hetzelfde resultaat kunnen leiden als gebruikmaking van de privaatrechtelijke weg, namelijk het (uiteindelijk) verkrijgen van een executoriale titel.
Gebruikmaking van de publiekrechtelijke bevoegdheid van de gemeente strekt zich ook uit tot de gewezen ambtenaar (vgl. CRvB 18 juni 2009, TAR 2009, 168, dat de nalatigheid betrof van een ambtenaar om na afloop van diens ontslag dienstgoederen te retourneren).
Het belang van de (gewezen) ambtenaar is bij gebruikmaking van deze bevoegdheid naar behoren, zo niet beter, beschermd in vergelijking met gebruikmaking van de privaatrechtelijke weg: de ambtenaar krijgt in vier instanties de gelegenheid zijn standpunt naar voren te brengen (horen op voornemen besluit, bezwaar, beroep, CRvB) in plaats van in twee (rechtbank, hof), waarbij de rechterlijke beoordeling plaatsvindt door een gespecialiseerde rechter, de ambtenarenrechter/bestuursrechter. Deze laatste omstandigheid klemt in deze zaak des te meer omdat de vordering ziet op het verwijt van de gemeente dat [gedaagde] bepaalde uitgaven heeft gedaan buiten zijn mandaat en in strijd met de interne geldende beleidsregels, en aldus geheel in het verlengde ligt van het ontslagbesluit.
Voorts acht de rechtbank van belang dat de ambtenaar bij het volgen van de publiekrechtelijke weg de vrije keuze heeft om zich al dan niet door een advocaat te laten bijstaan, terwijl hij - althans in het onderhavige geval - die keuze bij het volgen van de privaatrechtelijke weg niet heeft.
Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat het procesrisico voor de ambtenaar bij het verliezen van een bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot het thans gevorderde bedrag aanzienlijk geringer is dan dat bij het verliezen van een procedure bij de civiele rechter: bij de rechtbank afdeling bestuursrecht is het procesrisico maximaal het griffierecht van (thans) € 165,--, bij de rechtbank afdeling civiel recht en bij twee proceshandelingen van de gemeente € 92,82 (dagvaarding) + € 3.715, (vast recht) + € 2.842, (2 x tarief € 1.421,) = € 6.649,82.