ECLI:NL:RBROT:2015:3785

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juni 2015
Publicatiedatum
1 juni 2015
Zaaknummer
10/996750-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en arbeidsuitbuiting door een criminele organisatie met Hongaarse slachtoffers

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 1 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mensenhandel en arbeidsuitbuiting. De verdachte, samen met medeverdachten, werd beschuldigd van het werven, vervoeren en huisvesten van Hongaarse slachtoffers met het oogmerk van uitbuiting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de slachtoffers onder slechte omstandigheden in Nederland werden gehuisvest en dat zij gedwongen werden om hoge bedragen te betalen voor bemiddelingskosten en huisvesting, terwijl zij nauwelijks werk en salaris ontvingen. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen beoordeeld en geconcludeerd dat de verklaringen van enkele slachtoffers betrouwbaar waren, ondanks de argumenten van de verdediging over mogelijke beïnvloeding. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan mensenhandel, medeplegen en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 maanden. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan verschillende benadeelde partijen, die als slachtoffers van de mensenhandel zijn erkend. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure erkend en de straf dienovereenkomstig verminderd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/996750-10
Datum uitspraak: 1 juni 2015
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedatum],
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
gemachtigd raadsman mr. R. Tetteroo, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 13 t/m 16 april en 18 mei 2015.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte (hierna ook te noemen: [verdachte]) is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering tot nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. P. van de Kerkhof heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 primair en het onder 2 en 3 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest.
WAARDERING VAN HET BEWIJS
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
a. Op 27 november 2009 heeft de stichting Bounded Labour in Nederland (BlinN) melding gedaan bij de Vreemdelingenpolitie Rotterdam-Rijnmond over een Hongaarse man genaamd [verdachte] die mensen uit Hongarije naar Nederland haalt en deze aan het werk zet zonder hen loon te geven.
b. Op 26 april 2010 is de onderneming [bedrijf 1] ingeschreven in het handelsregister. Als bedrijfsleider (leidend bestuurslid) met zelfstandige vertegenwoordigingsbevoegdheid staat vermeld: [medeverdachte 1]. Als lid staat tevens vermeld: [verdachte] Als activiteiten van de vennootschap staan onder meer vermeld: arbeidsbemiddeling en uitzenden van arbeidskrachten.
c. [bedrijf 1] adverteerde via de eigen website en verschillende Hongaarse media voor werk in Nederland voor Hongaarse werknemers. In deze advertenties werd geadverteerd met werk in Nederland. Op de website en in de advertenties werden telefoonnummers van [medeverdachte 1] en/of [verdachte] genoemd.
d. De mensen die een van deze telefoonnummers belden, kregen [medeverdachte 1], [verdachte] of zijn vrouw [medeverdachte 2] te spreken. In deze telefoongesprekken werd in grote lijnen bevestigd wat op de website en in de advertenties van [bedrijf 1] ten aanzien van werkgelegenheid en te verdienen lonen in Nederland stond vermeld.
e. De slachtoffers kwamen met eigen vervoer of met vervoer dat was geregeld door [medeverdachte 1] en/of [verdachte] naar Nederland.
f. Vóór dan wel bij aankomst in Nederland dienden de slachtoffers een geldbedrag van € 270,-- te betalen voor borg en/of huur voor de eerste verblijfsweek en/of bemiddelingskosten. Nadien moesten de slachtoffers € 60,-- per week betalen voor onderdak.
g. [medeverdachte 2] en/of [verdachte] inden de hiervoor genoemde bedragen. [medeverdachte 2] hield ook de administratie bij, in die zin dat zij in schriften noteerde wanneer de slachtoffers waren aangekomen, waar ze werkten en of, en zo ja in hoeverre, de verschuldigde bedragen door de slachtoffers aan hen waren betaald. Ook hield zij de (hoogte van de) aan de slachtoffers betaalde voorschotten bij.
h. De slachtoffers werden ondergebracht in de woning van [verdachte] en [medeverdachte 2] of een andere door hen geregelde woning in Rotterdam en/of Schiedam.
i. Veelal met hulp van [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] of [medeverdachte 4] werd voor de slachtoffers een sofinummer aangevraagd en een bankrekening geopend.
j. Als er werk was voor de slachtoffers werden zij naar het werk gereden door (onder meer) [verdachte], [medeverdachte 3] of [medeverdachte 4].
k. Op 15 maart 2011 werden [verdachte] en [medeverdachte 2] aangehouden in hun woning aan [adres 1]te Schiedam.
l. Op 15 maart 2011 werd [medeverdachte 3] aangehouden in zijn woning aan [adres 2] in Rotterdam. In deze woning bevonden zich op dat moment tevens onder meer de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
m. Op 15 maart 2011 werd [medeverdachte 4] aangehouden in zijn woning aan [adres 3] in Schiedam. In deze woning bevonden zich op dat moment tevens onder meer [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4].
n. Op 15 maart 2011 werd er een schouw gehouden in de woning aan [adres 4] in Schiedam. Onder de 13 aldaar aangetroffen Hongaren, bevond zich [slachtoffer 5].
o. Naast de doorzoekingen en schouwen in bovenvermelde woningen vonden er doorzoekingen/schouwen plaats in 5 andere woningen. In totaal werden in de doorzochte en geschouwde panden 31 Hongaarse staatsburgers (30 volwassenen en 1 kind) aangetroffen.
p. Op vrijdag 18 maart 2011 werd [medeverdachte 1] door de SIOD aangehouden.
Getuigenverklaringen
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat kritisch moet worden gekeken naar de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen. In het hotel in Emmeloord waar de getuigen na de actie op 15 maart 2011 zijn ondergebracht, hebben zij met elkaar over deze zaak gesproken, waarbij zij elkaar ongetwijfeld hebben beïnvloed. Voorts hebben de rechercheurs van de SIOD de getuigen actief geïnformeerd over de B9-regeling. De getuigen hebben mogelijk het doen van aangifte ervaren als een voorwaarde om voor deze (voor hen gunstige) regeling in aanmerking te komen en hebben als gevolg daarvan een belastende verklaring over de verdachten afgelegd. Dit maakt de getuigenverklaringen minder betrouwbaar en betekent dat - zo deze verklaringen al mogen worden gebruikt voor het bewijs - dit voorzichtig en terughoudend dient te geschieden. Een en ander klemt temeer nu de verdediging niet alle door de rechtbank toegewezen getuigen heeft kunnen ondervragen ten overstaan van de rechter-commissaris. De verklaringen van de getuigen, ten aanzien van wie de verdediging niet het aan haar toekomende ondervragingsrecht ex artikel 6 EVRM heeft kunnen uitoefenen, dienen, zoals uit de Vidgen jurisprudentie voortvloeit, te worden uitgesloten van het bewijs.
Beoordeling
Met verklaringen van getuigen in strafzaken dient in zijn algemeenheid zorgvuldig te worden omgegaan. In mensenhandelzaken is, misschien nog wel meer dan in andere dossiers, behoedzaamheid geboden. De betrouwbaarheid van belastende verklaringen van vermeende slachtoffers in dergelijke zaken kan onder druk staan vanwege het belang dat het slachtoffer heeft bij het verkrijgen van een vergunning op grond van de B9-regeling (de in de vreemdelingencirculaire beschreven procedure die is bedoeld voor slachtoffers en getuigen/aangevers van mensenhandel) of het vooruitzicht op andere voorzieningen als onderdak en hulp bij de opvang van eventuele kinderen. Ook kan de betrouwbaarheid van ontlastende verklaringen van vermeende slachtoffers negatief beïnvloed worden door angst, gevoelens van loyaliteit of vanwege het hanteren van andere normen en waarden dan die welke ten grondslag liggen aan de strafwetgeving over mensenhandel.
Met inachtneming van het bovenstaande overweegt de rechtbank als volgt.
Ten tijde van de eindactie SPA op 15 maart 2011 werden er in de diverse door de verdachten gehuurde woningen in totaal 31 Hongaren aangetroffen. Deze groep van 31 is diezelfde dag overgebracht naar een centrale opvangplek, te weten een hotel in Emmeloord. In deze groep bevonden zich ook de slachtoffers/getuigen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5]. Tijdens hun verblijf in Emmeloord werd aan de overgebrachte groep Hongaren de B9-regeling aangeboden. [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] hebben de B9-regeling geaccepteerd. Verder blijkt uit het dossier dat de groep van 31 Hongaren tijdens hun verblijf in het hotel contact met elkaar heeft gehad en met elkaar heeft gedineerd.
De vraag opgeworpen door de verdediging is of de verklaringen van de getuigen door het aanbieden van de - gunstige - B9-regeling en het gezamenlijk verblijf in het hotel zodanig zijn beïnvloed dat deze niet meer bruikbaar zijn als bewijsmiddel.
Bij beantwoording van deze vraag stelt de rechtbank voorop dat de in de tenlastelegging genoemde slachtoffers/getuigen [slachtoffer 6], [slachtoffer 7], [slachtoffer 8], [slachtoffer 9], [slachtoffer 10], [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] niet behoorden tot de groep van 31 personen die zijn overgebracht naar Emmeloord. Zij hebben op andere tijdstippen, gelegen ofwel (ver) voor 15 maart 2011 ofwel (ver) daarna verklaringen afgelegd. Voor zover het verweer van de verdediging ook betrekking heeft op de door hen afgelegde verklaringen, zal dat reeds om die reden worden verworpen, nu niet is gemotiveerd waarom hun verklaringen desondanks zouden zijn beïnvloed.
Voor wat betreft de verklaringen afgelegd door [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] overweegt de rechtbank als volgt.
Aangenomen mag worden dat de eindactie SPA op 15 maart 2011 een grote impact heeft gehad op de groep van 31 Hongaren en dat de aanhouding van de verdachten en de verdenking die jegens hen bestond binnen de groep zeker onderwerp van gesprek zal zijn geweest. Dat daarmee de door [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] of [slachtoffer 5] in de daarop volgende dagen afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zijn, is echter geen vanzelfsprekendheid.
De rechtbank acht de getuigenverklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5], anders dan de verdediging, wel betrouwbaar en dus bruikbaar voor het bewijs, dit met inachtneming van haar eerdere overweging dat behoedzaamheid geboden is met verklaringen afgelegd in mensenhandelzaken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat zij geen enkele aanwijzing heeft dat de verklaringen zijn verzonnen; de verklaringen komen in grote lijnen met elkaar overeen en vinden daarnaast op vele punten steun in andere bewijsmiddelen. De verdediging heeft ook niet concreet onderbouwd op welke onderdelen de verklaringen beïnvloed zouden zijn c.q. onbetrouwbaar zijn. Dat had wel op haar weg gelegen, zeker nu de verdediging in de gelegenheid is gesteld deze drie getuigen te horen bij de rechter-commissaris. Uit de processen-verbaal van deze verhoren, blijkt dat de drie getuigen uitgebreid zijn bevraagd over de aangeboden B9-regeling en de gang van zaken in het hotel in Emmeloord. De omstandigheid dat dit verhoor van [slachtoffer 2] niet is afgemaakt en hij zijn verklaring niet heeft ondertekend, maakt dit niet anders.
De verdediging stelt terecht dat zij het aan haar toekomende ondervragingsrecht niet effectief heeft kunnen uitoefenen met betrekking tot de niet bij de rechter-commissaris gehoorde getuigen en dat zij daarmee niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad een persoon die eerder een verklaring bij de politie heeft afgelegd te kunnen ondervragen. De rechtbank heeft immers op 7 september 2011 beslist dat er 19 getuigen dienden te worden gehoord door de rechter-commissaris, doch daarvan zijn er 7 ([medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [slachtoffer 7], [slachtoffer 9], [slachtoffer 12], [slachtoffer 4], [slachtoffer 13] en [slachtoffer 6]) niet gehoord.
Echter, volgens bestendige jurisprudentie staat dit niet in de weg aan het gebruik van die verklaringen als bewijsmiddel, mits de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de verklaringen die door de verdachte zijn betwist.
Nu de bij de politie door bovengenoemde 7 personen afgelegde verklaringen niet het enige belastende bewijs (the ‘sole or decisive’ evidence) tegen de verdachten vormen, en uit de overige opgenomen bewijsmiddelen voldoende van deze betrokkenheid van de verdachten blijkt, kunnen de betreffende getuigenverklaringen worden gebruikt voor het bewijs. Indien en voor zover op onderdelen van de telastelegging steunbewijs ontbreekt, zal voor die onderdelen vrijspraak volgen.
De rechtbank verwerpt de verweren.
Feit 1

Medeplegen

De tenlastelegging en het requisitoir vinden hun fundament in de theorie dat [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] samen verantwoordelijk zijn voor de tenlastegelegde mensenhandel. Of, zoals de officier van justitie het in zijn repliek stelt:
‘Hierover merk ik op, dat iedere verdachte zo zijn eigen bouwsteentje bijdraagt aan het gebouw van het medeplegen. Voor medeplegen hoeft men ook niet bij alle aspecten van het handelen aanwezig te zijn geweest. Voldoende is, dat men weet heeft van het strafbare gedrag en dat men op onderdelen een eigen materiële bijdrage van voldoende gewicht levert. Daarvan is naar mijn mening bij alle verdachten sprake.’
Medeplegen vereist een voldoende bewuste en nauwe samenwerking. Dit is slechts dan het geval indien de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Omstandigheden die hierbij een rol kunnen spelen zijn onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict, het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten.
De rechtbank overweegt ter zake als volgt.
Uit de hierboven opgesomde (niet betwiste) feiten en omstandigheden en uit de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II blijkt, dat zowel [verdachte], [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] een rol speelden bij de komst van Hongaren naar Nederland en/of hun huisvesting hier en/of hun tewerkstelling.
[verdachte] en [medeverdachte 1] stonden aan de wieg van de komst van veel slachtoffers naar Nederland. Vanaf 26 april 2010 deden ze dat middels [bedrijf 1], maar daarvoor deden ze het ook al op grote schaal. [medeverdachte 1] wierf met name Hongaarse werknemers in Hongarije en droeg zorg voor de website van het bedrijf en het adverteren voor het bedrijf zowel op internet als in een Hongaarse krant. [verdachte] was mededirecteur/eigenaar van dit bedrijf en droeg met name zorg voor werk en huisvesting voor de Hongaren in Nederland. Een aantal slachtoffers is via (registratie op) de website van [bedrijf 1] naar Nederland gekomen. Het eerste telefonisch contact van veel Hongaren vond plaats met [verdachte], [medeverdachte 2] of (soms) [medeverdachte 1]. In een dergelijk contact werden beloftes gedaan over de aard en duur van de werkzaamheden en de bijbehorende verdiensten, informatie die overigens ook al op de website stond vermeld. Het vervoer naar Nederland werd veelal door [verdachte] en [medeverdachte 1] geregeld. [medeverdachte 1] vervoerde ook zelf regelmatig Hongaren naar Nederland. Na aankomst in Nederland werden de Hongaren overgebracht naar de woning van [verdachte] en [medeverdachte 2] in Schiedam, waarna aan het echtpaar een geldbedrag diende te worden betaald voor de reis en/of bemiddeling en/of huisvesting. Vervolgens werden de Hongaren door [verdachte] en [medeverdachte 2] in hun eigen woning dan wel in een andere accommodatie in Schiedam of Rotterdam ondergebracht. Ook [medeverdachte 1] bracht regelmatig de nacht door in de Schiedamse woning van het echtpaar [verdachte] als hij in Nederland verbleef. Werk werd veelal geregeld door [verdachte], maar ook [medeverdachte 1] bracht bezoeken aan werkgevers en/of uitzendbureaus. [medeverdachte 1] verleende verder zijn diensten bij het maken van afspraken met de belastingdienst, het regelen van sofinummers, het openen van bankrekeningnummers voor Hongaren en het vervoeren van Hongaren van en naar werkplekken. Verder hield [medeverdachte 2] de administratie bij van betaalde gelden, uitbetaalde voorschotten en opgebouwde schulden. Salarissen van een aantal Hongaren werd overgemaakt naar bankrekeningnummers van [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. [verdachte] en [medeverdachte 2] pakten van een aantal Hongaren de bankpas, pincode en/of geld af. Ook gingen [verdachte] en [medeverdachte 2] over tot het plegen van geweld en het uitschelden en/of vernederen van een aantal slachtoffers.
Uitgaande van een bewezenverklaring van het strafbare feit mensenhandel, daarover hierna meer, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], zodat hun handelen kan worden gekwalificeerd als medeplegen. Ieder van hen leverde in intellectuele en materiële zin een bijdrage aan het delict welke van voldoende gewicht was. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat de samenwerking tussen hen drieën langdurig en intens was en dat er duidelijk sprake was van een onderlinge taakverdeling, zoals deze ook uit het voorgaande volgt. Voor het oordeel dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ook als medeplegers dienen te worden beschouwd bevat het dossier onvoldoende bewijs.

Mensenhandel

Ten aanzien van artikel 273f lid 1 sub 1˚ Sr
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat het bewijs ontbreekt voor het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het opzettelijk gebruik van de tenlastegelegde dwangmiddelen en op het oogmerk van uitbuiting.
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van het onderdeel van de tenlastelegging dat strafbaar is gesteld in artikel 273 f lid 1 sub 1˚ Sr is vereist dat sprake is van een gedraging (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten, opnemen) onder uitoefening van dwang/druk (geweld of een andere feitelijkheid, fraude, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of misbruik van een kwetsbare positie) met het oogmerk van uitbuiting van de ander. Voor de vervulling van de delictsomschrijving is het niet nodig dat het slachtoffer daadwerkelijk wordt uitgebuit.
In het tweede lid van artikel 273f Sr wordt een niet-limitatieve opsomming gegeven van hetgeen tenminste onder uitbuiting kan worden verstaan. Voor zover in casu relevant is dat: gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Daarbij kan worden gedacht aan tewerkstelling onder dwang of het maken van misbruik van een afhankelijke positie van een persoon die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt voorts dat de vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van “uitbuiting” in de zin van artikel 273f Sr niet in algemene termen te beantwoorden is, maar sterk is verweven met de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor betrokkenen meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Uit de hiervoor weergegeven als vaststaand aangenomen feiten in combinatie met hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van medeplegen volgt dat bewezen kan worden verklaard dat [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] (hierna ook gezamenlijk te noemen: de verdachten) tezamen en in vereniging gedurende de tenlastegelegde periode van en naar het werk hebben vervoerd dan wel hebben laten vervoeren, alsmede hebben gehuisvest: [slachtoffer 6], [slachtoffer 7], [slachtoffer 8] [slachtoffer 9], [slachtoffer 10], [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] (en [verdachte] en [medeverdachte 2] daarnaast ook nog [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5]). Een aantal van de genoemde slachtoffers zijn bovendien door hun geworven en vervoerd vanuit Hongarije naar Nederland.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of deze gedragingen onder uitoefening van dwang/drukmiddelen met het oogmerk van uitbuiting zijn begaan.
Ter zake overweegt de rechtbank als volgt.
Een groot deel van de slachtoffers is in contact gekomen met [verdachte], [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] via de website van [bedrijf 1] dan wel via een advertentie in de media waarin werk in Nederland werd aangeboden naar aanleiding waarvan zij contact opnamen met een van de in de advertenties vermelde telefoonnummers (van [verdachte] of [medeverdachte 1]). Zowel de informatie op de website als de informatie die telefonisch werd verstrekt, hield in dat er per direct werk voor langere tijd was in Nederland tegen een (zeker voor Hongaarse begrippen) goed netto uurtarief. (Mede) op basis van deze informatie hebben de slachtoffers, die in Hongarije veelal niet in een gunstige financiële situatie verkeerden, het besluit genomen om naar Nederland te komen om geld te verdienen. Eenmaal in Nederland dienden de slachtoffers een bedrag van € 270,-- te betalen voor bemiddelingskosten, eerste week huur en borg en vervolgens een bedrag van € 60,-- per week voor onderdak. Het merendeel van de slachtoffers werd in de periode dat zij in Nederland waren steeds in andere woningen ondergebracht. In ieder geval een aantal van deze woningen verkeerden in een deplorabele toestand (oud, vies, kapotte of ontbrekende voorzieningen zoals elektriciteit, verwarming en ijskast). De slachtoffers sliepen in deze woningen altijd met meerdere op een kamer en hadden dus geen enkele privacy.
Als er werk was voor de slachtoffers, dienden zij vaak veel dagen achtereen, lange dagen te werken. Vaak was er ook geen werk en bleef volstrekt onduidelijk of, en zo ja wanneer, er weer werk kwam en voor hoe lang.
De slachtoffers die de hiervoor genoemde aan de verdachten verschuldigde bedragen niet (direct) konden voldoen, bouwden een schuld bij de verdachten op. Die schuld zouden zij kunnen afbetalen met het door hen in Nederland te verdienen geld. Afbetaling lukte echter niet of slechts in zeer beperkte mate omdat de slachtoffers, anders dan hen was voorgespiegeld, geen of heel weinig werk aangeboden kregen dan wel geen of weinig salaris uitbetaald kregen voor het door hen verrichte werk. Het door hen verdiende salaris werd in enkele gevallen rechtstreeks door de werkgever gestort op de rekening van [verdachte], [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1], in andere gevallen beschikten [verdachte] of [medeverdachte 2] over de pinpas behorend bij de rekening op naam van het slachtoffer en namen zij het geld van die rekening op dan wel dwongen zij het slachtoffer het geld nadat deze het zelf van zijn of haar hun rekening had opgenomen meteen aan hen af te geven. Voor de slachtoffers was voorts volstrekt onduidelijk of, en zo ja, in hoeverre hun salaris werd verrekend met de schulden die zij bij de verdachten open hadden staan. De administratie werd gevoerd door [medeverdachte 2] maar de slachtoffers hadden niet of nauwelijks inzicht hierin. Het merendeel van de slachtoffers leed bovendien honger omdat zij niet of nauwelijks geld hadden om eten te kopen. Weliswaar ontvingen de slachtoffers af en toe een voorschot van [verdachte] of [medeverdachte 2] maar dit was veel te weinig om voldoende eten van te kopen.
Een en ander leidde ertoe dat de slachtoffers in korte tijd in een situatie kwamen te verkeren dat zij geen kant op konden en totaal afhankelijk waren geworden van [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Immers, zij bevonden zich zonder of met zeer weinig geld in een land waar zij de taal niet spraken, en waar zij niet weg konden door de door [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gecreëerde omstandigheden. Geld voor een terugreis naar Hongarije of een andere woning in Nederland was er niet en bovendien hadden ze nog een schuld openstaan. Daarnaast leefden zij, door de beloftes die vooral [verdachte] bleef doen, in de hoop dat zij het door hun verdiende geld alsnog zouden ontvangen dan wel dat er alsnog voldoende werk zou komen. Aan de andere kant leidde elke week extra verblijf in Nederland zonder werk of zonder uitbetaling van salaris tot een verhoging van de schuld omdat zij € 60,-- per week voor hun verblijf moesten betalen en zij (weliswaar lage) voorschotten ontvingen om eten te kunnen kopen.
Uit het voorgaande volgt dat de bewezenverklaarde handelingen mogelijk zijn gemaakt door het aanwenden van de middelen: misleiding en/of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik te maken van de kwetsbare positie van de slachtoffers.
Voor het bewijs dat de verdachten zich van dat overwicht en van de kwetsbare positie bewust moeten zijn geweest is toereikend dat zij zich bewust moeten zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de slachtoffers waaruit dat overwicht en die kwetsbare positie voortvloeiden dan wel verondersteld moest worden voort te vloeien in die zin dat bij hen voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden aanwezig moet zijn. Nog daargelaten dat een en ander volgt uit de hiervoor beschreven omstandigheden die de verdachten blijkens hun eigen verklaringen bij de politie kenden (Hongaren in een vreemd land, die naar Nederland zijn gekomen zonder of met zeer weinig geld, geen of weinig werk aanbieden en geen of weinig salaris aan de slachtoffers betalen), volgt het ook uit de omstandigheid dat, zoals door meerdere slachtoffers is verklaard, [verdachte] en [medeverdachte 2] verzoeken van de slachtoffers om uitbetaling van salaris of om een voorschot voor het kopen van eten, met een smoes afdeden en als hierover door de slachtoffers werd geklaagd, dit kon leiden tot geweld tegen hen. Nu [medeverdachte 1], zoals hij zelf heeft verklaard, ongeveer één keer per maand in Nederland was en dan in de woning van [verdachte] en [medeverdachte 2] verbleef, kan het niet anders dan dat hij op de hoogte was van al hetgeen zich in Nederland afspeelde nadat hij de Hongaren voor werk in Nederland had geworven en naar Nederland had laten gaan.
De rechtbank acht het oogmerk van uitbuiting bij de verdachten eveneens bewezen. Hierbij neemt de rechtbank, naast de hiervoor reeds weergegeven omstandigheden, ook de volgende omstandigheden in aanmerking. Alle slachtoffers hebben in Nederland (in meer of mindere mate) werkzaamheden verricht. Indien zij hiervoor al daadwerkelijk betalingen hebben ontvangen, zijn deze betalingen gering geweest en niet in overeenstemming met de geldelijke beloning die zou mogen worden verwacht voor het verrichten van dergelijke werkzaamheden, gemeten naar de aard en omvang daarvan. Dit geldt ook indien in aanmerking wordt genomen dat het salaris van de slachtoffers werd verrekend met de bedragen die zij aan de verdachten verschuldigd waren.
In een aantal gevallen zou het zo kunnen zijn dat door het geringe aanbod aan werk de verdiensten van het slachtoffer niet of nauwelijks opwogen tegen de bedragen die hij of zij aan de verdachten verschuldigd was. Hoewel voor die situatie verdedigd zou kunnen worden dat de verdachten geen (noemenswaardig) financieel voordeel behaalden (aangenomen dat de door de slachtoffers verschuldigde bedragen reëel waren, hetgeen ook nog betwijfeld kan worden gelet op hetgeen de slachtoffers ontvingen voor hetgeen zij betaalden), is de rechtbank van oordeel dat ook in die gevallen het oogmerk van uitbuiting aanwezig was. Immers, de slachtoffers waren onder beloftes van voldoende werk en dus inkomsten naar Nederland gekomen en kwamen als gevolg van de door de verdachten gecreëerde omstandigheden in een situatie dat zij kosten maakten zonder dat zij voldoende inkomsten hadden met als gevolg dat zij zich veelal gedwongen voelden in Nederland te blijven in de hoop dat dat werk alsnog kwam en zij hun schuld konden afbetalen. Hoe dan ook, in alle genoemde situaties gold dat de slachtoffers zich niet of zeer moeizaam aan de situatie konden onttrekken omdat ze simpelweg geen (financiële) mogelijkheden hadden om een andere keuze te maken dan te blijven waar ze waren. Uiteindelijk resulteerde het er veelal in dat zij zich tot BlinN of de ambassade van Hongarije wendden voor hulp.
De door de verdediging aangevoerde omstandigheid dat het merendeel van de slachtoffers vrijwillig naar Nederland is gekomen, staat aan een bewezenverklaring van uitbuiting niet in de weg. Hetzelfde geldt voor de eveneens door de verdediging aangevoerde omstandigheid dat de slachtoffers niet werden vastgehouden door de verdachten en dus weg konden. Zoals hiervoor reeds is overwogen, hebben de verdachten de slachtoffers in een situatie gebracht dat zij weliswaar niet werden vastgehouden maar evenmin weg konden als gevolg van de omstandigheden waar zij door toedoen van de verdachten in waren geraakt (geen geld, Nederlandse taal niet machtig, opgebouwde schuld bij de verdachten).
Het verweer van de verdachten dat het hun bedoeling was om Hongaren te helpen, is niet geloofwaardig in het licht van de omstandigheden.
Ten aanzien van artikel 273f lid 1 sub 4˚ Sr
Standpunt verdedigingAangevoerd is dat het bestanddeel oogmerk van uitbuiting ingelezen dient te worden in de delictsomschrijving. Dit bestanddeel kan niet worden bewezen.
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van het onderdeel van de tenlastelegging dat strafbaar is gesteld in artikel 273f lid 1 sub 4˚ Sr is vereist dat iemand een ander met de onder sub 1˚ genoemde dwang/drukmiddelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, dan wel onder de onder sub 1˚ genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten. Het gaat om elke handeling waardoor de ander in de feitelijke situatie komt te verkeren dat hij of zij zich beschikbaar stelt. Het oogmerk tot uitbuiting vormt geen onderdeel van deze strafbepaling. Dit is ook bevestigd door de Hoge Raad. Hetgeen door de verdediging ter zake is aangevoerd, maakt dit niet anders. Voor de vervulling van de delictsomschrijving is het niet nodig dat de arbeid- of dienstverlening daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Nu de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachten tezamen en in vereniging de eerder genoemde slachtoffers hebben geworven, gehuisvest en/of vervoerd onder uitoefening van drukmiddelen met het oogmerk van uitbuiting en voorts is gebleken dat de slachtoffers met de genoemde drukmiddelen bewogen zijn zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid, acht de rechtbank ook bewezen dat de verdachten zich hebben schuldig gemaakt aan overtreding van de onder 273f lid 1 sub 4˚ verweten gedraging.
Ten aanzien van artikel 273f lid 1 sub 6˚ Sr
Standpunt verdedigingAangevoerd is dat nu niet kan worden bewezen dat sprake was van uitbuiting, ook niet bewezen kan worden dat de door [verdachte] genoten inkomsten kunnen worden aangemerkt als inkomsten uit uitbuiting. Dit betroffen inkomsten voor zijn bemiddelingswerkzaamheden.
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van het onderdeel van de tenlastelegging dat strafbaar is gesteld in artikel 273f lid 1 sub 6˚ Sr is vereist dat iemand opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. Het (voorwaardelijk) opzet dient gericht te zijn op het voordeel trekken van de uitbuiting van die ander. Degene die profijt trekt, weet of behoort te weten dat uitbuiting plaatsvindt.
De rechtbank heeft wettig en overtuigend bewezen geacht dat de verdachten tezamen en in vereniging de eerder genoemde slachtoffers hebben gehuisvest onder uitoefening van drukmiddelen met het oogmerk van uitbuiting, alsmede dat sprake is geweest van arbeidsuitbuiting. Vast is komen te staan dat de slachtoffers aan de verdachten een bedrag van € 270,-- bij aanvang en vervolgens een bedrag van € 60,-- per week moesten betalen. Deels zullen de verdachten met dit bedrag de kosten van huur van woningen en vervoer van en naar het werk hebben gedekt. Een ander deel van dit bedrag was blijkbaar bedoeld als verdiensten voor de verdachten. Deze verdiensten waren zodanig dat in ieder geval [verdachte] en [medeverdachte 2] (maar waarschijnlijk ook nog een deel van hun familieleden in Nederland en Hongarije) hiervan konden leven. Immers, uit het dossier volgt dat beiden geen andere inkomstenbron hadden (AMB/058, p. 1927) terwijl zij wel middelen van bestaan hadden (huurwoningen in Nederland, eten, auto’s) en ook onroerend goed in Hongarije (AMB/039 p. 1874). Aldus is de rechtbank van oordeel dat zij opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de uitbuiting van de slachtoffers en zich dus hebben schuldig gemaakt aan overtreding van de onder 273f lid 1 sub 6˚ verweten gedraging.
Feit 2
Standpunt verdedigingAangevoerd is dat nu geen sprake is van mensenhandel, ook niet bewezen kan worden dat de tenlastegelegde geldbedragen afkomstig waren uit misdrijf zodat vrijspraak dient te volgen.
BeoordelingOp een bankrekeningnummer dat op naam van de verdachte staat, is in 2009 en 2010 door verschillende uitzendbureaus in totaal een bedrag van € 23.092,20 aan loon van Hongaarse werknemers gestort. Gelet op de bewezenverklaring van feit 1 betreft dit gelden die onmiddellijk afkomstig zijn van het - eigen - misdrijf mensenhandel. Dit bedrag heeft de verdachte verworven en/of voorhanden gehad. Verder volgt uit het dossier dat in de periode 2009/2010 van voornoemd bedrag een bedrag van € 19.030,-- via geldautomaten in Nederland en Hongarije is opgenomen met de bankpas van de verdachte. Dit opnemen van geld via een geldautomaat kan worden geduid als ‘omzetten’. Bewijs voor het medeplegen heeft de rechtbank niet in het dossier aangetroffen. Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een bedrag van € 23.092,20 heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet.
Feit 3
Standpunt verdedigingAangevoerd is dat er geen bewijs is dat de organisatie het oogmerk had op het plegen van misdrijven. De verdachte dient daarvoor vrij te worden gesproken.
BeoordelingEen van de voorwaarden voor de strafbaarheid wegens deelneming aan een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 140 lid 1 Sr is dat deze organisatie het oogmerk heeft tot het plegen van misdrijven. Voor het bewijs van dit oogmerk zal, volgens de Hoge Raad, onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het min of meer duurzaam of gestructureerd karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van de werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer in het algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie. Van deelname aan een criminele organisatie is voorts sprake indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van bedoeld oogmerk.
Tot slot geldt dat het enerzijds voor deelneming aan een criminele organisatie voldoende is dat een verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, maar dat anderzijds niet vereist is dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is niet vereist.
Er was in casu sprake van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten mensenhandel. Het bewijs van dit oogmerk volgt uit hetgeen is overwogen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde. Daaruit blijkt dat de verdachte en diens medeverdachten stelselmatig activiteiten verricht hebben met het oog op het bereiken van het doel van de organisatie. Binnen die criminele organisatie heeft de verdachte een leidinggevende rol vervuld. Diverse getuigen verklaren dat de verdachte ‘de baas’ was.
BEWEZENVERKLARING
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:

Feit 1

hij
in de periode van 1 januari 2009 tot en met 15 maart 2011
te Rotterdam en/of Schiedam en/of elders in Nederland en/of in Hongarije, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
Hongaarse onderdanen,
te weten
  • [slachtoffer 6] en
  • [slachtoffer 7] en
  • [slachtoffer 8] en
  • [slachtoffer 9]en
  • [slachtoffer 10] en
  • [slachtoffer 1]en
  • [slachtoffer 2] en
  • [slachtoffer 5] en
  • [slachtoffer 11] en
  • [slachtoffer 12]

(lid 1 onder 1°)

door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie van die anderen,
heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of heeft gehuisvest ,
met het oogmerk van uitbuiting van die anderen,
en

(lid 1 onder 4°)

met één of meerdere van de in lid 1 onder 10 van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen,
te weten door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een
kwetsbare positie van die anderen,
heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van
arbeid en/of diensten en

(lid 1 onder 6°)

opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die anderen,
immers hebben verdachte en zijn mededader(s),
- zakelijk weergegeven –
- ( (een) advertentie(s) in Hongarije geplaatst op teletekst en op internet en op televisie en in (een) krant(en) waarin werk in Nederland werd aangeboden en/of personeel in Hongarije (voor tewerkstelling in Nederland) werd gezocht en
- door middel van dan wel via een website (met als adres: [website]) Hongaarse werkzoekenden - zakelijk weergegeven- diverse belofte(s) en/of toezegging(en) gedaan betreffende werk in Nederland, waaronder netto uurlonen variërend van 7,30 euro tot 9 euro en/of een contract voor minstens een half jaar en/of de mogelijkheid tot een contract van vijf jaar en/of plaatsing in een werkkring binnen korte tijd en/of dat voor de aanmelding aanmeldingskosten moeten worden betaald en/of
terwijl één of meer van voormelde perso(o)nen
in Hongarije in armoede leefde(n) en/of een (zeer geringe) uitkering van de staat ontving(en) en/of werkloos waren/was en/of (een) schulden had(den) (in de vorm van (een) lening(en) en/of hypothe(e)k(en)) (dit betreft onder meer
[slachtoffer 1]en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12]) en/of gedeeltelijk
onder curatele stond(en) (dit betreft [slachtoffer 9])
en
niet of nauwelijks de Nederlandse taal spraken en/of onbekend waren/ met de Nederlandse samenleving en/
- (daarnaast) in persoon dan wel via de telefoon (aan) één of meer van voormelde perso(o)n(en) beloofd en/of toegezegd en/of meegedeeld dat er voldoende werk was in Nederlanden/of de mogelijkheid tot overwerk en/of uurloon variërend van 6 euro tot 16 euro en/of een maandsalaris van (ongeveer) 1.500 euro beloofd/voorgehouden en
- (tegen betaling (van een bedrag) één of meer van voormelde perso(o)en vervoerd vanuit Hongarije naar Nederland (Rotterdam) (dit betreft onder meer [slachtoffer 9]en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 5]) en
- voormelde personen na aankomst in Nederland gehuisvest in en vervoerd en/of overgebracht naar woningen welke woningen al dan niet onverwarmd en/of overbevolkt en/of vervuild en/of karig gemeubileerd waren en
- van voormelde personen al vóór binnenkomst in Nederland dan wel bij binnenkomst in Nederland bedragen van 270 euro dan wel een ander bedrag geëist en/of ontvangen terzake het aanvragen van een sofinummer en/of bemiddelingskosten en/of huisvestingskosten (voor de eerste week)) (waarvoor voornoemde personen een schuld bij verdachte en/of zijn mededaders hebben moeten aangaan) en
- huurpenningen en/of kost en inwoning als schuld voor één of meer van
voormelde personen aangemerkt en/of van het salaris en/of loon van één of meer van voormelde personen afgetrokken en/of (dit) geld/salaris van hen/haar/hem afgepakt (dit laatste [slachtoffer 5]en
- één of meer van voornoemde personen begeleid bij en/of met het aanvragen en/of ophalen van (een) bankpas(sen) en/of (een) sofinummer(s) en
één of meer van voormelde personen van en/of naar (een) werkplek(ken) vervoerd en/of werkzaamheden laten verrichte(n) voor dan wel door tussenkomst van verdachte en/of zijn mededaders en
- één of meer van voormelde personen weinig en/of geen werk
aangeboden en/of gegeven en/of (aldus) te weinig en/of geen geld laten
verdienen en van hun verdiensten niets dan wel incidenteel voorschotten gegeven en
- van één of meer van voormelde personen geld en/of bankpassen afgepakt (al dan niet doordat het geld op bankrekeningen van en/of bankrekeningen onder beheer van verdachte en/of zijn mededaders is gestort) en wanneer één of meer van voormelde personen om hun salaris en/of loon vroegen, een andere reden gegeven waarom het salaris en/of loon (nog) niet betaald was en
- aldus een (snelle) terugkeer naar Hongarije
onmogelijk gemaakt en er voor gezorgd dat één of meer van voormelde personen te weinig eten konden kopen en/of honger leden (dit laatste betreft onder meer [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8]en [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]en [slachtoffer 11]) en
- één of meer van voormelde personen
geslagen en aan de haren getrokken, en uitgescholden en/of vernederd (dit betreft [slachtoffer 1]en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 11]), dit al dan niet terwijl [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 12] van die mishandelingen en/of overige verbale misdragingen getuige() waren en
- (mede-verdachte) [medeverdachte 1] meerdere malen geslagen (waarvan [slachtoffer 6] en [slachtoffer 9]en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 5] getuige zijn geweest en
- aldus voormelde personen in een financieel en/of economisch en/of maatschappelijk afhankelijke positie van verdachte en zijn mededaders gebracht en
- aldus van voormelde personen (telkens) ontvang(en) en/of (af)gepakt:
o de geldbedragen die voormelde personen hebben
betaald (terzake bemiddelingskosten (voor werk en/of (het aanvragen van) een sofinummer en/of reiskosten en/of administratiekosten en/of huisvestingskosten en
o vrijwel alle verdiensten van voormelde personen (terwijl daarvan niets dan wel incidenteel (lage) voorschotten werden uitbetaald) en
o geldbedragen terzake huurpenningen.

Feit 2

hij
in de periode van 1 januari 2009 tot en met () 15 maart 2011 te Rotterdam en/of Schiedam en/of elders in Nederland en/of in Hongarije,
geldbedragen van
- in totaal 23.092,20 euro,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet,
terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag(en) onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijven/misdrijf.

Feit 3

hij
in de periode van 1 januari 2009 tot en met 15 maart 2011 in Nederland en/of in Hongarije
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit verdachte, en
- [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- het een ander door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie, werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten , met het oogmerk van uitbuiting van die ander en/of een ander met één van eerder genoemde middelen
bewegenzich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten en/of opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander
zulks terwijl verdachte, (mede) leidinggever binnen die organisatie was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:

1. primair

mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;

3.

als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Kwalificatie feit 1
Standpunt verdedigingBepleit is dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor zover het betreft de bewezenverklaring van het bepaalde in artikel 273f lid 1 sub 4˚ Sr. Daartoe is aangevoerd dat het vervuld zijn van de bestanddelen niet de kwalificatie mensenhandel oplevert, nu niet ook is komen vast te staan dat sprake is van een feitelijke situatie die typeert als mensenhandel.
BeoordelingDe wet en jurisprudentie bieden geen grondslag voor het door de verdediging ingenomen standpunt. Nog afgezien daarvan geldt dat, gelet op hetgeen hiervoor bij de waardering van het bewijs is overwogen, de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een feitelijke situatie die als mensenhandel typeert. Het bewezenverklaarde in artikel 273f lid 1 sub 4˚ Sr kan worden gekwalificeerd als mensenhandel.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Kwalificatie feit 2
Standpunt officier van justitieAangevoerd is dat sprake is van witwassen ten aanzien van het geldbedrag van € 23.092,20 dat op de bankrekening van [verdachte] is gestort. Aan dit geldbedrag wordt een zweem van legitimiteit gegeven nu het geld door een uitzendbureau op de rekening van [verdachte] is gestort onder de noemer “loon”. Daarmee is sprake geweest van strafbaar voorhanden hebben. Bij de bedragen die [verdachte] contant heeft opgenomen is bovendien nog sprake van omzetten.
BeoordelingDe vraag die rijst is of het bewezenverklaarde ‘verwerven’, ‘voorhanden hebben’ en ‘omzetten’ kan worden gekwalificeerd als witwassen.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie o.a. HR 16 december 2014, ECLI:NLHR:2014:3618), dient bij het verwerven of voorhanden hebben van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen bepaalde eisen te worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld-)witwassen, in die zin dat dan uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Uit het arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2913) volgt, dat wanneer het "omzetten" van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte uit eigen misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, de verdachte zich niet automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen. Voorkomen moet immers worden dat de eerder weergegeven regels worden omzeild enkel door het tenlasteleggen en/of bewezenverklaren van een andere delictsgedraging dan "verwerven" of "voorhanden hebben". In zo een bijzonder geval geldt dat, wil het handelen kunnen worden aangemerkt als "witwassen", eveneens sprake dient te zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen gericht karakter heeft in de hierboven omschreven zin.
Ten aanzien van de op de bankrekening gestorte lonen van Hongaarse werknemers geldt dat niet gebleken is van gedragingen van [verdachte] die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen gericht karakter heeft. De rechtbank volgt niet het standpunt van de officier van justitie dat er een zweem van legitimiteit is gegeven aan de bedragen die op de bankrekening van [verdachte] zijn gestort, door deze als loon te benoemen, waardoor er sprake zou zijn van strafbaar verwerven en voorhanden hebben, en daarmee van witwassen. Immers, niet gebleken is dat deze benaming op verzoek van [verdachte] aan de loonbedragen is gegeven, terwijl voorts uit de omschrijving kan worden opgemaakt dat het geen loon was voor door [verdachte] verrichte werkzaamheden.
Ten aanzien van dat gedeelte van voormeld bedrag dat via geldautomaten is opgenomen en daarmee omgezet, te weten € 19.030,--, is de rechtbank van oordeel dat deze situatie niet wezenlijk verschilt van de situatie dat datzelfde geldbedrag op een bankrekening staat. Van enige gedraging die ziet op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het laatstgenoemde geldbedrag biedt het dossier evenmin een aanknopingspunt.
Nu, gelet op het voorgaande, het bewezenverklaarde niet als witwassen kan worden gekwalificeerd, dient [verdachte] voor dit feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van mensenhandel door met zijn mededaders Hongaren te werven voor (naar Hongaarse begrippen) goed betaalde arbeid in Nederland. De Hongaren werden met velen ondergebracht in huizen met slechte leefomstandigheden en zij hadden nauwelijks geld om te eten. Het merendeel van de slachtoffers leed honger. Doordat de verdachte samen met zijn mededaders bemiddelingskosten, kosten voor onderdak en eten in rekening brachten, terwijl er geen of niet continu werk beschikbaar was, verkeerden deze Hongaren in een afhankelijke positie van de verdachte en zijn mededaders. Daarnaast werden in de gevallen dat er wel werk beschikbaar was de salarissen afgepakt of werden deze gestort op bankrekeningen van de verdachte en zijn mededaders. De slachtoffers konden zich aldus niet of zeer moeizaam aan de situatie onttrekken omdat ze simpelweg geen (financiële) mogelijkheden hadden om een andere keuze te maken dan te blijven waar ze waren.
De verdachte heeft door zijn handelingen de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers veelal voor lange tijd geschonden. De uitbuiting heeft in ieder geval bij 10 personen plaatsgevonden en in enkele gevallen heeft de uitbuiting meerdere jaren geduurd. De verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin de slachtoffers verkeerden om daar zelf (financieel) voordeel uit te trekken. Verder moet hem worden aangerekend dat hij geweld tegen drie van hen en tegen mededader [medeverdachte 1] heeft gebruikt.
De verdachte was een onmisbare schakel in alle onderdelen van de bewezenverklaring van mensenhandel en vervulde aldus binnen de criminele organisatie een leidinggevende rol.
Op dergelijke feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 februari 2015 niet eerder in Nederland is veroordeeld.
Redelijke termijnBij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 15 maart 2011 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak sprake van bijzondere omstandigheden, te weten de ingewikkeldheid van de zaak en de omvang van het onderzoek. Het onderzoek zag op vijf verdachten en vele slachtoffers. De meesten van hen hadden de Hongaarse nationaliteit en waren niet in Nederland woonachtig. Het traceren en horen van de verdachten en de slachtoffers zowel in Nederland als in het buitenland heeft tijd gekost. Omdat de zaak vroeg om een gelijktijdige berechting van de vijf verdachten heeft dit eveneens aan een snellere afhandeling van de zaak in de weg gestaan. De rechtbank is derhalve van oordeel dat een periode van drie jaar als redelijke termijn dient te worden beschouwd.
Tussen 15 maart 2011 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 4 jaar en twee maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van drie jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM van veertien maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf met 3 maanden.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van zesendertig maanden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf van drieëndertig maanden opleggen.
Deze straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd, gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken als straf is opgelegd en in aanmerking nemende dat de verdachte is ontslagen van rechtsvervolging voor het witwassen terwijl de officier van justitie bij zijn eis wel van de strafbaarheid van dit feit is uitgegaan.
Nu de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten en een veroordeling tot gevangenisstraf volgt, wijst de rechtbank het verzoek van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis toe.
VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJEN / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
[slachtoffer 11]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 11]wonende te Leidschendam, ter zake van de ten laste gelegde feiten 1 en 3. De benadeelde partij [slachtoffer 11] vordert een bedrag van € 4.333,47 aan materiële schade en een bedrag van
€ 3.000,-- aan immateriële schade. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering (deels) moet worden toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
Nu is komen vast te staan dat aan [slachtoffer 11] door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdediging, volledig worden toegewezen.
Vast is komen te staan dat aan [slachtoffer 11] door de bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Gelet op de motivering van de vordering, de periode waarin [slachtoffer 11] slachtoffer van mensenhandel is geweest en de bedragen die in vergelijkbare gevallen aan schadevergoeding worden toegekend, zal de immateriële schade worden vastgesteld op een bedrag van € 2.500,-- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met zijn mededaders, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], heeft gepleegd, zijn zij daarvoor hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover een van de mededaders de benadeelde partij [slachtoffer 11] betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij [slachtoffer 11] van deze betalingsverplichting bevrijd.
Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededaders onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
Nu de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11] grotendeels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 11] gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
[slachtoffer 14]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 14] domicilie kiezende te Groningen, ter zake van de ten laste gelegde feiten 1 en 3. De benadeelde partij [slachtoffer 14] vordert een bedrag van € 6.481,20 aan materiële schade en een bedrag van € 2.000,-- aan immateriële schade. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering (deels) moet worden toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
De benadeelde partij [slachtoffer 14] zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij staat niet als slachtoffer genoemd op de tenlastelegging van de verdachte. Nu de tenlastelegging geen ruimte laat voor een ruimere interpretatie van het aantal benadeelde Hongaarse onderdanen door de door de verdachte gepleegde strafbare feiten is er geen sprake van schade rechtstreeks toegebracht door de bewezenverklaarde feiten.
Nu de benadeelde partij [slachtoffer 14] niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, zal de benadeelde partij [slachtoffer 14] worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
[slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2]domicilie kiezende te Groningen, ter zake van de ten laste gelegde feiten 1 en 3. De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 24.168,-- aan materiële schade en een bedrag van € 15.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering (deels) moet worden toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
Nu is komen vast te staan dat aan [slachtoffer 2] door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd - met uitzondering van het gedeelte van de vordering dat ziet op de werkzaamheden bij [bedrijf 2] (€ 18.720,--) - zal de materiële vordering, ondanks de betwisting door de verdediging, tot het resterende bedrag ad € 5.448,-- worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2011.
Vast is komen te staan dat aan [slachtoffer 2] door de bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Gelet op de motivering van de vordering, de duur van de periode waarin [slachtoffer 2] slachtoffer van mensenhandel is geworden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen aan schadevergoeding zijn toegekend, zal de immateriële schade worden vastgesteld op € 2.500,-- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2011. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met zijn mededader [medeverdachte 2] heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij [slachtoffer 2] betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij [slachtoffer 2] van deze betalingsverplichting bevrijd.
Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededader onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
Nu de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] grotendeels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
[slachtoffer 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:[slachtoffer 1] domicilie kiezende te Groningen, ter zake van de ten laste gelegde feiten 1 en 3. De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 3.576,-- aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering (deels) moet worden toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
Nu is komen vast te staan dat aan [slachtoffer 1] door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdediging, volledig worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2011.
Vast is komen te staan dat aan [slachtoffer 1] door de bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Gelet op de motivering van de vordering, de duur van de periode waarin [slachtoffer 1] slachtoffer van mensenhandel is geworden en de bedragen die in vergelijkbare zaken als schadevergoeding zijn toegekend, zal de immateriële schade worden vastgesteld op
€ 2.500,-- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2011. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met zijn mededader [medeverdachte 2] heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij [slachtoffer 1] betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij [slachtoffer 1] van deze betalingsverplichting bevrijd.
Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededader onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
Nu de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] grotendeels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
[slachtoffer 5]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 5] wonende te Maastricht, ter zake van de ten laste gelegde feiten 1 en 3. De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert een bedrag van € 9.753,75 (€ 11.167,21 minus het bedrag van € 1.413,46 ten aanzien van telefoonabonnementen dat ter zitting is ingetrokken) aan materiële schade en een bedrag van € 6.000,-- aan immateriële schade. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering (deels) moet worden toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] door de bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, voor zover de vordering ziet op het niet ontvangen salaris
(ad € 5.042,--) en de betaalde bemiddelingskosten (ad € 270,--) worden toegewezen.
De behandeling van het deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] dat betrekking heeft op de huurpenningen (ad € 3.360,--), levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu dit deel van de vordering gelet op de onderbouwing van de vordering veel vragen oproept. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij zal tevens niet-ontvankelijk worden verklaard voor dat deel van de vordering dat ziet op de verkeersboetes (ad € 1.081,75), nu de verdachte van dit deel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
In totaal zal derhalve als materiële schade worden toegewezen een bedrag van € 5.312,--
Vast is komen te staan dat aan [slachtoffer 5] door de bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Gelet op de motivering van de vordering, de duur van de periode waarin [slachtoffer 5] slachtoffer van mensenhandel is geworden en de bedragen die in vergelijkbare zaken als schadevergoeding zijn toegekend, zal de immateriële schade worden vastgesteld op
€ 2.500,-- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader [medeverdachte 2] heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij [slachtoffer 5] betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij [slachtoffer 5] van deze betalingsverplichting bevrijd.
Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededader onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
Nu de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 5] gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 36f, 57, 140 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde onder 2 geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
stelt vast dat het onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
33 (drieëndertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 11]wonende te Leidschendam toe tot een bedrag van
€ 6.833,47bestaande uit € 4.333,47 aan materiële schade en € 2500,-- aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] betalen de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 11] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 11] gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 6.833,47; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 6.833,47 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 69 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 11], waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 14], domicilie kiezende te Groningen, niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 14] in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2], domicilie kiezende te Groningen toe tot een bedrag van
€ 7.948,--bestaande uit € 5.448,-- aan materiële schade en € 2500,-- aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader [medeverdachte 2] betaalt de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 7.948,--vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 7.948,-- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 74 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1], domicilie kiezende te Groningen toe tot een bedrag van
€ 6.076,--bestaande uit € 3.576,-- aan materiële schade en € 2500,-- aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader [medeverdachte 2] betaalt de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 6.076,--vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 6.076,-- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 65 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 5], wonende te Maastricht toe tot een bedrag van
€ 7.812,--bestaande uit € 5.312,-- aan materiële schade en € 2500,-- aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader [medeverdachte 2] betaalt de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 5] gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 7.812,--beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 7.812,-- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 74 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5], waaronder begrepen betaling door zijn mededader [medeverdachte 2], tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.F. Koekebakker, voorzitter,
en mrs. M.V. Scheffers en K.T. van Barneveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.E.G. Busemeijer genaamd Lagemann en J. Snoeren, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 juni 2015.
De griffier Snoeren is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I bij vonnis van 1 juni 2015:
TEKST NADER OMSCHREVEN TENLASTELEGGING.
Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat

Feit 1

hij
op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met (in elk geval) 15 maart 2011
(telkens) te Rotterdam en/of Schiedam en/of elders in Nederland en/of in Hongarije, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) (een) ander(en), te weten één of meerdere Hongaarse onderda(a)n(en),
te weten
  • [slachtoffer 6] (D/005 en/of D/007) en/of
  • [slachtoffer 7] (G/01 en/of G/01-02 en/of G/01-03 en/of G/01-04) en/of
  • [slachtoffer 8](G/07-01) en/of
  • [slachtoffer 9](G/14-01) en/of
  • [slachtoffer 10] (G/15) en/of
  • [slachtoffer 1] (G/22-01 en/of G/22-02) en/of
  • [slachtoffer 2] (G/42-01 en/of G/42-02) en/of
  • [slachtoffer 5] (G/25-01 en/of G/25-02 en/of G/25-03) en/of
  • [slachtoffer 11] (AMB/100 en/of G/51-01 en/of G/51-02 en/of G/51-03 en/of
G/51-04) en/of
- [slachtoffer 12] (G/16 en/of G/16-02)

(lid 1 onder 1°)

(telkens) door fraude en/of door misleiding en/of (telkens) door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of (telkens) door misbruik van een kwetsbare positie van die ander(en),
heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of heeft gehuisvest en/of opgenomen,
met het oogmerk van uitbuiting van die ander(en),
en/of

(lid 1 onder 4°)

(telkens) met één of meerdere van de in lid 1 onder 10 van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middel(en),
te weten (telkens) door dwang en/of (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid
en/of (telkens) door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of (telkens)
door fraude en/of door misleiding en/of (telkens) door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of (telkens) door misbruik van een
kwetsbare positie van die ander(en),
heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van
arbeid en/of diensten en/of
onder de in lid 1 onder 10 van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die ander(en) zich daardoor beschikbaar stelde(n) /zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten
en/of

(lid 1 onder 6°)

opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander(en),
immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s),
(telkens) - zakelijk weergegeven –
  • (een) advertentie(s) in Hongarije geplaatst op teletekst en/of op internet en/of op televisie en/of in (een) krant(en) waarin werk in Nederland werd aangeboden en/of personeel in Hongarije (voor tewerkstelling in Nederland) werd gezocht (AMB/015 en/of Doc/038-37 t/m Doc/038-39) en/of
  • door middel van dan wel via een website (met als adres: [website]) Hongaarse werkzoekenden - zakelijk weergegeven- diverse belofte(s) en/of toezegging(en) gedaan betreffende werk in Nederland, waaronder netto uurlonen variërend van 7,30 euro tot 9 euro en/of een contract voor minstens een half jaar en/of de mogelijkheid tot een contract van vijf jaar en/of plaatsing in een werkkring binnen korte tijd en/of dat voor de aanmelding aanmeldingskosten moeten worden betaald (5000 HUF) (AMB/114 en/of G/16-01, p.7 en/of 8) (DOC/38-41 t/m DOC/38-45 en/of DOC/38-70 t/m DOC/38-74) en/of
al dan niet terwij1 één of meer van voormelde perso(o)n(en)
in Hongarije in armoede leefde(n) en/of een (zeer geringe) uitkering van de staat ontving(en) en/of werkloos waren/was en/of (een) schulden had(den) (in de vorm van (een) lening(en) en/of hypothe(e)k(en)) (dit betreft onder meer
[slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8]en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12]) en/of gedeeltelijk
onder curatele stond(en) (dit betreft [slachtoffer 9]
en/of
niet of nauwelijks de Nederlandse taal sprak(en) en/of onbekend waren/was met de Nederlandse samenleving en/of
- (daarnaast) in persoon dan wel via de telefoon (aan) één of meer van voormelde perso(o)n(en) beloofd en/of toegezegd en/of meegedeeld dat er (voldoende) werk was (in Nederland) en/of de mogelijkheid tot overwerk en/of uurloon variërend van 6 euro tot 16 euro en/of een maandsalaris van (ongeveer) 1.500 euro beloofd/voorgehouden en/of
- (tegen betaling (van 270 euro en/of 500 euro dan wel (een) ander(e) bedrag(en)) één of meer van voormelde perso(o)en vervoerd en/of overgebracht vanuit Hongarije naar Nederland (Rotterdam) (dit betreft onder meer [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 5]) (D/019) en/of
- één of meer van voormelde perso(o)n(en) medegedeeld dat aan verdachte en/of zijn mededader(s) (een) bedrag(en) tussen 40 euro en 200 euro (per week) en/of (een) bedrag(en) van 240 euro (per maand) dan wel (een) bedrag(en) in die orde van grootte diende(n) te worden betaald en/of laten betalen (ter zake huur en/of huisvesting(skosten)) (AMB/152) (terwij1 daar tegenover geen dan wel zeer weinig inspanningen door verdachte en/of zijn mededader(s) stonden) en/of
- één of meer van voormelde perso(o)n(en) na aankomst in Nederland gehuisvest in en/of vervoerd en/of overgebracht naar (een) woning(en) die gehuurd werd(en) door en/of die in eigendom en/of beheer waren/was van verdachte en/of zijn mededader(s) (en/of hun/zijn familie) en/of welke woning(en) al dan niet onverwarmd en/of overbevolkt en/of vervuild en/of karig gemeubileerd waren/was (AMB/078 en/of AMB/089 en/of AMB/090 en/of AMB/091 en/of AMB/102 en/of G/18-01 en/of G/54-01 en/of G/55-01 en/of G/57 en/of AMB/160 en/of AMB/164) en/of
- van één of meer van voormelde perso(o)n(en) al vóór binnenkomst in Nederland dan wel bij binnenkomst in Nederland (een) bedrag(en) van 270 euro en/of 500 euro dan wel (een) ander(e) bedrag(en) geëist en/of ontvangen (terzake (het aanvragen van) (een) sofinummer(s) en/of (een) bankrekening(en) en/of (een) bankpas(sen) en/of bemiddelingskosten en/of huisvestingskosten (voor de eerste week)) (waarvoor één of meer van voornoemde perso(o)n(en) (een) schuld(en) bij verdachte en/of zijn mededader(s) hebben/heeft moeten aangaan) (AMB/152) (terwij1 daar tegenover geen dan wel zeer weinig inspanningen door verdachte en/of zijn mededader(s) stonden) en/of
- huurpenning(en) en/of kost en inwoning als schuld voor één of meer van
voormelde perso(o)n(en) aangemerkt en/of (ook) van het salaris en/of loon van één of meer van voormelde perso(o)n(en) afgetrokken en/of (dit) geld/salaris van hen/haar/hem afgepakt (dit laatste betreft onder meer [slachtoffer 8]en/of [slachtoffer 9]en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 12]) (terwij1 daar tegenover geen dan wel zeer weinig inspanningen door verdachte en/of zijn mededader(s) stonden) en/of
- één of meer van voornoemde perso(o)n(en) begeleid bij en/of met het aanvragen en/of ophalen van (een) bankpas(sen) en/of (een) sofinummer(s) en/of
- één of meer van voormelde perso(o)n(en) van en/of naar (een) werkplek(ken) vervoerd en/of werkzaamheden laten verrichte(n) voor dan wel door tussenkomst van verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- één of meer van voormelde perso(o)n(en) weinig en/of geen werk
aangebo(o)d(en) en/of gegeven en/of (aldus) te weinig en/of geen geld laten
verdiene(n) en/of van hun/zijn/haar verdiensten niets dan wel incidenteel (een) (zeer laag) voorschot(ten) (ter waarde van (gemiddeld) 20 euro) gegeven (AMB/152) en/of
- van één of meer van voormelde perso(o)(en) geld en/of (een) bankpas(sen) van hen/hem/haar afgepakt (al dan niet doordat het geld op (een) bankrekening(en) van en/of bankrekening (en) onder beheer van verdachte en/of zijn mededader(s) is gestort) (AMB/043 en/of AMB/046 en/of AMB/049 en/of AMB/132 en/of AMB/171 en/of AMB/176 en/of V/01-06, p.'7 en/of V/03-04, p.11 en/of V/04-07, p.5) (AMB/048 en/of G/01-04 en/of G/01-03, p.4 en/of G/14 en/of AMB/132 en/of AMB/174) en/of
- ( (telkens) wanneer één of meer van voormelde perso(o)n(en) om hun/zijn/haar salaris en/of loon vroeg(en), (een) (andere) reden(en) gegeven waarom het salaris en/of loon (nog) niet betaald was en/of gedreigd en/of gezegd dat indien één of meer van voormelde perso(o)n(en) verder zou(den) klagen en/of om hun/zijn/haar geld zou(den) vragen, zij en/of hij klappen zou(den) krijgen (G/14-01 en/of G/01- 02) en/of
- ( (aldus) een (snelle) terugkeer naar Hongarije en/of vertrek naar een andere
huisvesting en/of arbeidsplaats onmogelijk gemaakt en/of er voor gezorgd dat één of meer van voormelde perso(o)n(en) geen dan wel te weinig eten meer kon(den) kopen en/of honger leden/leed (dit laatste betreft onder meer [slachtoffer 7] (AMB/017 en/of AMB/024) en/of [slachtoffer 8]en/of [slachtoffer 9]en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 11]) en/of
- één of meer van voormelde perso(o)n(en)
geschopt en/of geslagen en/of gestompt en/of aan de haren getrokken, althans mishandeld en/of diens vrijheid wederrechtelijk benomen, althans dit geprobeerd en/of uitgescholden en/of vernederd (dit betreft onder meer [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 11]), dit al dan niet terwij1 [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8]en/of[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of één of meer anderen van die en/of overige mishandeling(en) en/of overige (verbale) misdragingen getuige(n) waren/was en/of
- ( (mede-verdachte) [medeverdachte 1] (meerdere malen) geslagen (waarvan onder meer [slachtoffer 6] (D/005) en/of [slachtoffer 9](G/14-01) en/of [slachtoffer 11] (G/51-01) en/of [slachtoffer 5] (G/25-03) getuige zijn geweest) en/of
- één of meer van voormelde perso(o)n(en) medische hulp en/of behandeling(en) en/of medicijnen (geheel dan wel ten dele) onthouden (dit betreft onder meer [slachtoffer 5] (G/25-02, p.10) en/of [slachtoffer 2](G/42-01) en/of [slachtoffer 11] (G/51-01, p.6 en 12)) en/of
- ( (een) auto(s) op naam laten zetten op naam van één of meer van voormelde perso(o)n(en), terwij1 deze auto(s) feitelijk in bezit en/of in gebruik waren/was bij verdachte en/of haar mededader(s) en/of de (verkeers)boete(s) en/of verzekering(en) (ten aanzien van die auto(s)) onbetaald liet(en) (dit betreft onder meer [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5]) (AMB/137 en/of G/22-02, p.1 en/of 2 en/of G/22-03, p. 1 en/of 2 en/of G/25-01, p.2 en/of G/25-02, p.1 en/of 4) en/of
- één of meer van voormelde perso(o)n(en) fysiek (door middel van andere huisvesting (in een andere stad)) uit elkaar gehaald en/of er op toe gezien en/of gecontroleerd dat deze perso(o)n(en) geen (telefonisch) contact hadden met elkaar en/of hen/hem (aldus) in een sociaal isolement gebracht (dit betreft [slachtoffer 6]) (D/005 en/of D1006) en/of
- ( (aldus) één of meer van voormelde perso(o)n(en) in een financieel en/of economisch en/of fysiek en/of maatschappelijk afhankelijke positie (van verdachte en/of zijn mededader(s)) gebracht en/of
- ( (aldus) van één of meer voormelde perso(o)n(en) (telkens) ontvang(en) en/of (af)gepakt:
o de/het geldbedrag(en) die/dat voormelde perso(o)n(en) hebben/heeft
betaald (terzake bemiddelingskosten (voor werk en/of (het aanvragen van) (een) sofinummer(s) en/of (een) bankrekening(en) en/of (een)
bankpas(sen) en/of reiskosten en/of administratiekosten en/of huisvestingskosten (voor de duur van één week)) (terwij1 daar tegenover geen dan wel zeer weinig inspanningen door verdachte en/of zijn mededader(s) stonden) en/of
o (vrijwel alle) verdiensten van voormelde perso(o)n(en) (terwij1 daarvan niets dan wel incidenteel (een) (zeer la(a)g(e)) voorschot(ten) (ter waarde van (gemiddeld) 20 euro) werd(en) uitbetaald) en/of
o (een) geldbedrag(en) terzake huur(penningen);
(artikel 273f Wetboek van strafrecht)
subsidiair
hij
op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met (in elk geval) 15 maart 2011 te Rotterdam en/of Schiedam en/of elders in Nederland en/of in Hongarije,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans éénmaal,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door één of meer listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
(meerdere) perso(o)n(en), te weten:
  • [slachtoffer 6] (D/005 en/of D/007) en/of
  • [slachtoffer 7] (G/01 en/of G/01-02 en/of G/01-3 en/of G/01-04) en/of
  • [slachtoffer 8](G/07) en/of
  • [slachtoffer 9] (G/14) en/of
  • [slachtoffer 10] (G/15) en/of
  • [slachtoffer 1] (G122-01 en/of G122-02) en/of
  • [slachtoffer 2] (G142-01 en/of G/42-02) en/of
  • [slachtoffer 5] (G/25-01 en/of G/25-02 en/of G/25-03) en/of
  • [slachtoffer 11] (AMB/100 en/of G151-01 en/of G/51-02 en/of G/51-03 en/of G/51-04) en/of
  • [slachtoffer 12] (G/16 en/of G/16-02)
(telkens) heeft bewogen tot:
 de afgifte van (ieder) (een) bedrag(en) van 270 euro en/of 500 euro dan wel (een) ander(e) bedrag(en)(ter zake bemiddelingskosten (voor werk en/of (het aanvragen van) (een) sofinummer(s) en/of (een) bankrekening(en) en/of (een) bankpas(sen) en/of reiskosten en/of administratiekosten en/of huisvestingskosten (voor de duur van één week)), althans tot afgifte van enig goed en/of
 ( (vanaf 1 juli 2009) het verlenen van (een) dienst(en) (in de zin van arbeid en/of werk(zaamhe(i)d(en)) en/of
 het aangaan van (een) schuld(en) (bij verdachte en/of zijn mededader(s)
en/of (een) ander(en)) (ter zake bemiddelingskosten (voor werk en/of (het aanvragen van) (een) sofinummer(s) en/of (een) bankrekening(en) en/of (een) bankpas(sen) en/of reiskosten en/of administratiekosten en/of huisvestingskosten en/of om in Nederland in de eerste levensbehoeften te kunnen voorzien) (AMB/152)
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
(telkens) met vorenomschreven oogmerk
- zakelijk weergegeven -
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
door middel van advertenties op teletekst en/of op internet en/of op televisie en/of in (een) krant(en) in Hongarije (AMB/015 en/of Doc/038-37 t/m Doc/038-39) en/of door middel van dan wel via een website (met als adres: [website]) (D0C138-41 t/m DOC/38-45 en/of DOC/38-70 t/m DOC/38-74) (AMB/114 en/of G/16-01) en/of door middel van (een) (telefoon)gesprek(ken) voormelde perso(o)n(en) beloofd en/of (hen/hem/haar) toegezegd en/of tegen hen/hem/haar gezegd dat hij en/of zijn mededader(s) ten behoeve van voornoemde perso(o)n(en):
- voor (voldoende) werk(zaamhe(i)d(en)) in Nederland kon(den) en/of zou(den) zorgdragen en/of
- zou(den) zorgdragen dat een uurloon kon en/of zou worden verdiend variërend van 6 euro tot 16 euro dan wel een maandsalaris van (ongeveer) 1500 euro en/of
- zou(den) zorgdragen voor een contract voor minstens een half jaar en/of de
mogelijkheid tot een contract van vijf jaar en/of
- plaatsing in een werkkring binnen korte tijd en/of
- tegen betaling (aan verdachte en/of zijn mededader(s)) van 270 euro en/of 500
euro dan wel (een) ander(e) bedrag(en), zou(den) bemiddelen (voor
(voldoende) werk en/of (een) sofinummers en/of (een) bankrekening(en)
zouden aanvragen) en/of voornoemde perso(o)n(en) vanuit Hongarije naar
Nederland zou(den) vervoeren en/of administratieve handeling(en) (zoals
(hulp bij) het aanvragen van (een) bankpas(sen)) zou(den) verrichten en/of
voornoemde perso(o)n(en) zou(den) huisvesten (voor de duur van één week)
(aan de hand waarvan en/of door middel waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) deden/deed voorkomen dat zij/hij die hoedanighe(i)d(en) en/of die bevoeghe(i)d(en) en/of die capaciteit(en) had(den) en/of bezat(en) dat zij/hij voor dan wel ten behoeve van voornoemde perso(o)n(en) over (voldoende) werk en/of woonruimte beschikte(n) en/of voor (voldoende) geld/salaris/loon kon(den) zorgdragen)
waardoor (telkens) voornoemde perso(o)n(en) werd(en) bewogen tot de afgifte van bovenbedoeld(e) geldbedrag(en) en/of
het verlenen van bovenbedoelde dienst(en) en/of
het aangaan van bovenbedoelde schuld(en) (AMB/152);
(artikel 326 Wetboek van Strafrecht)

Feit 2

hij
op één of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met (in elk geval) 15 maart 2011 te Rotterdam en/of Schiedam en/of elders in Nederland (en/of in Hongarije)
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) van (een) voorwerp(en),
te weten één of meer van de volgende geldbedrag(en) (van)
  • (ongeveer) (in totaal) 15.041,10 euro (AMB/043, p.2) en/of
  • (ongeveer) (in totaal) 23.092,20 euro (AMB/049, p.2), althans (ongeveer) (in totaal) 19.030 euro (p. 1906)
in elk geval van één of meer geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld dan wel heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die geld(en), althans dat/die voorwerp(en) is/zijn en/of
dat/die geldbedrag(en) voorhanden heeft gehad en/of dit/deze geldbedrag(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van dat/die geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,
terwij1 hij (verdachte) en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk
- onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijven/misdrijf;
(art. 420bis lid 1 onder a en/of b Wetboek van Strafrecht)

Feit 3

hij
op één of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met (in elk geval) 15 maart 2011 te Rotterdam en/of Schiedam en/of elders in Nederland en/of in Hongarije
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit hem, verdachte, en/of
  • [medeverdachte 2] en/of
  • [medeverdachte 3] en/of
  • [medeverdachte 4] en/of
  • [medeverdachte 1]
en welke organisatie (telkens) tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- het een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door (afpersing, fraude), misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie, werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen, met het oogmerk van uitbuiting van die ander en/of een ander met één van eerder genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten en/of opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander (art. 273f lid 1 sub 1 en/of 4 en/of 6 Sr) en/of
- met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand te bewegen tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst en/of tot het aangaan van een schuld (art. 326 lid 1 Sr) en/of
- enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, weg te nemen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen ((waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf verschaft) of het weg te nemen goed onder haar bereik brengt door middel van valse sleutels), (art. 311 lid 1 en/of 310 Sr) en/of
- opzettelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort en dat zij anders dan door misdrijf onder zich heeft, zich wederrechtelijk toe te eigenen (art. 321 Sr) en/of
- het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing van (een) geldbedrag(en), dan wel verbergen of verhullen wie de rechthebbende(n) op die/dat geldbedrag(en) zijn/is of het voorhanden heeft en/of het verwerven, voorhanden hebben en/of overdragen en/of omzetten en/of gebruik maken van (een) geldbedrag(en), terwij1 zij weet dat de/het geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf (art 420 bis Sr),
zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet (mede)oprichter van en/of bestuurder en/of leidinggever binnen die organisatie was;
(art 140 lid 3 Wetboek van Strafrecht)