ECLI:NL:RBROT:2015:3556

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
ROT 14/2601
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar wegens schending van vertrouwen en integriteit

In deze zaak gaat het om een ambtenaar werkzaam bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel, die op 24 juli 2013 met onmiddellijke ingang is ontslagen op grond van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Het ontslag volgde na een melding van de politie waarin werd aangegeven dat de ambtenaar in het bezit was van softdrugs en betrokken was bij verdachte situaties. De rechtbank heeft vastgesteld dat het vertrouwen in de ambtenaar is geschonden door zijn gedrag, waaronder het niet melden van politiecontroles en het regelmatig gebruik van softdrugs. De rechtbank oordeelt dat de verhoudingen tussen de ambtenaar en de werkgever zodanig verstoord zijn dat voortzetting van het dienstverband niet van de werkgever kan worden verlangd. De rechtbank bevestigt dat de werkgever in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn ontslagbevoegdheid op andere gronden dan die in artikel 98 van het ARAR zijn geregeld. De rechtbank verklaart het beroep van de ambtenaar ongegrond en bevestigt het ontslag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 14/2601

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 mei 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. P.H. Ruys,
en

de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. E. Versloot.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser op grond van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) met onmiddellijke ingang ontslagen.
Bij besluit van 28 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard en eiser met ingang van 24 juli 2013 eervol ontslag verleend op grond van artikel 99, eerste lid, van het ARAR. Daarbij is aan eiser een naastwettelijke uitkering toegekend gelijk aan het voor hem geldende totaal van uitkeringen berekend op basis van de Werkloosheidswet (WW) en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk, als ware als gevolg van het ontslag geen sprake van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24 van de WW.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder heeft namens verweerder [medewerker 1], plaatsvervangend vestigingsdirecteur, het woord gevoerd.

Overwegingen

1.1.
Eiser was vanaf november 2007 werkzaam bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel in de functie van medior complexbeveiliger.
1.2.
Op 3 mei 2013 is bij het Bureau Integriteit van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) een melding binnengekomen van de politie Rotterdam. Uit deze melding volgt onder meer dat eiser tweemaal is gecontroleerd, waarbij hij dan wel zijn gezelschap in het bezit was van een gebruikershoeveelheid softdrugs, dat eiser is gecontroleerd in een auto die op naam staat van een verdachte in een politieonderzoek naar autodiefstallen en dat met het op naam van eiser staande telefoonnummer is gebeld naar deze verdachte. Ook zou een aantal van de in dit politieonderzoek aangehouden verdachten gedetineerd zijn geweest in de PI Krimpen aan den IJssel. Dit vormde voor het Bureau Integriteit van de DJI reden voor nader onderzoek.
Op 7 mei 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser, [medewerker 2], hoofd afdeling Veiligheid, en [medewerker 3], personeelsadviseur.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt van verweerder dat eiser de volgende verwijten kunnen worden gemaakt:
a. het op 15 september 2012 in het bezit zijn van hasj, een softdrug die voorkomt op Lijst II en waarvan het bezit strafbaar is gesteld in artikel 3, aanhef en onder c, van de Opiumwet;
b. het regelmatig gebruiken van softdrugs (een joint);
c. het niet melden van het feit dat hij twee keer is gecontroleerd door de politie, te weten in de nacht van 15 op 16 september 2012 en op 13 december 2012;
d. het niet melden dat hem bekend was dat één van zijn vrienden, [persoon], een strafbaar feit had gepleegd, namelijk het mishandelen van zijn ex-vrouw;
e. het niet melden dat de vader van zijn vriendin was gedetineerd in een PI;
f. het feit dat vijf keer met de telefoon van eiser is getelefoneerd naar [verdachte], hoofdverdachte in een politieonderzoek naar diefstallen van auto’s;
g. het feit dat uit het politieregister naar voren is gekomen dat eiser betrokken is geweest bij valse kentekenplaten en een woninginbraak, wat hij niet heeft gemeld aan zijn leidinggevende.
Verweerder is van mening dat een onherstelbaar verstoorde werkrelatie is ontstaan. Het in eiser gestelde vertrouwen is dusdanig geschaad dat er geen kans op een vruchtbare samenwerking meer bestaat. Eiser is zich er onvoldoende van bewust dat een medewerker van een PI verdachte situaties moet vermijden en zich niet in kringen moet begeven waarin zich mogelijk criminele activiteiten voordoen. Zou dit toch buiten eisers schuld voorkomen, dan dient hij dit, volgens verweerder, te allen tijde te melden.
3. Op grond van artikel 99, eerste lid, van het ARAR kan aan de ambtenaar in vaste dienst ook op andere gronden dan die in artikel 98 zijn geregeld of waarnaar in dat artikel wordt verwezen, ontslag worden gegeven. Dat ontslag wordt eervol verleend. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; bijvoorbeeld de uitspraak van 25 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1275) kan aan een ontslaggrond als deze ook toepassing worden gegeven in het geval van onherstelbaar verstoorde verhoudingen.
4.1.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de verhoudingen tussen partijen zodanig verstoord zijn geraakt dat voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van hem kan worden verlangd. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
4.2.
Uit de door verweerder overgelegde uitdraai van de politiesystemen volgt dat eiser en [persoon] op 15 of 16 september 2012 door de politie zijn gecontroleerd, dat zij toen beiden een gebruikershoeveelheid hasj bij zich hadden en dat de politie de woning van de moeder van [persoon], in de buurt waarvan eiser en [persoon] zich ophielden, is binnengegaan om te controleren of daar een hennepkwekerij was. Eiser heeft deze politiecontrole niet aan zijn leidinggevende gemeld. Tijdens het gesprek op 7 mei 2013 heeft eiser erkend dat hij bijna elk weekend een joint rookt. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat van eiser mag worden verwacht dat hij, gelet op zijn werk in de PI - waar veel personen zijn gedetineerd vanwege (soft)drugsgerelateerde delicten -, geen softdrugs gebruikt of bezit, ook niet in kleine hoeveelheden. Dat eiser, zoals hij stelt, geen softdrugs gebruikt de dag voorafgaand aan een werkdag, maakt dit niet anders. Voor zover eiser stelt dat hij softdrugs gebruikte ter onderdrukking van de pijn in zijn nek als gevolg van een whiplash - welke stelling eiser niet met medische stukken heeft onderbouwd - , had het op zijn weg gelegen hiervan bij zijn leidinggevende melding te maken. Door dit niet te doen, door tijdens een controle door de politie softdrugs in zijn bezit te hebben, door ook deze controle niet te melden aan zijn leidinggevende en door geregeld softdrugs te gebruiken, stelt verweerder zich, naar het oordeel van de rechtbank, terecht op het standpunt dat eiser het vertrouwen in hem heeft geschonden.
4.3.
Voorts volgt uit de door verweerder overgelegde uitdraai van de politiesystemen dat met het telefoonnummer van eiser in ieder geval vijf keer is gebeld naar het telefoonnummer van [verdachte], waarbij vier keer met [verdachte] is gesproken. Eiser heeft tijdens het gesprek op 7 mei 2013 gesteld dat hij [verdachte] niet kent en nooit met hem heeft gebeld. Later heeft hij gesteld dat hij [verdachte] wellicht toevallig heeft gebeld voor auto-onderdelen. Verder heeft eiser op 7 mei 2013 aanvankelijk verklaard dat hij zijn telefoon nooit uitleent en altijd bij zich heeft. Later heeft hij verklaard dat hij zijn telefoon in de garage van [persoon] één keer heeft uitgeleend en dat er wellicht toen mee is gebeld naar [verdachte]. Nog iets later heeft hij verklaard dat ene [bijnaam] zijn telefoon wel eens leent. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de door eiser gegeven verklaringen niet aannemelijk zijn. Het aantal contacten tussen het telefoonnummer van eiser en het telefoonnummer van [verdachte] duidt erop dat eiser ofwel zijn telefoon langer of vaker heeft uitgeleend dan hij aanvankelijk heeft verklaard ofwel zelf verschillende malen met [verdachte] heeft gebeld. In beide gevallen kan eiser worden verweten dat hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en niet transparant richting verweerder is geweest, zodat verweerder zich, naar het oordeel van de rechtbank, terecht op het standpunt stelt dat eiser ook hierdoor het vertrouwen in hem heeft geschonden.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat aan eiser, als medior complexbeveiliger, hoge eisen moeten worden gesteld wat betreft zijn integriteit en onkreukbaarheid. Uit het voorgaande volgt dat eiser op meerdere manieren het vertrouwen van verweerder in hem heeft geschonden en zijn integriteit en betrouwbaarheid heeft ondermijnd, zodat verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de verhoudingen tussen partijen zodanig verstoord zijn geraakt dat voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van hem kan worden verlangd. De stellingen van eiser dat hij nooit is gewaarschuwd en altijd goed heeft gefunctioneerd, alsmede zijn persoonlijke omstandigheden, nemen de ontstane impasse niet weg. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot ontslagverlening op andere gronden gebruik kunnen maken.
5.1.
Op grond van artikel 99, tweede lid, van het ARAR moet bij een ontslag als hier aan de orde een voorziening worden getroffen waarbij de ambtenaar een uitkering wordt verleend, die, naar het oordeel van het bevoegd gezag, met het oog op de omstandigheden redelijk is te achten. Deze uitkering zal ten minste gelijk zijn aan het voor de ambtenaar geldende totaal van uitkeringen berekend op basis van de WW en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk, als ware als gevolg van het ontslag geen sprake van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24 van de WW.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 11 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6941) is de in artikel 99, tweede lid, van het ARAR genoemde minimumgarantie onvoldoende als komt vast te staan dat het bestuursorgaan in de ontstane situatie een overwegend aandeel heeft gehad, of als de uitkering op minimumniveau gezien de omstandigheden van het geval niet redelijk kan worden geacht.
5.3.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid. De stelling van eiser ter zitting dat zijn ontslag te maken zou hebben met een reorganisatie bij PI Krimpen aan den IJssel, heeft hij dit niet onderbouwd, zodat hieraan voorbij wordt gegaan. Evenmin heeft eiser omstandigheden gesteld op grond waarvan de uitkering op minimumniveau niet redelijk kan worden geacht. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen volstaan met het toekennen van de gebruikelijke reguliere uitkering.
6. De stelling van eiser dat verweerder zonder nadere motivering is afgeweken van het advies van de Bezwarenadviescommissie inzake personele aangelegenheden ministerie van Veiligheid en Justitie van 11 november 2013 en de uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 november 2013 kan niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden. Ter beoordeling van de commissie en de voorzieningenrechter stond het primaire besluit, waarbij eiser strafontslag was verleend. Verweerder heeft het advies van de commissie om het strafontslag te herroepen overgenomen en het verleende ontslag op andere gronden in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd. Nu de onder 4. en 5. beoordeelde verwijten het bestreden besluit zelfstandig kunnen dragen, behoeven de andere door verweerder gemaakte verwijten en het standpunt van eiser daarover geen bespreking.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzitter, en mr. L.A.C. van Nifterick en mr. B. van Velzen, leden, in aanwezigheid van mr. S. Kara, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2015.
De griffier is verhinderd deze voorzitter
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad voor Beroep.