ECLI:NL:RBROT:2015:3612

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
22 mei 2015
Zaaknummer
ROT 14-484
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijving van grafrecht en de vereisten voor identificatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de overschrijving van grafrecht. Eiseres, die samen met haar zus, de derde-partij, betrokken is bij het grafrecht van hun moeder, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk. Dit besluit, genomen op 12 december 2013, verklaarde het bezwaar van de derde-partij tegen een eerder besluit van 24 juni 2009 gegrond en herroept het primaire besluit dat het grafrecht op naam van eiseres had overgeschreven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overschrijving van het grafrecht op onjuiste gronden heeft plaatsgevonden, omdat er geen geldig legitimatiebewijs van de oorspronkelijk rechthebbende, de derde-partij, was overgelegd. Eiseres betoogde dat de eis voor een geldig legitimatiebewijs niet strikt was en dat een verlopen identiteitskaart ook als geldig kon worden beschouwd. De rechtbank oordeelde echter dat de wet vereist dat een identiteitsbewijs geldig moet zijn en dat de overschrijving niet had mogen plaatsvinden zonder de juiste documentatie. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was, omdat de vereisten voor de overschrijving niet waren nageleefd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/484

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. H.P.J.G. Berkers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk, verweerder,
gemachtigde: E. Waasdorp.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] te [woonplaats 2] ,gemachtigde: mr. H.P.J. van der Eerden.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder het op naam van [derde-partij] staande uitsluitend recht tot begraven en bijzetten voor de grafruimte gelegen in [locatie] (het grafrecht) overgeschreven op naam van eiseres.
Bij besluit van 9 februari 2010 heeft verweerder het primaire besluit ingetrokken.
Bij besluit van 20 mei 2010 heeft verweerder het door eiseres daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 februari 2012 (ECLI:NL:RBROT:2012:571) heeft deze rechtbank het door eiseres daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 mei 2010 vernietigd, het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 9 februari 2010 gegrond verklaard, het besluit van 9 februari 2010 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Bij uitspraak van 24 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ8432) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het door [derde-partij] ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van deze rechtbank van 9 februari 2012 vernietigd, het door eiseres bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 20 mei 2010 en 9 februari 2010 vernietigd en bepaald dat verweerder alsnog overeenkomstig hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een besluit op het bezwaar van [derde-partij] van 21 december 2009 tegen het primaire besluit dient te nemen.
Bij besluit van 12 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [derde-partij] tegen het primaire besluit gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen. [derde-partij] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank de zaak heropend, omdat het onderzoek niet volledig was geweest. Nadat verweerder antwoord heeft gegeven op een aantal schriftelijke vragen van de rechtbank, heeft [derde-partij] daarop gereageerd.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven voor afdoening van de beroepen zonder nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiseres en [derde-partij] zijn zussen. Het grafrecht heeft betrekking op het graf waarin onder andere hun moeder is begraven.
1.2.
Verweerder heeft bij brief van 23 april 2009, geadresseerd aan [derde-partij] , een formulier aanvraag overboeking uitsluitend recht (het formulier) toegezonden, waarbij hij het volgende heeft medegedeeld:
”Omdat u volgens mijn informatie het uitsluitend recht wenst over te schrijven, verzoek ik u ervoor te zorgen dat bijgaand formulier wordt ingevuld en ondertekend door u èn door degene op wiens naam de grafruimte dient te worden overgeboekt met bijsluiting van kopieën van een geldig legitimatiebewijs van zowel u, als de nieuwe rechthebbende.”
1.3.
Het formulier is, voorzien van twee handtekeningen, gedateerd 24 april 2009, aan verweerder geretourneerd. Daarbij is een kopie van de identiteitskaart van [derde-partij] , geldig tot 13 juni 2007, en een kopie van de identiteitskaart van eiseres overgelegd.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt van verweerder dat de overschrijving van het grafrecht op onjuiste gronden tot stand is gekomen. Het formulier bevat de eis dat een kopie van een geldig legitimatiebewijs van zowel de aanvrager als degene op wiens naam het recht staat wordt meegezonden. Nu er geen kopie van een geldig legitimatiebewijs van [derde-partij] is meegezonden, is niet voldaan aan de vereisten voor overschrijving.
3. Eiseres betoogt dat het feit dat bij de aanvraag een kopie van een verlopen identiteitskaart is overgelegd voor verweerder geen reden mocht zijn het primaire besluit te herroepen. De eis van overlegging van een legitimatiebewijs dient enkel ter verifiëring van de identiteit een persoon. De omstandigheid dat de identiteitskaart van [derde-partij] was verlopen was voor verweerder destijds geen reden de aanvraag niet in behandeling te nemen of af te wijzen, omdat met deze kaart wel de juiste persoon als grafrechthouder kon worden geïdentificeerd. Verweerder heeft geen zwaarwegende argumenten waarom in dit geval ineens sprake zou moeten zijn van een niet-verlopen identiteitskaart. Verder betoogt eiseres dat ook een verlopen identiteitskaart een geldig legitimatiebewijs is, zeker nu hiermee ook in Nederland mag worden gestemd. Daarbij blijft het graf in de familie en behouden. Ten slotte verzoekt eiseres, in het geval de rechtbank van oordeel is dat het grafrecht niet op haar naam had mogen worden overgeschreven, te oordelen dat verweerder gehouden is de door haar betaalde grafrechten te retourneren voor zover deze kennelijk onterecht zijn betaald en uit te spreken dat het graf niet geruimd mag worden of aan derden mag worden verhuurd.
4. [derde-partij] betwist dat zij om overschrijving van het grafrecht heeft verzocht en dat zij de handtekening op het formulier heeft gezet. Zij stelt zich op het standpunt dat verweerder het primaire besluit terecht heeft herroepen omdat een kopie van een verlopen identiteitsbewijs van haar is meegezonden, te meer nu haar wil tot overschrijving nooit heeft bestaan.
5. Ter zitting is gebleken dat zowel eiseres als [derde-partij] het grafrecht willen behouden. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres desondanks voldoende belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, nu het mogelijk is dat de rechthebbende - [derde-partij] - het grafrecht tussentijds opzegt en nu het grafrecht op aanvraag van de rechthebbende tegen betaling van een financiële vergoeding telkens met tien jaar moet worden verlengd, bij gebreke waarvan het grafrecht vervalt.
6.1
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Verordening algemene begraafplaatsen Ridderkerk 2006 (de Verordening), voor zover in deze zaak van belang, kan het recht op een eigen graf op aanvraag van de rechthebbende worden overgeschreven ten name van de meerderjarige echtgenoot of levenspartner dan wel een bloedverwant of aanverwant tot en met de derde graad.
6.2.
De Verordening stelt dus niet als vereiste voor overschrijving dat een kopie van een geldig legitimatiebewijs van de oorspronkelijk rechthebbende wordt overgelegd. Verweerder heeft toegelicht dat dit vereiste wordt gesteld om te verifiëren of de rechthebbende heeft ingestemd met het verzoek tot overschrijving van het grafrecht indien de rechthebbende niet bij de indiening hiervan aanwezig is. Daarbij gaat verweerder ervan uit dat degene die het verzoek indient niet zonder toestemming van de rechthebbende over diens legitimatiebewijs kan beschikken. Gelet op de omstandigheid dat de overschrijving op grond van artikel 19, eerste lid, van de Verordening op aanvraag van de rechthebbende dient plaats te vinden, acht de rechtbank het stellen van het vereiste dat een kopie van een geldig legitimatiebewijs van de oorspronkelijk rechthebbende wordt overgelegd, niet onrechtmatig.
6.3.
De vraag die vervolgens voorligt is of verweerder het primaire besluit mocht herroepen omdat bij het verzoek tot overschrijving een kopie van een verlopen identiteitskaart van [derde-partij] is overgelegd. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
6.4.
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder 1, van de Wet op de identificatieplicht (Wip) worden als documenten waarmee in bij de wet aangewezen gevallen de identiteit van personen kan worden vastgesteld onder meer aangewezen een geldig reisdocument als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, b, c, d, e en g, of een Nederlandse identiteitskaart als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Paspoortwet. Zoals ook volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:706) is een identiteitsbewijs, in tegenstelling tot wat eiseres aanvoert, alleen dan geldig, wanneer de geldigheidsduur daarvan niet is verstreken. Een kopie van een identiteitskaart waarvan de geldigheidsduur op 13 juni 2007 is verlopen, voldoet dan ook niet aan het door verweerder gestelde vereiste. De stelling van eiseres dat met een verlopen identiteitsbewijs wel mag worden gestemd, wat daar ook van zij, betekent niet dat verweerder genoegen moest nemen met een kopie van een verlopen identiteitskaart van [derde-partij] . Daarbij acht de rechtbank van belang dat, naast de kopie van de verlopen identiteitskaart, geen andere documenten zijn overgelegd op grond waarvan de identiteit van [derde-partij] op eenvoudige wijze kon worden vastgesteld, zodat verweerder niet op een andere manier kon verifiëren of [derde-partij] als rechthebbende had ingestemd met het verzoek tot overschrijving van het grafrecht.
6.5.
Het betoog van eiseres dat ten tijde van de overschrijving van het grafrecht al bekend was dat een kopie van een verlopen identiteitskaart was overgelegd en dat verweerder om die reden niet had mogen terugkomen op het primaire besluit, faalt. Op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit (in dit geval het primaire besluit) plaats. In bezwaar is door [derde-partij] aangevoerd dat een kopie van een verlopen identiteitskaart van haar was overgelegd, zodat verweerder dit in de heroverweging in bezwaar moest betrekken.
6.6.
Het betoog van eiseres dat verweerder geen zwaarwegende belangen heeft aangevoerd die de intrekking van het primaire besluit zouden kunnen rechtvaardigen, faalt eveneens, nu het primaire besluit, zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 24 april 2013, nog niet rechtens onaantastbaar was.
7. Deze bestuursrechtelijke procedure leent zich niet voor beoordeling van de verzoeken van eiseres te bepalen dat verweerder gehouden is de door eiseres betaalde grafrechten te retourneren en te bepalen dat het graf niet geruimd mag worden of aan derden verhuurd mag worden. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij ervan uitgaat dat, indien eiseres grafrechten heeft betaald, deze aan haar worden terugbetaald.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Knezevic, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.