5.4.Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder het door eiser toegepaste geweld, in ieder geval bestaande uit een klap in het gezicht, een stomp tegen de rug en een “low-kick”, terecht als disproportioneel heeft aangemerkt. Of eiser meer geweld heeft gebruikt dan hij zelf heeft verklaard kan in het midden blijven. Nu de verdachte als gevolg van de eerste door eiser gegeven klap al onder controle was, is verweerder, door het daarna door eiser gebruikte geweld als plichtsverzuim aan te merken niet van zijn beleidslijn afgeweken. De rechtbank acht niet aannemelijk dat eiser, zoals hij zonder controleerbare onderbouwing stelt, is geleerd een combinatie van klappen en schoppen toe te passen.
6. De vraag die vervolgens voorligt, is of de als plichtsverzuim aangemerkte gedraging eiser is toe te rekenen. Nu er geen omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan de als plichtsverzuim aangemerkte gedraging eiser niet zou kunnen worden toegerekend, heeft verweerder deze vraag terecht bevestigend beantwoord.
7. Gezien de ernst van het plichtsverzuim heeft verweerder de opgelegde straf van voorwaardelijk ontslag terecht niet als onevenredig zwaar beschouwd. Eiser is met het door hem toegepaste geweld te ver gegaan en hem diende duidelijk te worden gemaakt dat hij zich in het vervolg bij een soortgelijke situatie anders dient op te stellen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat eiser, indien hij zich binnen de proeftijd niet nogmaals aan plichtsverzuim schuldig maakt, zijn aanstelling behoudt. De omstandigheid dat eiser heeft getoond te beschikken over lerend vermogen, door op 4 juli 2013 te verklaren dat hij tot het inzicht is gekomen dat de laatste “low-kick” niet noodzakelijk is geweest en door met het IBT te hebben gesproken over het klaarblijkelijk bij hem ingesleten mechanisme van geweldsinzet, maakt de opgelegde straf niet onevenredig. Dit geldt ook voor de stelling van eiser dat de Nationale ombudsman en de voormalige minister van Veiligheid en Justitie van mening zijn dat in de trainingsprogramma’s van de politie meer aandacht zou moeten worden besteed aan fysieke, mentale en morele competenties die aan de basis liggen van goed politiewerk en aan de uitgangspunten van politiegeweld, nu eiser bekend mag worden verondersteld met het in de Politiewet 2012 opgenomen uitgangspunt dat bij de toepassing van geweld de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht moeten worden genomen. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verweerder advies heeft gevraagd aan het Landelijk Strafmaatoverleg en dat dit advies luidde eiser onvoorwaardelijk strafontslag te verlenen. Anders dan eiser stelt, was verweerder niet gehouden stukken hiervan over te leggen, nu dit advies niet bindend is, niet aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd en uitsluitend diende voor intern beraad.
8. Voor zover eiser zich met zijn verwijzing naar het “Rotterdamse schop-incident” beroept op het gelijkheidsbeginsel faalt dit beroep, nu verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat die zaak niet gelijk is aan deze zaak. In die zaak ging het namelijk, zoals verweerder in het verweerschrift heeft toegelicht, om een verdachte die nog niet onder volledige controle was. Die situatie was hier niet aan de orde.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.