ECLI:NL:RBROT:2015:6092

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2015
Publicatiedatum
21 augustus 2015
Zaaknummer
ROT 14/6488
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen indicatiebesluit op grond van de Wmo voor huishoudelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een 88-jarige vrouw, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een indicatiebesluit op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), waarbij haar huishoudelijke ondersteuning was verlaagd. Het primaire besluit, dat op 10 juni 2014 was genomen, had eiseres geïndiceerd voor huishoudelijke ondersteuning voor het behalen van de resultaten 'een schoon en leefbaar huis' en 'het beschikken over schone en draagbare kleding'. Eiseres diende haar bezwaar echter buiten de bezwaartermijn in, wat door verweerder werd aangemerkt als niet-ontvankelijk. Eiseres stelde dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de besluitvorming nog niet was afgerond, omdat zij geen schriftelijke bevestiging had ontvangen van de indicatie.

De rechtbank oordeelde dat er in dit geval sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank stelde vast dat de onduidelijkheid over de indicatie en de uitvoering daarvan door verweerder niet adequaat was gecommuniceerd. Eiseres had pas na het huisbezoek van haar huishoudelijke hulp op 14 juli 2014 begrepen dat haar indicatie was verlaagd, wat haar in de veronderstelling had gebracht dat de besluitvorming nog niet was afgerond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat verweerder binnen zes weken een nieuwe beslissing op het bezwaar moest nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht diende te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie door de overheid in het kader van indicatiebesluiten en de rechten van burgers onder de Wmo. De rechtbank stelde vast dat de procedure die verweerder volgde niet voldeed aan de rechtsbescherming die de wetgever had beoogd, en dat eiseres niet de mogelijkheid had gekregen om haar geschil over de indicatie aan de rechter voor te leggen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/6488

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 augustus 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te Rotterdam, eiseres,

gemachtigde: [naam] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. A. Dinç.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van 14 juli 2014 tot en met 13 juli 2019 geïndiceerd voor huishoudelijke ondersteuning voor het behalen van de resultaten “een schoon en leefbaar huis” en “het beschikken over schone en draagbare kleding”.
Bij besluit van 15 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft bij brief van 3 april 2015 aan verweerder de uitspraak van de rechtbank van 1 april 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:2196) doen toekomen en om een reactie verzocht.
Verweerder heeft bij brief van 29 mei 2015 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn namens verweerder verschenen mr. H.M. Schmidt-Bol en drs. B. Kamp.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op 13 maart 1927, beschikte over een indicatie voor huishoudelijke verzorging, afgegeven op 12 december 2007. In verband met de omzetting naar het nieuwe beleid huishoudelijke verzorging heeft verweerder een herindicatieonderzoek verricht. In het kader van dat onderzoek heeft op 4 april 2014 een huisbezoek plaatsgevonden, heeft verweerder dossieronderzoek verricht en is er telefonisch contact geweest met de ergotherapeute. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van 22 april 2014. Uit het onderzoek is gebleken dat eiseres vanwege diverse aandoeningen en beperkingen niet in staat is alle huishoudelijke taken te verrichten en dat de noodzaak bestaat het schoonmaken van de woning en de wasverzorging over te nemen.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de conclusie van het onderzoek aan eiseres medegedeeld en het besluit van 12 december 2007 ingetrokken. Verder is eiseres bij dat besluit meegedeeld dat de geïndiceerde huishoudelijke ondersteuning zal worden geleverd door Humanitas, dat een medewerker van Humanitas binnenkort contact met haar zal opnemen om te bespreken hoe de huishoudelijke ondersteuning wordt ingezet en dat Humanitas een budget van € 43,92 per week zal ontvangen om de gevraagde resultaten te bereiken. Verweerder heeft Humanitas een leveringsopdracht verstrekt, waarin Humanitas wordt verzocht over te gaan tot levering van huishoudelijke verzorging aan eiseres op basis van eenvoudige ondersteuning budget 2 voor het bedrag van € 43,92 per week. Bij de leveringsopdracht bevindt zich een vraagverhelderingsverslag. Op 8 juli 2014 is een medewerker van Humanitas bij eiseres thuis geweest en heeft eiseres een op 14 juli 2014 ingaande zorgovereenkomst getekend. Volgens punt 3 van deze overeenkomst maakt het op te stellen zorgleefplan onderdeel uit van de overeenkomst.
3. Eiseres heeft bij brief van 22 juli 2014, ontvangen door verweerder op 24 juli 2014, bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit omdat zij het niet eens is met een verlaging van het aantal uur huishoudelijk hulp van 2 uur en 55 minuten naar anderhalf uur per week. Verweerder heeft eiseres bij brief van 25 juli 2014 verzocht te motiveren waarom het bezwaarschrift buiten de voorgeschreven termijn is ingediend. Eiseres heeft bij brief van 1 augustus 2014 gereageerd. Zij heeft als reden voor de te late indiening van het bezwaarschrift opgegeven dat zij ervan is uitgegaan dat zij nog een schriftelijke bevestiging zou krijgen van het aantal toegekende uren huishoudelijke hulp. Deze heeft zij nooit gekregen. In de zorgovereenkomst zijn geen uren vermeld. Pas bij de eerstvolgende keer dat de hulp weer bij eiseres kwam, vernam eiseres van haar dat zij nog maar anderhalf uur per week huishoudelijke ondersteuning krijgt. Eiseres heeft zich niet gerealiseerd dat de bezwaartermijn is gekoppeld aan de datum van het primaire besluit in plaats van aan de datum van de overeenkomst met Humanitas.
4. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het buiten de bezwaartermijn is ingediend. Verweerder ziet in hetgeen eiseres in haar brief van 1 augustus 2014 heeft aangevoerd onvoldoende reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
5. In zijn brief van 29 mei 2015 heeft verweerder zich, desgevraagd, op het standpunt gesteld dat de uitspraak van deze rechtbank van 1 april 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:2196) geen aanleiding vormt om het bestreden besluit te herzien, omdat geen sprake is van verlengde besluitvorming. Volgens verweerder is in de Beleidsregels Individuele Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2013 voldoende concreet aangegeven wat onder een “schoon en leefbaar huis” en “beschikken over schone en draagbare kleding” wordt verstaan. De feitelijke uitvoering van de huishoudelijke ondersteuning, zoals neergelegd in de overeenkomst van 8 juli 2014, maakt geen onderdeel uit van de besluitvorming en daartegen staat ook geen bezwaar open. Indien een betrokkene niet tevreden is over de feitelijke uitvoering van de huishoudelijke ondersteuning, staan andere mogelijkheden ter beschikking, zoals het indienen van een klacht bij de zorgaanbieder. Als partijen er niet uitkomen kan het dispuut worden voorgelegd aan de gemeente. Daarnaast bestaat de mogelijkheid zich tot de gemeentelijke ombudsman te wenden en houdt de gemeente tweemaandelijkse klanttevredenheidsonderzoeken, waarvan de resultaten worden teruggekoppeld naar de zorgaanbieder(s).
6.1
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Tussen partijen is niet in geschil dat het primaire besluit op 10 juni 2014 is bekendgemaakt door toezending van dat besluit aan eiseres, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is aangevangen op 11 juni 2014 en is geëindigd op 22 juli 2014.
6.2.
Anders dan in de uitspraak van 1 april 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:2196) is in dit geval geen sprake van een verlengde besluitvorming waardoor de bezwaartermijn op een later moment is aangevangen. Eiseres heeft weliswaar op 8 juli 2014 een overeenkomst met Humanitas ondertekend tot het aangaan van zorg, maar deze zorgovereenkomst maakt niet inzichtelijk wat de bij het primaire besluit verstrekte indicatie voor eiseres concreet betekent. In de zorgovereenkomst is vermeld dat een op te stellen zorgleefplan onderdeel uitmaakt van de overeenkomst, maar ter zitting is gebleken dat eiseres, noch verweerder daarover beschikken. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat aan eiseres geen zorgleefplan is verstrekt, dat in samenhang met het primaire besluit moet worden bezien. Omdat het primaire besluit als zodanig wel als een publiekrechtelijke rechtshandeling moet worden aangemerkt, nu het rechtsgevolg daarvan is dat eiseres recht heeft op zorg, is op de dag van bekendmaking daarvan de bezwaartermijn aangevangen.
6.3.
Op grond van artikel 6:9 van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. Nu tussen partijen niet in geschil is dat eiseres het bezwaarschrift na 22 juli 2014 ter post heeft bezorgd, staat vast dat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseres door de te late indiening van het bezwaarschrift in verzuim is geweest en overweegt daartoe het volgende.
6.5.
Bij het primaire besluit is eiseres meegedeeld dat zij recht heeft op een schoon en leefbaar huis en op schone draagbare kleding en dat de zorgaanbieder van verweerder een budget krijgt van € 43,92 per week om deze resultaten te bereiken. Wat deze indicatie voor eiseres concreet betekent en op welke wijze verweerder uitvoering zal geven aan de op hem rustende compensatieplicht van artikel 4 van de Wmo is met dit besluit niet duidelijk geworden. In zoverre is sprake van een gebrekkig besluit. De mededeling in het primaire besluit dat een medewerker van zorgaanbieder Humanitas binnenkort contact zal opnemen om te bespreken hoe de huishoudelijke ondersteuning wordt ingezet suggereert dat die onduidelijkheid op een later moment zal worden weggenomen. Eiseres verkeerde daardoor in de gerechtvaardigde veronderstelling dat de besluitvorming met het primaire besluit nog niet was afgerond. Zoals hiervoor onder 6.2 is overwogen, heeft de zorgovereenkomst van 8 juli 2014 deze onduidelijkheid niet weggenomen. Pas nadat zij op of kort na 14 juli 2014 van haar huishoudelijke hulp had begrepen dat de nieuwe indicatie in uren gemeten een verslechtering betekende ten opzichte van de oude indicatie, heeft zij alsnog bezwaar gemaakt. Gelet op deze gang van zaken is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding en diende niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar op grond van artikel 6:11 van de Awb achterwege te worden gelaten.
6.6.
Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat het bezwaar niet-ontvankelijk is omdat eiseres de gevraagde voorzieningen (een schoon en leefbaar huis en schone en draagbare kleding) heeft gekregen en tegen de feitelijke uitvoering van de indicatie geen rechtsmiddelen openstaan, volgt de rechtbank dat standpunt niet. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 7 oktober 2014, ECLI:RBROT:2014:8133) mist een besluit waarbij de indicatie wordt vastgesteld in resultaatsgebieden een duidelijke objectieve maatstaf. Noch op grond van een dergelijk indicatiebesluit, noch op grond van een aan Humanitas verstrekte leveringsopdracht met het daarop vermelde budget, kan worden beoordeeld of betrokkene voldoende wordt gecompenseerd voor zijn beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. De door verweerder gevolgde en voorgestane dispuutprocedure leidt ertoe dat betrokkene de mogelijkheid wordt ontnomen een geschil over de vraag of verweerder met het indicatiebesluit heeft voldaan aan de op hem rustende compensatieplicht aan de rechter voor te leggen. Anders dan verweerder kennelijk meent, geeft de dispuutprocedure niet de rechtsbescherming die de wetgever heeft beoogd, hetgeen zich niet verdraagt met de in de Wmo neergelegde publiekrechtelijke aanspraken op zorg en de uit de Awb volgende mogelijkheden daartegen rechtsmiddelen aan te wenden.
7.1.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 6:6 van de Awb.
7.2
Omdat verweerder op de bezwaren niet inhoudelijk heeft beslist, en mede gelet op hetgeen onder 6.2 is overwogen, ziet de rechtbank thans onvoldoende basis, ook niet na een zogenoemde bestuurlijke lus, om tot finale geschilbeslechting te komen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 45,00 vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, mr. M. Schoneveld en
mr. J. Bergen, leden, in aanwezigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.