In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de verantwoording en terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan eiser was toegekend. Eiser, vertegenwoordigd door zijn ouders, had in 2012 een pgb ontvangen van in totaal € 229.810,36, maar de verantwoording over dit budget werd door het CZ Zorgkantoor Zuid Hollandse eilanden afgekeurd. De rechtbank oordeelde dat de zorgverlener, in dit geval de moeder van eiser, niet meer dan veertig uur per week zorg mocht verlenen, zoals bepaald in artikel 2.6.9 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). De rechtbank stelde vast dat de zorgverlener deze uren had overschreden, wat leidde tot de afkeuring van de verantwoording en de terugvordering van een bedrag van € 58.801,82. Eiser voerde aan dat hij en zijn ouders niet op de hoogte waren van deze regeling en dat er geen evenredige belangenafweging had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde echter dat eiser en zijn wettelijk vertegenwoordigers voldoende op de hoogte hadden kunnen zijn van de regelgeving, die al in 2011 was ingegaan. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering rechtmatig was, maar dat de belangenafweging door verweerder niet adequaat was uitgevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep in de zaak ROT 13/2835 ongegrond, maar verklaarde het beroep in de zaak ROT 13/6701 gegrond, en vernietigde het bestreden besluit II voor zover dat betrekking had op de terugvordering. Verweerder werd opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en werd veroordeeld in de proceskosten van eiser.