ECLI:NL:RBROT:2015:3002
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geldigheid van een machtiging in bestuursrechtelijke procedures
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 april 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde H.P. Olthof, had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank oordeelde dat de machtiging die door de gemachtigde was overgelegd niet voldeed aan de vereisten die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerdere uitspraken had gesteld. De machtiging was te algemeen geformuleerd en bood onvoldoende duidelijkheid over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gemachtigde. Desondanks leidde dit gebrek niet tot niet-ontvankelijkheid van het beroep, omdat uit andere stukken in het dossier bleek dat de gemachtigde bevoegd was om de eiser te vertegenwoordigen.
De rechtbank constateerde dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders, gedeeltelijk aan de verzoeker tegemoet was gekomen, wat leidde tot intrekking van het beroep door de eiser. De rechtbank oordeelde dat de eiser proceskosten had gemaakt en veroordeelde de verweerder tot betaling van deze kosten, vastgesteld op € 245,-. Tevens werd verweerder opgedragen het door de eiser betaalde griffierecht van € 165,- te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van specifieke machtigingen in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor duidelijkheid over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van gemachtigden.