10.1.PostNL heeft voorts diverse bezwaren tegen besluit 1 aangevoerd die raken aan het beginsel van rechtszekerheid, het evenredigheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsgeginsel en het verbod van détournement de pouvoir.
10.2.1.Ter zitting heeft PostNL betoogt dat de lastonderdelen niet voldoen aan de eisen van rechtszekerheid, omdat daaruit niet duidelijk wordt wat van haar wordt verlangd. Zij heeft er in dit verband op gewezen dat ACM blijkbaar ook niet duidelijk voor ogen heeft op welke wijze ACM aan de lastonderdelen dient te voldoen, want zij heeft nagelaten te reageren op een vragenlijst die PostNL op 11 juni 2015 aan ACM heeft toegezonden.
10.2.2.Volgens PostNL handelt ACM in strijd met het verbod van détournement de pouvoir, omdat ACM de lasten op grond van artikel 9 van de Postwet 2009 heeft opgelegd in plaats van eerst de marktanalyse af te ronden. PostNL heeft in dit verband aangevoerd dat de lastonderdelen onverenigbaar zijn met het ontwerpbesluit Marktanalyse postsector vervoer van zakelijke partijenpost (het ontwerp AMM-besluit), omdat in het ontwerp wordt uitgegaan van een wezenlijk andere invulling van de non-discriminatieverplichting en de transparantieverplichting, namelijk een tariefplafond voor postorderbedrijven op basis van “gewogen middelde tarieven” en “gewogen gemiddelde kortingen” voor respectievelijk de relevante markten voor kleinzakelijke klanten, middenzakelijke klanten en grootzakelijke klanten. Niettemin legt ACM thans lasten op aan PostNL die nog gebaseerd zijn op een interpretatie van de non-discriminatieverplichting en de transparantieverplichting (namelijk dat postvervoerbedrijven aanspraak kunnen maken op het laagste tarief) die in randnummer 290 van het ontwerp AMM-besluit door ACM zelf als disproportioneel is geoordeeld.
Bovendien maakt ACM in het ontwerp AMM-besluit een onderscheid naar verschillende servicekaders/producten binnen verschillende markten; de markt voor kleinzakelijke partijpost, de markt voor middenzakelijke partijpost en de markt voor grootzakelijke partijpost. De non-discriminatieverplichting geldt dan binnen een markt en voor een bepaald servicekader, maar niet tussen markten en tussen servicekaders. PostNL zou daarnaast op grond van het ontwerp AMM-besluit het gewogen gemiddelde tarief en de gewogen gemiddelde korting bekend moeten maken, maar niet de afzonderlijke aan individuele zakelijke klanten aangeboden tarieven en kortingen c.q. het laagste tarief. Ook die beperkingen ontbreken in besluit 1. Ten slotte is in dit verband nog aangevoerd dat de wetgever heeft aangegeven dat artikel 9 van de Postwet 2009 zal worden ingetrokken zodra de AMM-analyse door ACM is afgerond, hetgeen naar verwachting binnen enkele maanden het geval zal zijn. Al deze omstandigheden maken dat ACM haar bevoegdheden misbruikt.
10.2.3.PostNL betoogt dat zij met de lastonderdelen a en b wordt verplicht haar bedrijfsvertrouwelijke concurrentiegevoelige informatie bekend te maken aan haar concurrenten, opdat zij hun eigen biedingen daarop kunnen afstemmen. Stapelaars en postvervoerders met een eigen bezorgnetwerk kunnen op basis van de bedrijfsvertrouwelijke informatie omtrent de aanbiedingen die door PostNL aan zakelijke klanten worden gedaan beslissen welke mix van eigen bezorging en wederverkoop van PostNL-diensten zij aan een specifieke zakelijke klant zullen aanbieden en zij weten op welk tarief zij moeten gaan zitten om net iets goedkoper uit te komen dan PostNL. Lastonderdeel a ondergraaft derhalve het level playing field op de postmarkt en de concurrentiepositie van PostNL in het bijzonder. De schade voor PostNL zou nog groter worden indien besluit 1 aldus moet worden gelezen dat VSP op eenzelfde volumegarantiekorting en contractduurkorting als de gemeente aanspraak kan maken ondanks het feit dat VSP heeft aangegeven slechts 50% van het volume van de gemeente via PostNL te zullen aanbieden. Dat zou betekenen dat postorderbedrijven bij de aanbieding van minder volume via PostNL en meer zelfbezorging toch aanspraak kunnen maken op de volumekorting waarop de zakelijke klant zelf aanspraak kan maken bij aanbieding van zijn totale volume via PostNL.
10.2.4.Voor lastonderdeel a geldt volgens PostNL verder dat die geen enkele relevantie heeft voor de aanbestedingsprocedure van de gemeente. De inschrijvingstermijn is immers reeds lang geleden gesloten en de aanbiedingen kunnen door de aanbieders niet meer worden gewijzigd, terwijl de lastonderdelen niet tot ongeldigheid van de inschrijving van PostNL in de aanbestedingsprocedure leiden. Als gevolg van lastonderdeel b vervalt iedere prikkel voor PostNL tot het verlenen van kortingen en het doen van scherpe aanbiedingen aan eindklanten. PostNL weet immers dat zij zal worden onderboden door porstvervoerbedrijven die vervolgens van die scherpe aanbieding gebruik gaan maken om PostNL te beconcurreren. Bovendien ziet ACM over het hoofd dat concurrerende postvervoerders hun aanbiedingen – zowel in aanbestedingsprocedures als in andere offertetrajecten – niet meer zullen baseren op hun kostenniveau. Concurrenten zullen de – bij hen allen bekende – minimumprijs van PostNL tot richtpunt nemen en daar zo dicht mogelijk onder gaan zitten.
10.2.5.Verder is lastonderdeel b volgens PostNL disproportioneel, omdat de door PostNL bekend te maken bedrijfsvertrouwelijke informatie met betrekking tot de jaarvolume-, volumegarantie- en contractduurkortingen zowel betrekking heeft op het tijdkritische als het niet-tijdkritische vervoer. Op de markt voor niet-tijdkritisch vervoer heeft PostNL te maken met hevige concurrentie van een partij als Sandd met een zeer groot marktaandeel. Als gevolg van lastonderdeel b zou ook een dergelijke partij die volstrekt niet afhankelijk is van de postvervoersdiensten van PostNL inzage krijgen in de bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie met betrekking tot de tarieven en kortingen voor niet-tijdkritisch vervoer van PostNL, niet om die niet-tijdkritische diensten van PostNL af te nemen (Sandd beschikt immers over een eigen concurrerend landelijk netwerk), maar om daarmee in de concurrentie met PostNL bij de opstelling van haar eigen aanbiedingen aan zakelijke klanten haar voordeel te doen ten koste van PostNL.
10.2.6.Ook ACM is in besluit 1 ervan uitgegaan dat PostNL op grond van artikel 9, derde lid, van de Postwet 2009 slechts gehouden is tot het kenbaar maken van speciale voorwaarden en tarieven aan andere postvervoerbedrijven. Een verdergaande uitleg inhoudende dat PostNL als zijn tarieven aan een ieder openbaar zou moeten maken acht ACM namelijk niet proportioneel. Omdat ACM een zeer ruime definitie van postvervoerder hanteert, is de kans echter zeer groot dat bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie die PostNL op grond van de lasten aan postvervoerbedrijven dient te verstrekken in de markt bekend zal worden. Het is volgens PostNL bovendien tenminste even disproportioneel om dergelijke informatie aan directe concurrenten bekend te moeten maken die deze informatie zullen gebruiken om een eigen aanbieding aan de betreffende zakelijke klant te kunnen doen waarmee PostNL (net) wordt onderboden door (een mix van) eigen bezorging en/of bezorging door derden en/of met gebruikmaking van gestapelde volumekortingen.
10.2.7.Volgens PostNL leiden de lasten tot uitvoeringsproblemen en kennen die onredelijk korte begunstigingstermijnen. PostNL heeft in dit verband het volgende aangevoerd. Het opzetten en het beheer van de vereiste systemen, contracten en procedures tot uitvoering van de lastonderdelen is zeer bewerkelijk en vergt veel meer tijd dan 10 respectievelijk 20 werkdagen. Zo zal een aparte beveiligde omgeving moeten worden ontwikkeld om specifiek aan postvervoerbedrijven bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie bekend te maken. De doorlooptijd van een dergelijk project is – indien dit in het kader van de normale bedrijfsvoering wordt ingevoerd – minimaal 6 maanden. Afgezien daarvan kan van PostNL niet worden gevergd dat zij de voornoemde ingrijpende maatregelen doorvoert en de daarvoor noodzakelijke omvangrijke investeringen pleegt in het zicht van de afronding van de AMM-analyse die ertoe kan leiden dat de door ACM opgelegde maatregelen niet nodig zijn of dat andere maatregelen dienen te worden getroffen.
10.3.1.De voorzieningenrechter komt tot de volgende voorlopige beoordeling.
10.3.2.Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter komen de lastonderdelen a en b niet in strijd met de rechtszekerheid. Voldoende duidelijk valt uit de lasten af te leiden wat van PostNL precies wordt verwacht binnen de door ACM gestelde begunstigingstermijnen. Ter zitting heeft ACM terecht gesteld dat PostNL in haar handelen, ook zonder last, steeds dient te voldoen aan de verplichtingen die haar bij artikel 9 van de Postwet 2009 zijn opgelegd. Last a behelst dat, gelet op de geconstateerde overtreding van de non-discriminatieverplichting bij de aanbesteding van de gemeente, PostNL VSP alsnog gelijk dient te behandelen als de gemeente, door voor de tijdkritische post, waarop de aanbesteding van de gemeente in perceel 1 immers zag, een vergelijkbaar aanbod te doen aan VSP voor deze tariefelementen onder tenminste dezelfde voorwaarden en tarieven die hebben gegolden voor de gemeente. Last b behelst dat, gelet op de geconstateerde overtreding van de transparantieverplichting en het kenbaarheidsvereiste bij de aanbesteding van de gemeente, PostNL aan postvervoerbedrijven die bij haar postvervoer afnemen danwel te kennen geven dat postvervoer te willen afnemen de opbouw, hoogte en voorwaarden van de door haar bij de aanbesteding van de gemeente gehanteerde speciale tarieven (jaarvolumekortingen, volumegarantiekortingen en contractduurkortingen, alsmede een vaste prijs voor poststukken per gewichtsklasse) transparant en kenbaar maakt.
Dat ACM niet heeft gereageerd op de vragenlijst van PostNL van 11 juni 2015 kan PostNL in dit verband niet baten. Niet alleen zou PostNL bij lezing van besluit 1 al deze vragen zelf moeten kunnen beantwoorden, maar voorts heeft zij tot kort voor de zitting gewacht met deze vragenlijst, terwijl besluit 1 reeds op 10 april 2015 bekend is gemaakt. Het standpunt dat de lastonderdelen onvoldoende duidelijk zouden zijn zodat PostNL niet zou weten wat te doen, is ook niet reeds tijdens de zienswijzeprocedure en evenmin in het verzoek om voorlopige voorziening van 24 april 2015 ingenomen. De voorzieningenrechter kan zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat deze handelwijze van PostNL is ingegeven door processtrategie.
10.3.3.Dat ACM momenteel een Marktanalysebesluit Postsector in voorbereiding heeft, doet niet af aan de toepasselijkheid van artikel 9 van de Postwet 2009. ACM zal in beginsel gehouden zijn om artikel 9 van de Postwet 2009 te handhaven, zolang die bepaling blijft gelden. Daar komt bij dat het gaat om handhaving van verplichtingen die in 2014 niet zijn nageleefd door PostNL, zodat niet goed valt in te zien dat ACM thans zou moeten anticiperen op het ter inzage gelegde AMM-besluit door thans af te zien van handhaving van artikel 9 van de Postwet 2009. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken waarom ACM zou moeten afzien van handhaving.
10.3.4.Met betrekking tot de stelling van PostNL dat de lastoplegging tot onomkeerbare gevolgen voor haar leidt stelt de voorzieningenrechter voorop dat PostNL zelf heeft aangevoerd dat de verleende aanbestedingsopdracht er niet (rechtstreeks) door wordt aangetast. In het kader van de te verrichten belangenafweging neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat VSP belang heeft bij handhaving van de lastonderdelen, omdat zij – naar zij stelt – aanzienlijke schade heeft geleden en thans nog lijdt door de handelwijze van PostNL. [...] Doordat PostNL haar verboden handelwijze voortzet lijdt VSP nog steeds een groot concurrentienadeel. Hetgeen PostNL heeft aangevoerd met betrekking tot niet-tijdkritische diensten van PostNL berust op een verkeerde lezing van lastonderdeel b. Lastonderdeel b verwijst immers naar de speciale tarieven en voorwaarden als bedoeld in lastonderdeel a. De stelling dat lastonderdeel b er toe zou kunnen leiden dat eenieder op de hoogte zou kunnen raken van de voor de postvervoerbedrijven bestemde informatie acht de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd, terwijl de enkele mogelijkheid daarvan niet in de weg kan staan aan voldoening door PostNL aan de wettelijke eisen van non-discriminatie en transparantie. Waar PostNL in deze procedure schermt met het recht om bedrijfsvertrouwelijke gegevens geheim te houden, miskent zij de tekst en strekking van artikel 9 van de Postwet 2009 en de verplichtingen die op grond daarvan op haar rusten.
10.3.5.De begunstigingstermijn van tien werkdagen geldt voor lastonderdeel a dat erop is gericht dat PostNL alsnog een non-discriminatoir aanbod doet. Gelet op het feit dat dit aanbod enkel aan VSP behoeft te worden gedaan, volstaat volgens ACM een termijn van tien werkdagen. De begunstigingstermijn van twintig werkdagen geldt voor lastonderdeel b dat erop is gericht dat PostNL aan andere postvervoerbedrijven de speciale tarieven en voorwaarden op non-discriminatoire en transparante wijze kenbaar maakt. De last laat in het midden op welke wijze PostNL dit zou kunnen doen en verplicht dit postvervoerbedrijf derhalve niet tot het opstarten van een grootschalig project om de bedrijfsprocessen aan te passen. PostNL zou volgens ACM de informatie kunnen plaatsen op een webpagina die alleen voor postvervoerbedrijven toegankelijk is en dat PostNL postvervoerbedrijven de mogelijkheid biedt een aanvraag te doen voor toegang tot die betreffende pagina. Een andere door ACM genoemde mogelijkheid zou zijn dat PostNL postvervoerders bijvoorbeeld middels een (beveiligde) e-mailnieuwsbrief inzicht biedt in de desbetreffende voorwaarden en tarieven. Dat het voor PostNL onmogelijk is om binnen de geboden termijnen aan de lastonderdelen a en b te voldoen is door haar weliswaar gesteld, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd, terwijl ook mede in het licht van de door ACM geopperde mogelijkheden om aan de lastonderdelen te voldoen niet valt in te zien dat de geboden termijnen ontoereikend zijn.
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat beide lastonderdelen naar alle waarschijnlijkheid rechtmatig zijn en dat de belangenafweging in het nadeel van PostNL dient uit te vallen. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van besluit 1 daarom afwijzen.