ECLI:NL:RBROT:2015:6108

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
24 augustus 2015
Zaaknummer
ROT 14/7297
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar wegens alcoholproblematiek en plichtsverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2015 uitspraak gedaan in een ambtenarenzaak waarbij de eiser, werkzaam als Medewerker Maatschappelijke Dienstverlening bij de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, met onmiddellijke ingang is ontslagen vanwege een alcoholprobleem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser herhaaldelijk in de problemen is gekomen door zijn alcoholgebruik, wat heeft geleid tot verschillende incidenten, waaronder het rijden onder invloed en het niet melden van zijn alcoholproblematiek aan zijn werkgever. Ondanks meerdere waarschuwingen en de mogelijkheid tot hulpverlening, heeft de eiser zijn alcoholprobleem ontkend en geen hulp gezocht. De rechtbank oordeelt dat de disciplinaire straf van ontslag evenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim, aangezien de eiser niet heeft aangetoond dat zijn gedragingen niet aan hem kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad voor Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 14/7297

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 augustus 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. F.J.P.F. Klous,
en

de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. drs. C.M. Prade.

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser op grond van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) met onmiddellijke ingang ontslagen.
Bij besluit van 16 september 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn namens verweerder verschenen [medewerker 1] , plaatsvervangend vestigingsdirecteur, en [medewerker 2] , medewerker P&O Rotterdam.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend, omdat het onderzoek niet volledig was geweest. Nadat eiser een onderzoeksrapport van [psychiater] , psychiater, heeft overgelegd, heeft verweerder hierop gereageerd.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven voor afdoening van het beroep zonder nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiser was sinds 1 juni 1994 in dienst van verweerder, laatstelijk als Medewerker Maatschappelijke Dienstverlening bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Rotterdam.
1.2.
In de nacht van 5 op 6 februari 2005 heeft eiser onder invloed van alcohol een auto bestuurd, waarmee hij schade heeft toegebracht aan andere auto’s. Vervolgens is hij doorgereden. Bij besluit van 10 mei 2005 heeft verweerder eiser in verband hiermee de straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaren opgelegd.
1.3.
Op 24 november 2005 is geconstateerd dat eiser op zijn werk naar alcohol rook. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder eiser bij brief van 12 januari 2006 een waarschuwing gegeven.
1.4.
In september 2009 is geconstateerd dat eiser op zijn werk naar alcohol rook. Naar aanleiding daarvan heeft een gesprek plaatsgevonden, waarbij tevens het aantal ziekmeldingen van eiser en het veelvuldig opnemen van verlof door eiser aan de orde is gekomen, alsmede de omstandigheid dat eiser diverse malen tijdens telefonisch contact met collega’s een beschonken indruk maakte. Bij besluit van 17 juni 2010 heeft verweerder eiser in verband met het onder invloed van alcohol op het werk verschijnen de straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van zestien maanden opgelegd.
1.5.
Op 1 februari 2011 en op 26 september 2011 heeft eiser waarschuwingen ontvangen wegens ongeoorloofde aanwezigheid.
1.6.
Op 25 januari 2014 is eiser door de politie naar het ziekenhuis gebracht nadat hij onder invloed van alcohol op een treinspoor lag. Dit incident vormde voor de betrokken agenten aanleiding de bij de politie bekende gegevens van eiser te bekijken. Omdat sprake bleek te zijn van meerdere aan alcohol gerelateerde incidenten, hebben zij deze bij verweerder gemeld. Het gaat, naast het incident van 25 januari 2014, onder meer om de volgende incidenten:
- op 13 februari 2010 is de politie samen met de ambulance aangekomen bij het huis van eiser, omdat eiser een bult op zijn oogkas had en zijn oogkas bloedde. Eiser had verklaard dat hij was gevallen. De eigenaar van de snackbar in de buurt heeft tegenover de politie verklaard dat eiser als gevolg van problemen met zijn ex-vrouw aan de drank was gegaan;
- op 10 augustus 2011 is eiser onder het bloed en onvast ter been aangetroffen bij het Schiphol Plaza Shopping Center. Eiser had een fles drank kapot laten vallen en zich gesneden aan het glas;
- op 7 juli 2012 had eiser gedronken en is hij ten val gekomen op straat. Door een omstander is hij naar huis gebracht en later is de wond boven zijn oog gehecht in het ziekenhuis.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser:
1) bewust zijn betrokkenheid heeft achtergehouden bij een reeks van incidenten waarbij de politie is ingeschakeld;
2) bewust onjuiste informatie heeft verstrekt;
3) bewust ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd;
4) reputatieschade heeft toegebracht aan de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en de PI Rotterdam;
5) in strijd met instructies en algemene normen, waaronder de Gedragscode DJI, heeft gehandeld.
Deze gedragingen zijn aan te merken als plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim kan eiser, volgens verweerder, worden toegerekend. Verder is verweerder van mening dat het strafontslag evenredig is aan de aard en ernst van de aan eiser verweten gedragingen.
3. Op grond van artikel 50, eerste lid, van het ARAR is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn functie voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen, zoals een goed ambtenaar betaamt.
Artikel 80, eerste lid, van het ARAR bepaalt dat de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair kan worden gestraft.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen, omvat.
Artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het ARAR voorziet in de mogelijkheid van het opleggen van de disciplinaire straf van ontslag.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de door verweerder onder 1 tot en met 5 genoemde gedragingen heeft verricht en dat deze gedragingen zijn aan te merken als plichtsverzuim.
5. De rechtbank heeft in het betoog van eiser geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de als plichtsverzuim verweten gedragingen eiser niet of in verminderde mate zouden kunnen worden toegerekend. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA4523) vormt een alcoholverslaving op zichzelf geen verontschuldigende factor bij de beoordeling van een onder de invloed van die verslaving gepleegd plichtsverzuim. Dit is slechts anders indien die verslaving moet worden toegeschreven aan een niet door die verslaving veroorzaakt psychisch defect waardoor betrokkene niet in staat moet worden geacht zijn wil ten aanzien van zijn drinkgedrag in vrijheid te bepalen. De aanwezigheid van een dergelijke situatie heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Uit het onderzoeksrapport van [psychiater] volgt weliswaar dat het alcoholgebruik kan worden gezien als een uiting van het depressieve toestandsbeeld waarvan bij eiser al lange tijd sprake was en dat de alcoholverslaving in die zin kan worden gezien als veroorzaakt door een psychische toestand waarin eiser niet in staat was zijn alcoholgebruik in de hand te houden, hieruit volgt echter niet dat de alcoholverslaving moet worden toegeschreven aan een psychisch defect in de zin van de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB. Daarbij weegt de rechtbank mee dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet de mogelijkheid had eerder (psychische) hulp te zoeken in verband met zijn depressieve klachten. Uit de brief van Detox-behandelaar [Detox-behandelaar] volgt dat eiser kampt met angst en schaamtegevoelens en dat na een periode van detoxificatie een poliklinische behandeling zal worden gestart met aandacht voor psychologische behandeling van zijn trauma’s, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat eisers alcoholverslaving moet worden toegeschreven aan een, niet door die verslaving veroorzaakt, psychisch defect. Uit de brief van maatschappelijk werker [maatschappelijk werker] van 30 juni 2014 volgt dat eiser kampt met een alcoholverslaving waardoor hij zijn alcoholgebruik niet in vrijheid kan bepalen, maar hieruit kan evenmin worden afgeleid dat die verslaving moet worden toegeschreven aan een, niet door die verslaving veroorzaakt, psychisch defect. Bovendien is deze verklaring niet afkomstig van een ter zake deskundige psycholoog of arts, zodat hieraan niet de waarde kan worden toegekend die eiser daaraan toegekend wenst te zien. Uit de door eiser overgelegde e-mail van [GZ-psycholoog] , GZ‑psycholoog i.o. tot klinisch psycholoog, volgt dat bij eiser sprake is van forse langdurige traumatisering in zijn jeugd. Naast het feit dat [GZ-psycholoog] niet de behandelaar van eiser is, kan uit deze e-mail niet worden afgeleid dat bij eiser sprake was van een psychisch defect waardoor hij niet in staat wordt geacht zijn wil ten aanzien van zijn drinkgedrag in vrijheid te bepalen. Dit volgt evenmin uit de door eiser in beroep overgelegde verslagen van de gesprekken met [behandelend GZ-psycholoog] , behandelend GZ-psycholoog, of uit de overige stukken in het dossier, waaronder de e-mail van eiser aan zijn leidinggevende van 11 februari 2014. Gelet op het voorgaande bestond er voor verweerder geen aanleiding nader onderzoek te verrichten naar de toerekenbaarheid van het plichtsverzuim.
6.1.
De vraag die vervolgens voorligt, is of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de disciplinaire straf van ontslag evenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
6.2.
Uit het dossier volgt dat zich vanaf het jaar 2005 verschillende incidenten hebben voorgedaan die te maken hadden met het alcoholgebruik van eiser. Daarbij heeft verweerder eiser verschillende malen hulp aangeboden. Zo heeft de toenmalig leidinggevende eiser tijdens het gesprek op 11 februari 2005 verwezen naar een bedrijfsmaatschappelijk werker. Tijdens het gesprek op 18 februari 2005 bood de toenmalig leidinggevende eiser aan over zijn problematiek te praten, maar eiser ontkende toen een alcoholprobleem te hebben. Ook tijdens het gesprek op 29 november 2005 is eiser gevraagd of hij een alcoholprobleem had, wat door hem werd ontkend. In de brief van 12 januari 2006 heeft verweerder eiser geadviseerd zo spoedig mogelijk in contact te treden met een bedrijfsmaatschappelijk werker. Tijdens het gesprek in september 2009 heeft de leidinggevende eiser te kennen gegeven hem te willen helpen met zijn problemen en contact op te nemen met de bedrijfsmaatschappelijk werker, waarna eiser opnieuw ontkende dat hij een alcoholprobleem had. Tijdens het gesprek op 2 juli 2012 ontkende eiser wederom dat hij een alcoholprobleem had, waarna hem te kennen is gegeven dat, wanneer sprake is van een alcoholprobleem, hij dit dient te melden zodat verweerder hem kan ondersteunen. Gelet hierop wordt eiser niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder geen moeite heeft gedaan hem te helpen met zijn privéproblemen. Dat eiser geen hulp wilde en zijn alcoholprobleem ontkende, komt voor zijn rekening en risico. Nu is gebleken dat eiser nooit naar de bedrijfsarts is geweest, wordt hij evenmin gevolgd in zijn stelling dat de bedrijfsarts had moeten constateren dat hij een alcoholprobleem had.
6.3.
Aan eiser is tweemaal de straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd. Daarnaast is eiser diverse keren gewaarschuwd. Tijdens het gesprek op 2 juli 2012 heeft de plaatsvervangend vestigingsdirecteur eiser erop gewezen dat hij meerdere malen op zijn gedrag is aangesproken en dat er geen verbetering optreedt. Daarbij heeft hij eiser te kennen gegeven dat hij dit gesprek dient te beschouwen als een laatste kans. Achteraf is gebleken dat eiser kort daarna, op 7 juli 2012, na een val onder invloed van alcohol een wond heeft opgelopen, wat hij niet aan verweerder heeft gemeld. Ook de overige in de uitdraai van de politiesystemen vermelde incidenten, waarbij eiser onder invloed van alcohol verkeerde, heeft eiser, ondanks de waarschuwingen die hij heeft ontvangen, niet aan verweerder gemeld. Eiser heeft hierdoor, alsmede door het telkens ontkennen van zijn alcoholproblematiek terwijl hij wel degelijk een alcoholprobleem had, het vertrouwen dat verweerder in hem moet kunnen stellen ernstig geschaad. Dit geldt te meer nu eiser met zijn functie een voorbeeldfunctie voor collega’s en gedetineerden heeft.
6.4.
Verweerder heeft in de aard van de verslaving en de inspanningen die eiser sinds februari 2014 heeft ondernomen om van zijn verslaving af te geraken, alsmede in het door eiser getoonde berouw en de gevolgen van het ontslag voor hem geen aanleiding hoeven zien van het opleggen van de disciplinaire straf van ontslag af te zien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid eiser te ontslaan wegens plichtsverzuim.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzitter, en mr. L.A.C. van Nifterick en mr. B. van Velzen, leden, in aanwezigheid van mr. S. Kara, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2015.
De griffier is buiten staat deze voorzitter
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad voor Beroep.