ECLI:NL:RBROT:2015:4270

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
18 juni 2015
Zaaknummer
ROT 14/5521 en ROT 14/6059
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand met bestuurlijke boete

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juni 2015 uitspraak gedaan over de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 2 maart 2013 tot en met 30 november 2013, alsook de terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand en de oplegging van een bestuurlijke boete. Eiser, woonachtig in Dordrecht, ontving een bijstandsuitkering, maar er ontstond twijfel over zijn woonadres na een anonieme melding dat hij samenwoonde met een derde partij op een ander adres. Na onderzoek door de gemeente, waaronder dossieronderzoek en een huisbezoek, werd vastgesteld dat eiser niet op het opgegeven adres woonde. De gemeente besloot daarop de bijstandsuitkering in te trekken en de ten onrechte verstrekte bijstand terug te vorderen, alsook een bestuurlijke boete op te leggen wegens het niet nakomen van de inlichtingenplicht.

Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende bewijs had geleverd dat eiser niet in zijn atelier woonde, en dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering niet op een deugdelijke grondslag berustten. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en verklaarde het beroep gegrond. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de gemeente om zorgvuldig bewijs te verzamelen voordat besluiten tot intrekking van bijstand worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Dordrecht
Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 14/5521 en ROT 14/6059

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 juni 2015 in de zaken tussen

[eiser], te Dordrecht, eiser,

gemachtigde: mr. J.M.G. Hulsman,
en

het Drechtstedenbestuur, verweerder,

gemachtigde: M.M. Berkhoudt.

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2014 (bestreden besluit 1) heeft verweerder eisers bezwaren tegen het besluit van 30 januari 2014 - welk besluit strekt tot intrekking van het recht van eiser op uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) met ingang 2 maart 2013 en terugvordering van de ten gevolge hiervan over de periode van 2 maart 2013 tot en met 30 november 2013 ten onrechte verstrekte bijstand tot een bedrag van € 9.456,23 - ongegrond verklaard (ROT 14/5521).
Bij afzonderlijk besluit van 29 augustus 2014 (bestreden besluit 2) heeft verweerder eisers bezwaren tegen het besluit van 24 juni 2014 - welk besluit strekt tot oplegging van een bestuurlijke boete van € 9.460,- - ongegrond verklaard (ROT 14/6059).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten 1 en 2 beroep ingesteld.
Bij besluit van 19 december 2014 (bestreden besluit 3) heeft verweerder de boete nader vastgesteld op € 4.730,-.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De zaken zijn op de zitting van 10 april 2015 gevoegd behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser ontving per 2 maart 2013 een bijstandsuitkering van verweerder, naar de norm voor een alleenstaande met 15% toeslag in verband met inwoning. Sinds 11 september 2012 stond eiser als inwonend ingeschreven bij [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) op het adres [adres1].
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding op 6 augustus 2013 dat eiser samen met [X] (hierna: [X]) woont op het adres [adres2], heeft verweerder een onderzoek laten instellen naar de rechtmatigheid van de aan eiser sinds 2 maart 2013 toegekende uitkering. In dat kader is onder meer dossieronderzoek en een buurtonderzoek verricht en is een huisbezoek afgelegd aan het adres [adres3], het toenmalige atelier van eiser, waar men van de gemeente niet mag wonen of ingeschreven mag staan als bewoner. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in de rapportage van 20 augustus 2013.
1.3.
Naar aanleiding van de bevindingen van dit onderzoek heeft verweerder bij besluit van 30 januari 2014 de aan eiser toegekende bijstand met ingang van 2 maart 2013 ingetrokken en de ten gevolge hiervan ten onrechte verstrekte bijstand tot een bedrag van € 9.456,23 van eiser teruggevorderd. Voorts is met het besluit van 24 juni 2014 een bestuurlijke boete van € 9.460,- opgelegd wegens het niet nakomen van de inlichtingenplicht.
2.1.
Bij de bestreden besluiten 1 en 2 heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd. Bij bestreden besluit 3 heeft verweerder het bestreden besluit 2 gedeeltelijk gewijzigd en de bestuurlijke boete nader vastgesteld op € 4.730,-.
2.2.
Met ingang van 11 februari 2014 staat eiser ingeschreven op het adres [adres4] en heeft verweerder eiser - na afwijzing van de nieuwe aanvragen van 3 februari 2014 en 17 maart 2014 - met ingang van 11 februari 2014 opnieuw bijstand toegekend, naar de norm voor een alleenstaande. In verband hiermee heeft verweerder bij besluiten van 17 juni 2014 eisers bezwaren tegen de afwijzing van de nieuwe aanvragen niet-ontvankelijk verklaard.
3. Eiser betoogt dat hij in de in geding zijnde periode feitelijk heeft gewoond in het atelier, ook al mocht hij daar niet ingeschreven staan, dat [betrokkene] hem heeft willen helpen en dat deze situatie bij verweerder bekend was, gelet op de voorafgaande kredietaanvraag als zelfstandige. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verklaringen overgelegd en een rapport van 5 maart 2013. Volgens eiser is verweerder bevooroordeeld, weigert verweerder objectief onderzoek te doen naar zijn woonsituatie en heeft het fraudeonderzoek op vooringenomen en onprofessionele wijze op basis van een anonieme tip plaatsgevonden. Eiser stelt dat verweerder dan ook van het opleggen van een boete had moeten afzien.
4.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wwb gewijzigd en vernoemd tot Participatiewet. Uit het daarbij gegeven overgangsrecht volgt dat dit geding wordt beoordeeld naar het voor die datum geldende recht, dus de Wwb.
4.2.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wwb doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang en zoals dit artikel luidde tot 1 juli 2013, kan het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Wwb, voor zover hier van belang en zoals dit artikel luidde vanaf 1 juli 2013, herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 58, eerste lid, zoals dat luidde per 1 januari 2013 en voor zover hier van belang, vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid. In het achtste lid is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Ten aanzien van de intrekking en de terugvordering
5.1.
Verweerder heeft de intrekking van de bijstand over de periode van 2 maart 2013 tot en met 30 november 2013 en de terugvordering van de over deze periode ten onrechte verstrekte bijstand tot een bedrag van € 9.456,23 gebaseerd op artikel 54, derde lid (vanaf 1 juli 2013 eerste volzin) respectievelijk artikel 58, eerste lid, van de Wwb.
5.2.
Verweerder heeft aan bestreden besluit 1 ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat eiser vanaf 2 maart 2013 niet zijn hoofdverblijf heeft op het door hem opgegeven adres aan de [adres1], waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
5.3.
Niet in geschil is dat eiser in de in geding zijnde periode niet woonachtig was op het door hem opgegeven adres aan de [adres1]. Eiser heeft derhalve de inlichtingenplicht geschonden. Om te kunnen beoordelen of hem als gevolg hiervan ten onrechte of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, dient diens feitelijke woonsituatie in de desbetreffende periode te worden vastgesteld. Naar verweerder ter zitting heeft erkend kan op grond van de beschikbare gegevens niet worden vastgesteld dat eiser in die periode samenwoonde met [X] op het adres [adres2]. Eiser stelt dat hij in de desbetreffende periode woonachtig was in zijn atelier aan de [adres3].
5.4.
Het besluit tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering is een voor eiser belastend besluit, zodat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over relevante feiten en omstandigheden. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op verweerder rust.
5.5.
Uit de rapportage van 20 augustus 2013, die aan bestreden besluit 1 ten grondslag ligt, kan worden afgeleid dat voor dit besluit in het bijzonder redengevend is dat eiser niet mag wonen in het atelier en dat in verband hiermee op 15 december 2012 in het atelier een eindinspectie heeft plaatsgevonden.
5.6.
Deze omstandigheden kunnen weliswaar aanleiding zijn voor nader onderzoek, maar zijn onvoldoende dragend voor intrekking van de bijstand over de in geding zijnde periode. De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Of het wonen op dit woonadres al dan niet is toegestaan volgens het ter plaatse vigerende bestemmingsplan, is voor de vraag naar het feitelijke woonadres niet relevant.
5.7.
De bevindingen van het huisbezoek op 24 december 2013 aan de [adres3] bieden onvoldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van verweerder dat eiser in de periode in geding niet zou wonen in het atelier (of dat het atelier niet voor bewoning geschikt was). Verweerder twijfelt over de woonsituatie, maar kan op basis van de beschikbare gegevens niet vaststellen of eiser woont in zijn atelier aan de [adres3] of dat sprake is van een gezamenlijke huishouding met [X] in de woning van [X] aan de [adres2]. Blijkens het verslag van het huisbezoek, zoals weergegeven in de rapportage, is door de controleur ook tegen eiser gezegd dat de situatie onduidelijk is en dat de zaak nog verder zal worden onderzocht.
Naast de bevindingen van het huisbezoek bevat het dossier geen concrete aanknopingspunten op grond waarvan verweerder, gelet op de op hem rustende bewijslast, tot de conclusie kon komen dat eiser niet woonachtig was op de [adres3].
5.8.
De rechtbank acht het niet aanvaardbaar dat verweerder onder deze omstandigheden uitwijkt naar de grond dat als gevolg van het niet of onvoldoende verstrekken van inlichtingen over de woon- en leefsituatie het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR5110).
5.9.
Hieruit volgt dat bestreden besluit 1 niet zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke (feitelijke) grondslag. Het bestreden besluit 1 dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd.
Ten aanzien van de boete
6.1.
Bestreden besluit 3 strekt tot wijziging van bestreden besluit 2. Gelet daarop, en nu niet gebleken is dat partijen daar geen belang bij hebben, merkt de rechtbank bestreden besluit 3 aan als een besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat het beroep tegen bestreden besluit 2 van rechtswege mede betrekking heeft op bestreden besluit 3.
6.2.
Nu bestreden besluit 1, gelet op hetgeen in 5.3. tot en met 5.9. is overwogen, geen stand kan houden, is de grondslag van bestreden besluit 2, zoals gewijzigd door bestreden besluit 3, komen te vervallen.
7. De rechtbank zal zelf voorzien op de wijze als hieronder in het dictum is aangegeven. Daartoe is van belang dat, gelet op het tijdsverloop en de aard van de zaak, redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat verweerder in staat zal zijn om het geconstateerde gebrek te herstellen door alsnog toereikend bewijs te verzamelen dat eiser in de te beoordelen periode niet woonde in het atelier of een gezamenlijke huishouding voerde met [X].
8. Omdat de rechtbank beide beroepen gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het in beide zaken door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.470,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
ROT 15/5521 (herziening en terugvordering)
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt bestreden besluit 1;
- herroept het besluit van 30 januari 2014;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van bestreden besluit 1;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt.
ROT 15/6059 (boete)
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt bestreden besluit 2, zoals gewijzigd door bestreden besluit 3;
- herroept het besluit van 24 juni 2014;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van bestreden besluit 2, zoals gewijzigd door bestreden besluit 3;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt.
ROT 15/5521 en ROT 15/6059
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.470,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, voorzitter, en mr. A.M.E.A. Neuwahl en mr. I.S. Vreken-Westra, leden, in aanwezigheid van J. Bijleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.