ECLI:NL:RBROT:2015:3597
Rechtbank Rotterdam
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Wrakingsverzoek buiten behandeling gesteld wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid na eindbeslissing
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 maart 2015 een wrakingsverzoek van een verzoeker buiten behandeling gesteld wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 22 februari 2015, na een eindbeslissing van de rechter op 19 februari 2015, waardoor de behandeling van de zaak was geëindigd. De verzoeker had eerder een verzoek ingediend in een andere procedure, die als kenmerk 3351261 VZ VERZ 14-10831 droeg, en had op 19 februari 2015 een afwijzende beschikking ontvangen van de rechter, mr. B.P.M. Weusten, die in deze zaak betrokken was.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek niet ontvankelijk was, omdat de rechter op het moment van indienen van het verzoek niet meer betrokken was bij de behandeling van de zaak. De wetgeving, zoals vastgelegd in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, stelt dat een rechter gewraakt kan worden zolang hij of zij nog betrokken is bij de zaak. Aangezien de rechter al een einduitspraak had gedaan, was het doel van de wraking niet meer te bereiken.
De beslissing om het verzoek tot wraking buiten behandeling te stellen werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter mr. A.J.P. van Essen en de rechters mr. W.J.J. Wetzels en mr. E.D. Rentema. De uitspraak werd gedaan ter openbare terechtzitting, waarbij ook de griffier J.A. Faaij aanwezig was. Deze beslissing benadrukt het belang van de ontvankelijkheid van wrakingsverzoeken en de voorwaarden waaronder deze kunnen worden ingediend.