ECLI:NL:RBROT:2015:2296

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
ROT 14/4368
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren inzake transport- en rusttijden van het vervoer van dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een transportbedrijf, en de Staatssecretaris van Economische Zaken. Eiseres kreeg boetes opgelegd van in totaal € 3.000 wegens overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) met betrekking tot de transport- en rusttijden van varkens. De Staatssecretaris stelde vast dat bij meerdere transporten de varkens niet op tijd werden uitgeladen, gevoederd en gedrenkt, en dat er geen rusttijd van minimaal 24 uur was gerespecteerd. Eiseres heeft tegen deze boetes bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 9 maart 2015 heeft eiseres betoogd dat de verplichting om transportjournaals in te zenden in strijd is met het nemo tenetur-beginsel. De rechtbank oordeelde echter dat deze verplichting niet in strijd is met de rechten van eiseres, aangezien het gaat om het verstrekken van feitelijke gegevens voor toezicht. Eiseres voerde ook aan dat er sprake was van overmacht, maar de rechtbank stelde vast dat mogelijke oponthoud onderweg niet kan leiden tot een langere toegestane transporttijd. Eiseres had de verantwoordelijkheid om rekening te houden met de planning van het transport.

De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boetes terecht waren, omdat eiseres niet had aangetoond dat de gegevens van de GPS en tachograaf niet klopten. De rechtbank volgde de redenering van de Staatssecretaris dat de overtredingen als gering konden worden aangemerkt, maar dat dit niet betekende dat er geen boetes opgelegd konden worden. Eiseres had ook geen bewijs geleverd voor haar stelling dat de boetes niet evenredig waren aan de ernst van de overtredingen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 14/4368

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te[plaats], eiseres,

gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen,
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder,

gemachtigde: mr.ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluiten van 20 december 2013 (het primaire besluit I en het primaire besluit II) heeft verweerder eiseres boetes opgelegd van in totaal € 3.000 vanwege overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd).
Bij besluit van 21 mei 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door[directeur], directeur van eiseres. De gemachtigde van eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres boetes opgelegd omdat bij vijf transporten van eiseres de varkens na de maximale transporttijd van 24 uur niet werden uitgeladen, gevoederd en gedrenkt en geen rusttijd van tenminste 24 uur kregen en omdat bij één transport van eiseres de varkens na de transporttijd van maximaal 24 uur niet tenminste 24 uur rust hebben gekregen op de aangegeven rustplaats. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 9 van de Regeling dierenvervoer 2007, gelezen in samenhang met artikel 3 en 6, derde lid, en bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 2.7 en hoofdstuk V, paragraaf 1.4 onder b en paragraaf 1.5 van de Verordening (EG) 1/2005 (hierna: de Transportverordening) overtreden. Verweerder merkt deze overtredingen aan als geringe overtredingen en legt per overtreding een boete van € 500 op.
2.1.
Verweerder heeft het primaire besluit I gebaseerd op het boeterapport dat op 16 mei 2013 is opgemaakt door een toezichthouder, werkzaam bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). In dit boeterapport beschrijft de toezichthouder de geconstateerde onregelmatigheden bij een administratieve controle van zeven transporten van eiseres. Volgens de toezichthouder is ten aanzien van transport 1 in journaal [nummer] aangegeven dat 24 uur is gestopt op de rustplaats, terwijl uit de GPS gegevens van de betreffende vrachtwagen en de tachograafschijven van de betreffende chauffeurs blijkt dat ongeveer 19 uur en 31 minuten is gestopt. Ten aanzien van transport 3 en 4 constateert de toezichthouder dat uit de aangegeven aankomsttijden in de journaals [nummer] en [nummer] volgt dat de transporten minder dan 24 uur duurden, terwijl uit de GPS gegevens van de vrachtwagen en uit de tachograafschijven volgt dat de transporten veel later aankwamen en meer dan 24 uur hebben geduurd. Volgens de toezichthouder bedroeg de reistijd van transporten 3 en 4 respectievelijk 29 uur en 16 minuten en 31 uur en 21 minuten. Daarnaast wordt in het boeterapport transport 6 genoemd waarvan volgens de toezichthouder de aankomsttijden in de journaals niet juist zijn ingevuld en de reisduur blijkens de GPS gegevens 26 uur en 5 minuten bedroeg. De rechtbank stelt vast dat verweerder ten aanzien van transport 6 geen boete aan eiseres heeft opgelegd.
2.2.
Verweerder heeft het primaire besluit II gebaseerd op het ‘Formulier melden onregelmatigheden m.b.t. Diertransport en preventie’ (hierna: het Formulier) dat op 13 november 2013 is ingevuld door een bij de NVWA werkzame toezichthouder. Volgens de toezichthouder heeft hij bij een controle vastgesteld dat tijdens drie transporten te lang is gereisd. De reisduur van transport 1 was 29 uur volgens de gegevens van journaal [nummer]. Volgens de gegevens van journaal [nummer] bedroeg van transport 2 de reisduur 27 uur. Transport 3 had volgens de gegevens van journaal [nummer] een reisduur van 28 uur en 30 minuten.
3. Eiseres voert aan dat de verplichting om journaals van de transporten in te zenden in strijd is met het nemo tenetur beginsel.
3.1.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 1 augustus 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:5844) overweegt de rechtbank dat de verplichting om journaals te overleggen kan worden gezien als het verstrekken van inlichtingen over feitelijke gegevens die verweerder vraagt in het kader van toezicht. Naar het oordeel van de rechtbank is dan nog geen sprake van een verdenking als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en is de verplichting tot het overleggen van journaals niet in strijd met het nemo tenetur beginsel.
4. Eiseres voert aan dat de laadtijden langer waren en dat sprake was van andere aanvangstijden dan was begroot en genoteerd in de journaals.
4.1.
Ten aanzien van de overtredingen geconstateerd in het primaire besluit II heeft verweerder de reisduur van die transporten bepaald aan de hand van de gegevens in de journaals. In de journaals is in afdeling 1 de verwachte duur van het transport en datum en tijd van vertrek en aankomst van tevoren ingevuld. Indien het daadwerkelijke tijdstip waarop het eerste dier is ingeladen afwijkt van het in afdeling 1 aangegeven tijdstip van vertrek, kan dit worden aangegeven in afdeling 2, onder punt 4 van het journaal. De rechtbank stelt vast dat in de betreffende journaals geen afwijkend tijdstip van vertrek is vermeld. Dit dient voor rekening en risico van eiseres te komen. Bovendien heeft eiseres ook niet anderszins aannemelijk gemaakt dat de door verweerder gehanteerde vertrektijden niet juist waren. Verweerder heeft dus terecht vastgesteld dat de transporten 1, 2 en 3 vermeld op het Formulier van 13 november 2013 meer dan 24 uur hebben geduurd.
4.2.
Ten aanzien van de overtredingen geconstateerd in het primaire besluit I overweegt de rechtbank dat verweerder de daadwerkelijke reisduur en rusttijd van die transporten heeft vastgesteld aan de hand van de GPS gegevens van de vrachtwagen en de gegevens van de digitale tachograafschijf. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat die gegevens geen juiste weergave van de reisduur en rusttijd zijn. Verweerder heeft dus terecht vastgesteld dat bij transport 1 vermeld in het boeterapport van 16 mei 2013 minder dan 24 uur is gerust en dat bij transport 3 en 4 de reisduur meer dan 24 uur was.
5. Eiseres voert aan dat sprake is van overmacht. Volgens eiseres kan haar geen verwijt worden gemaakt als bij het naderen van de maximale reisduur van 24 uur geen erkende losplaats kan worden gevonden of er op dat moment sprake is van file of een andere tegenslag.
5.1.
Zoals de meervoudige kamer van deze rechtbank heeft overwogen in voornoemde uitspraak van 1 augustus 2013 kan mogelijk oponthoud onderweg niet leiden tot een langere toegestane termijn en zal daarmee bij de planning van het transport, wat de verantwoordelijkheid is van de vervoerder, rekening moeten worden gehouden. Dit kan eiseres doen door bijvoorbeeld een extra rustplaats of een rustplaats op een eerder moment dan tegen het bereiken van de 24 uur in te plannen. De stelling van eiseres ter zitting dat op sommige transporten geen andere geschikte rustplaatsen waren, is niet aannemelijk gemaakt. Daar komt bij dat verweerder op grond van paragraaf 1.8 van Hoofdstuk V van Bijlage I van de Transportverordening al een marge van twee uur heeft gehanteerd bij de oplegging van de boetes.
6. Eiseres betoogt dat verweerder moet volstaan met een waarschuwing en niet ineens boetes kan opleggen terwijl in het verleden de transporteurs niet werd gevraagd de journaals in te sturen.
6.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. In artikel 4a van de Beleidsregels dierenwelzijn 2009 is bepaald dat, indien voor een gedraging een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, voor diezelfde gedraging kan worden afgeweken van het bepaalde in, voor zover thans van belang, artikel 6 van de Beleidsregels dierenwelzijn 2009, waarin is voorzien in een eerste en een tweede schriftelijke waarschuwing. Verweerder was derhalve niet gehouden een waarschuwing te geven alvorens over te gaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete. Bovendien heeft verweerder ter zitting aangegeven dat in beginsel in dit soort gevallen wel eerst een waarschuwing wordt gegeven, maar dat eiseres inmiddels haar quotum van het aantal waarschuwingen heeft gebruikt.
7. Eiseres voert aan dat sprake is van rechtsongelijkheid met betrekking tot de toepassing van de Transportverordening tussen Nederland en andere landen.
7.1.
Nu eiseres dit betoog niet nader heeft onderbouwd kan het naar het oordeel van de rechtbank reeds daarom niet slagen.
8. Eiseres voert ten slotte aan dat bij toepassing van de Regeling geen onderscheid wordt gemaakt tussen bedrijven die vaak dieren vervoeren en andere bedrijven, tussen opzettelijke of bewuste overtredingen en incidentele, onbewuste overtredingen en tussen stelselmatige en incidentele overtreders.
8.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. Artikel 6 van het EVRM brengt mee dat de rechter dient te toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding. De wetgever heeft reeds een afweging gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Transportverordening, de Gwwd en de Regeling bestuurlijke boetes Gwwd gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. Voor zover eiseres betoogt dat de boete niet is afgestemd op de ernst van de onderhavige overtreding en de mate waarin die eiseres kan worden verweten, is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat het door eiseres gestelde geen grond geeft voor het oordeel dat de opgelegde boete niet evenredig is. De rechtbank is van andere feiten of omstandigheden voor matiging van het boetebedrag niet gebleken.
9. Het beroep is dus ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.