In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een 88-jarige vrouw, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een indicatiebesluit op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), waarbij haar huishoudelijke ondersteuning was verlaagd. Het primaire besluit, dat op 10 juni 2014 was genomen, had eiseres geïndiceerd voor huishoudelijke ondersteuning voor het behalen van de resultaten 'een schoon en leefbaar huis' en 'het beschikken over schone en draagbare kleding'. Eiseres diende haar bezwaar echter buiten de bezwaartermijn in, wat door verweerder werd aangemerkt als niet-ontvankelijk. Eiseres stelde dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de besluitvorming nog niet was afgerond, omdat zij geen schriftelijke bevestiging had ontvangen van de indicatie.
De rechtbank oordeelde dat er in dit geval sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank stelde vast dat de onduidelijkheid over de indicatie en de uitvoering daarvan door verweerder niet adequaat was gecommuniceerd. Eiseres had pas na het huisbezoek van haar huishoudelijke hulp op 14 juli 2014 begrepen dat haar indicatie was verlaagd, wat haar in de veronderstelling had gebracht dat de besluitvorming nog niet was afgerond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat verweerder binnen zes weken een nieuwe beslissing op het bezwaar moest nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht diende te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie door de overheid in het kader van indicatiebesluiten en de rechten van burgers onder de Wmo. De rechtbank stelde vast dat de procedure die verweerder volgde niet voldeed aan de rechtsbescherming die de wetgever had beoogd, en dat eiseres niet de mogelijkheid had gekregen om haar geschil over de indicatie aan de rechter voor te leggen.