Op 8 juli 2015 hebben verzoekers een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Rotterdam, waarin zij vroegen om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b, eerste lid van de Faillissementswet (Fw). Dit verzoek was gericht tegen de naamloze vennootschap Aegon B.V., die als hypotheekhouder optreedt. Verzoekers vroegen de rechtbank om hen te verbieden tot een toekomstige tenuitvoerlegging van een vonnis tot ontruiming van hun woonruimte. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers een substantiële achterstand in betalingen aan de hypotheekhoudster hebben, wat heeft geleid tot de opeising van de hypothecaire geldlening per 15 juli 2015.
De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat de verzoekers niet de benodigde schriftelijke bewijsstukken hebben overgelegd die de noodzaak van het moratorium aantonen. Hierdoor kon de rechtbank niet beoordelen of er sprake was van een bedreigende situatie. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat, hoewel artikel 287b Fw de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening te treffen in een bedreigende situatie, de verzoekers niet ontvankelijk zijn verklaard omdat zij niet voldeden aan de vereisten voor het indienen van een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om verzoekers niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek ex artikel 287b, eerste lid, Fw. Dit vonnis is uitgesproken door mr. R. Kruisdijk, rechter, en in aanwezigheid van S.G. Leemans-Vrolijk, griffier, op 8 juli 2015.