1.6.Op 25 januari 2014 is eiser door de politie naar het ziekenhuis gebracht nadat hij onder invloed van alcohol op een treinspoor lag. Dit incident vormde voor de betrokken agenten aanleiding de bij de politie bekende gegevens van eiser te bekijken. Omdat sprake bleek te zijn van meerdere aan alcohol gerelateerde incidenten, hebben zij deze bij verweerder gemeld. Het gaat, naast het incident van 25 januari 2014, onder meer om de volgende incidenten:
- op 13 februari 2010 is de politie samen met de ambulance aangekomen bij het huis van eiser, omdat eiser een bult op zijn oogkas had en zijn oogkas bloedde. Eiser had verklaard dat hij was gevallen. De eigenaar van de snackbar in de buurt heeft tegenover de politie verklaard dat eiser als gevolg van problemen met zijn ex-vrouw aan de drank was gegaan;
- op 10 augustus 2011 is eiser onder het bloed en onvast ter been aangetroffen bij het Schiphol Plaza Shopping Center. Eiser had een fles drank kapot laten vallen en zich gesneden aan het glas;
- op 7 juli 2012 had eiser gedronken en is hij ten val gekomen op straat. Door een omstander is hij naar huis gebracht en later is de wond boven zijn oog gehecht in het ziekenhuis.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser:
1) bewust zijn betrokkenheid heeft achtergehouden bij een reeks van incidenten waarbij de politie is ingeschakeld;
2) bewust onjuiste informatie heeft verstrekt;
3) bewust ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd;
4) reputatieschade heeft toegebracht aan de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en de PI Rotterdam;
5) in strijd met instructies en algemene normen, waaronder de Gedragscode DJI, heeft gehandeld.
Deze gedragingen zijn aan te merken als plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim kan eiser, volgens verweerder, worden toegerekend. Verder is verweerder van mening dat het strafontslag evenredig is aan de aard en ernst van de aan eiser verweten gedragingen.
3. Op grond van artikel 50, eerste lid, van het ARAR is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn functie voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen, zoals een goed ambtenaar betaamt.
Artikel 80, eerste lid, van het ARAR bepaalt dat de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair kan worden gestraft.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen, omvat.
Artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het ARAR voorziet in de mogelijkheid van het opleggen van de disciplinaire straf van ontslag.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de door verweerder onder 1 tot en met 5 genoemde gedragingen heeft verricht en dat deze gedragingen zijn aan te merken als plichtsverzuim.
5. De rechtbank heeft in het betoog van eiser geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de als plichtsverzuim verweten gedragingen eiser niet of in verminderde mate zouden kunnen worden toegerekend. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA4523) vormt een alcoholverslaving op zichzelf geen verontschuldigende factor bij de beoordeling van een onder de invloed van die verslaving gepleegd plichtsverzuim. Dit is slechts anders indien die verslaving moet worden toegeschreven aan een niet door die verslaving veroorzaakt psychisch defect waardoor betrokkene niet in staat moet worden geacht zijn wil ten aanzien van zijn drinkgedrag in vrijheid te bepalen. De aanwezigheid van een dergelijke situatie heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Uit het onderzoeksrapport van [psychiater] volgt weliswaar dat het alcoholgebruik kan worden gezien als een uiting van het depressieve toestandsbeeld waarvan bij eiser al lange tijd sprake was en dat de alcoholverslaving in die zin kan worden gezien als veroorzaakt door een psychische toestand waarin eiser niet in staat was zijn alcoholgebruik in de hand te houden, hieruit volgt echter niet dat de alcoholverslaving moet worden toegeschreven aan een psychisch defect in de zin van de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB. Daarbij weegt de rechtbank mee dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet de mogelijkheid had eerder (psychische) hulp te zoeken in verband met zijn depressieve klachten. Uit de brief van Detox-behandelaar [Detox-behandelaar] volgt dat eiser kampt met angst en schaamtegevoelens en dat na een periode van detoxificatie een poliklinische behandeling zal worden gestart met aandacht voor psychologische behandeling van zijn trauma’s, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat eisers alcoholverslaving moet worden toegeschreven aan een, niet door die verslaving veroorzaakt, psychisch defect. Uit de brief van maatschappelijk werker [maatschappelijk werker] van 30 juni 2014 volgt dat eiser kampt met een alcoholverslaving waardoor hij zijn alcoholgebruik niet in vrijheid kan bepalen, maar hieruit kan evenmin worden afgeleid dat die verslaving moet worden toegeschreven aan een, niet door die verslaving veroorzaakt, psychisch defect. Bovendien is deze verklaring niet afkomstig van een ter zake deskundige psycholoog of arts, zodat hieraan niet de waarde kan worden toegekend die eiser daaraan toegekend wenst te zien. Uit de door eiser overgelegde e-mail van [GZ-psycholoog] , GZ‑psycholoog i.o. tot klinisch psycholoog, volgt dat bij eiser sprake is van forse langdurige traumatisering in zijn jeugd. Naast het feit dat [GZ-psycholoog] niet de behandelaar van eiser is, kan uit deze e-mail niet worden afgeleid dat bij eiser sprake was van een psychisch defect waardoor hij niet in staat wordt geacht zijn wil ten aanzien van zijn drinkgedrag in vrijheid te bepalen. Dit volgt evenmin uit de door eiser in beroep overgelegde verslagen van de gesprekken met [behandelend GZ-psycholoog] , behandelend GZ-psycholoog, of uit de overige stukken in het dossier, waaronder de e-mail van eiser aan zijn leidinggevende van 11 februari 2014. Gelet op het voorgaande bestond er voor verweerder geen aanleiding nader onderzoek te verrichten naar de toerekenbaarheid van het plichtsverzuim.