4.3.Uitgaande van deze feitelijke situatie kan het perceel naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een voor het publiek toegankelijke plaats, als bedoeld in artikel 2:10A, eerste lid, en artikel 1:1, aanhef en onder a, van de APV. Dit betekent dat geen sprake is van overtreding van artikel 2:10A, eerste lid, van de APV. Verweerder heeft dus ten onrechte een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 2:10A, eerste lid, van de APV.
Strijd met het bestemmingsplan
5. Vervolgens moet worden beoordeeld of het gebruik door eiser in strijd is met het bestemmingsplan. Niet in geschil is dat voor het perceel de bestemming “groen” als bedoeld in artikel 8 van het bestemmingsplan geldt. Voor de stelling van verweerder dat met deze bestemming slechts wordt gedoeld op openbaar groen, ziet de rechtbank geen enkel aanknopingspunt in het bestemmingsplan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in de nadere omschrijving van de bestemming groen in artikel 8.1 onder a ook de bestemming “tuin” is vermeld, zonder dat nadere voorwaarden zijn gesteld omtrent de openbaarheid of publieke toegankelijkheid daarvan. Dat daarnaast nog een aparte bestemming “tuin” bestaat, die in artikel 15 nader is omschreven, leidt niet tot een ander oordeel.
Dit betekent dat evenmin sprake is van overtreding van het bestemmingsplan, zodat verweerder eveneens ten onrechte in verband daarmee een last onder dwangsom heeft opgelegd.
6. Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van overtreding van artikel 2:10A van de APV of van het bestemmingsplan, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.960,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1).