ECLI:NL:RBROT:2013:5844

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
AWB-12_04054
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een bestuurlijke boete wegens overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een transportbedrijf en de Staatssecretaris van Economische Zaken. Het transportbedrijf, eiseres, had een boete van € 1.500 opgelegd gekregen wegens overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) en de Regeling dierenvervoer 2007. De boete was opgelegd omdat eiseres bij vier transporten van varkens de voorgeschreven transport- en rusttijden niet had nageleefd. Eiseres heeft tegen deze boete beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de boete ten onrechte was opgelegd en dat er met een systeem van waarschuwingen had moeten worden gewerkt. Eiseres stelde ook dat de verplichting om transportjournaals in te dienen in strijd was met het nemo-teneturbeginsel, en dat de overtredingen niet aan haar konden worden toegerekend.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, omdat eiseres verantwoordelijk was voor de naleving van de regelgeving, ook al had zij haar personeel adequaat opgeleid. De rechtbank benadrukte dat de overtredingen in de normale bedrijfsvoering van eiseres plaatsvonden en dat de boete in overeenstemming was met de wetgeving. Eiseres had ook geen bewijs geleverd voor haar stelling dat de regels strenger werden toegepast in Nederland dan in andere EU-lidstaten. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boete evenredig was aan de ernst van de overtredingen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, met uitzondering van het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep tegen het besluit van 30 juli 2012, dat was ingetrokken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 12/4054

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 augustus 2013 in de zaak tussen

[naam eiseres], te[vestigingsplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen,
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken, daaronder begrepen diens rechtsvoorganger, verweerder,
gemachtigden: mr.ing. H.D. Strookman en M.J.B. Stokman.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 1.500,= vanwege overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd), omdat in strijd is gehandeld met artikel 9, van de Regeling dierenvervoer 2007, in samenhang gelezen met artikel 3 en artikel 6, derde lid en bijlage I, hoofdstuk V, paragraaf 1.4, onder b, en paragraaf 1.5 van Verordening (EG) nr. 1/2005 (Transportverordening).
Bij besluit van 30 juli 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 2 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder onder intrekking van het besluit van 30 juli 2012 het bezwaar van eiseres wederom ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2013. Namens eiseres is verschenen [naam], bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
Volgens het formulier melden onregelmatigheden met betrekking tot diertransport en preventie van 23 april 2012 (hierna: het formulier van 23 april 2012) heeft eiseres bij vier transporten van varkens de voorgeschreven transport- en rusttijden niet in acht genomen.
2.
Verweerder heeft op basis van de bevindingen zoals weergegeven in het formulier van 23 april 2012, aan eiseres een boete opgelegd van € 1.500,= wegens overtreding van artikel 9, van de Regeling dierenvervoer 2007, in samenhang gelezen met artikel 3 en artikel 6, derde lid, alsmede bijlage I, hoofdstuk V, paragraaf 1.4, onder b, en paragraaf 1.5 van de Transportverordening: de dieren werden niet na de maximaal toegestane transporttijd van 24 uur uitgeladen, gevoederd en gedrenkt.
3.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat de boete ten onrechte is opgelegd. Volgens eiseres had er met een systeem van waarschuwingen moeten worden gewerkt, omdat in de eerste jaren niet aan transporteurs werd gevraagd om journaals in te sturen. De verplichting tot het insturen van journaals is in strijd met het nemo-teneturbeginsel: niemand is gehouden mee te werken aan zijn eigen veroordeling.
Verweerder heeft de laad- en lostijden verkeerd begroot. Dat er bij het naderen van de maximale transporttijd geen erkende losplaatsen zijn, kan niet aan eiseres worden tegengeworpen. Ook andere tegenslagen, zoals filevorming, kunnen niet aan eiseres worden tegengeworpen. Ten onrechte heeft verweerder niet onderzocht of er voldoende erkende losplaatsen waren.
De overtreding kan niet aan eiseres worden toegerekend, aangezien eiseres heeft gezorgd voor deugdelijke instructies en deugdelijk materieel. Chauffeurs krijgen uitgebreide voorlichting over wat zij wel en niet mogen vervoeren. Zij beschikken over een handboek en volgen opleiding en cursussen. Het bedrijf beschikt over een protocol. Eiseres vervoert een groot aantal dieren en ondanks alle inspanningen kan zich een incident voordoen. Het vervoeren van dieren in strijd met de regelgeving past niet binnen de normale bedrijfsvoering van eiseres.
In vergelijking tot andere lidstaten past Nederland de Transportverordening strikter toe waardoor er scheve concurrentieverhoudingen binnen Europa ontstaan en eiseres als Nederlandse transporteur in een nadeliger positie wordt gebracht.
Daarnaast is ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen bedrijven die regelmatig en veelvuldig dieren vervoeren en andere bedrijven. Evenmin is onderscheid gemaakt tussen opzettelijke of bewuste en incidentele onbewuste overtredingen en stelselmatige of incidentele overtreders.
4.1.
Op grond van artikel 59 van de Gwwd is het verboden te handelen in strijd met bij ministeriële regeling aan te wijzen voorschriften van EG-verordeningen.
Op grond van artikel 120a, eerste lid, van de Gwwd wordt, voor zover thans van belang, in hoofdstuk Xa “Bestuurlijke boetes” verstaan onder:
. overtreding: gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens artikel 59;
. overtreder: degene die een overtreding pleegt of mede pleegt.
Op grond van artikel 120b, eerste lid, van de Gwwd kan verweerder een overtreder een bestuurlijke boete opleggen. Op grond van artikel 120b, tweede lid, van de Gwwd worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot de hoogte van de boete die wegens een overtreding kan worden opgelegd.
4.2.
Op grond van artikel 9 van de Regeling dierenvervoer 2007 is het verboden te handelen in strijd met de artikelen 3 tot en met 9 en artikel 12 van de Transportverordening.
Op grond van artikel 3, van de Transportverordening is het verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het dieren waarschijnlijk onnodig lijden berokkent.
Op grond van artikel 5, vierde lid, van de Transportverordening moeten de vervoerders en organisatoren voor lange transporten tussen de lidstaten en met derde landen van onder meer varkens, voldoen aan de in bijlage II opgenomen voorschriften inzake het journaal.
Op grond van bijlage II, punt 5, moet het journaal desgevraagd ter beschikking van de bevoegde autoriteit worden gesteld.
Op grond van bijlage II, punt 8, moet - voor zover hier van belang - een kopie van het journaal desgevraagd binnen één maand na invulling worden toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de plaats van vertrek.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Transportverordening vervoeren de vervoerders de dieren in overeenstemming met de technische voorschriften in bijlage I.
Wanneer wegvoertuigen worden gebruikt die voldoen aan de voorschriften van punt 1.3 gelden op grond van bijlage I, hoofdstuk V, punt 1.4, onder b, de volgende tussenpozen voor het voederen en drenken, alsmede de volgende transport- en rusttijden: voor varkens bedraagt de maximale transporttijd 24 uur. Tijdens het transport moeten de dieren voortdurend toegang hebben tot water.
Op grond van bijlage I, hoofdstuk V, punt 1.5 moeten de dieren na de vastgestelde transporttijd worden uitgeladen, gevoederd en gedrenkt, en moeten zij een rusttijd van ten minste 24 uur krijgen.
4.3.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling bestuurlijke boetes Gwwd wordt de hoogte van de bestuurlijke boetes die verweerder op grond van artikel 120b van de wet voor overtredingen als bedoeld in artikel 120a, eerste lid, onderdeel a, van de wet kan opleggen, vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlagen 1 of 2 voor de desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Regeling bestuurlijke boetes Gwwd zijn de bedragen bij de boetecategorieën, bedoeld in het eerste lid – voor zover hier van belang:
a. voor de categorie geringe overtredingen: € 500,=.
Op grond van Bijlage 1 bij de Regeling bestuurlijke boetes Gwwd wordt overtreding van artikel 6, derde lid, van de Transportverordening in verbinding met bijlage I, hoofdstuk V, paragraaf 1.4, onder b, alsmede bijlage I, hoofdstuk V, paragraaf 1.5 aangemerkt als een geringe overtreding wanneer het dierenwelzijn niet of in geringe mate is gecompromitteerd.
5.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1.
Eiseres heeft geen belang meer bij beoordeling van het besluit van 30 juli 2012, nu dat besluit is ingetrokken. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk. Het beroep is van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 2 mei 2013, nu dat besluit niet aan het beroep van eiseres tegemoet komt. Het besluit van 2 mei 2013 is in deze uitspraak als het bestreden besluit aangemerkt.
In het besluit van 2 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de beslissing tot oplegging van de boete gehandhaafd, met dien verstande dat de hoogte van de boete is bepaald met inachtneming van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regeling Gwwd (het vier maal begaan van een geringe overtreding waarvoor een boetebedrag geldt van € 500,= per overtreding). Het boetebedrag van € 1.500,= is gehandhaafd op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.2.
Met een beroep op het nemo tenetur beginsel heeft eiseres gesteld niet gehouden te zijn om de transportjournaals over te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres hierin niet worden gevolgd. Het uit het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) neergelegde recht op een eerlijk proces voortvloeiende nemo tenetur beginsel houdt - kort gezegd - in dat niemand gedwongen mag worden mee te werken aan zijn eigen veroordeling. In de zaak Funke heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (25 februari 1993, LJN: AD1839) bepaald dat het nemo tenetur beginsel zijn gelding krijgt op het moment dat er sprake is van een ‘criminal charge’ jegens de justitiabele. Er is sprake van een criminal charge vanaf het moment waarop van overheidswege jegens een persoon een handeling is verricht waaruit deze persoon in redelijkheid moet vrezen voor vervolging, dan wel, in bestuursrechtelijke zin, redelijkerwijs uit die handeling heeft kunnen afleiden dat aan hem een punitieve sanctie zal worden opgelegd. In geschil is of met het overleggen van de journaals reeds sprake was van een criminal charge. De verplichting om journaals over te leggen volgt uit artikel 5, vierde lid, in samenhang met bijlage II, punten 5 en 8 van de Transportverordening. Het overleggen van journaals kan worden gezien als het verstrekken van inlichtingen over feitelijke gegevens. Verweerder vraagt deze inlichtingen in het kader van toezicht. Van een verdenking als bedoeld in artikel 6 van het EVRM dan wel artikel 47 van het Handvest is naar het oordeel van de rechtbank dan nog geen sprake. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat de verplichting tot het overleggen van journaals in strijd is met het nemo tenetur beginsel.
5.3.
Eiseres heeft gesteld dat in Nederland de regels uit de Transportverordening strenger worden toegepast dan in andere landen van de Europese Unie, waardoor concurrentievervalsing en rechtsongelijkheid binnen de Europese Unie ontstaat. Nu eiseres deze stelling niet nader heeft onderbouwd, kan zij hierin niet worden gevolgd.
5.4.
Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd wegens het overschrijden van de maximale transporttijd bij vier transporten. Hierbij heeft verweerder zich gebaseerd op het formulier van 23 april 2012. De op dit formulier vermelde gegevens over de transporttijden zijn gebaseerd op de journaals die eiseres aan verweerder heeft moeten afgeven.
Ter zitting zijn de vier betreffende journaals met partijen doorgenomen. Daarbij is gebleken dat partijen er niet over van mening verschillen dat de termijn van 24 uur aanvangt op het tijdstip waarop het eerste dier is ingeladen. Dit past naar het oordeel van de rechtbank ook in de definitie van ‘transport’ en ‘vervoer’ in de Transportverordening (artikel 2 sub j en w) nu daarin ‘de gehele vervoersoperatie van de plaats van vertrek tot de plaats van bestemming, met inbegrip van het lossen, het stallen en het laden tijdens tussenstops’ als transport geldt en als vervoer tevens geldt de daarmee samenhangende activiteit van het laden. Het laden kan dus geacht worden onderdeel uit te maken van de vervoersoperatie.
Op de journaals is zowel de (door de vervoerder geplande) tijd van vertrek opgenomen (onder sectie 1, onder 3.3.) als het (door de controlerend dierenarts van de plaats van vertrek ingevulde) tijdstip waarop het eerste dier is ingeladen (onder sectie 2, onder 3.).
In het formulier van 23 april 2012 is bij de berekening van de totale transportduur soms uitgegaan van het tijdstip van vertrek (79071, 79083) en soms van het tijdstip waarop het eerste dier is ingeladen (79091 en 77932).
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat op sectie 2 uitsluitend een tijdstip wordt aangegeven als de geplande vertrektijd afwijkt van het tijdstip waarop het eerste dier is ingeladen. De rechtbank begrijpt dat aldus dat partijen er niet over van mening verschillen dat het tijdstip waarop het eerste dier is ingeladen (sectie 2) bepalend is voor de berekening van de termijn en dat het geplande tijdstip van vertrek (sectie 1) de planning vooraf betreft en het tijdstip waarop het eerste dier is ingeladen de daadwerkelijke aanvang van de 24-uurstermijn aangeeft. Dat laatste tijdstip is in sectie 2 niet apart ingevuld als dat overeenkomt met het geplande tijdstip in sectie 1.
Daarvan uitgaande volgt uit de betreffende journaals dat:
  • het eerste transport van Venlo naar Biala Podlaska, Polen, op 1 september 2011 (journaal 79071) 28,30 uur heeft geduurd. Eiseresses chauffeur heeft in sectie 4 van het journaal ten aanzien van dit transport aangegeven dat de werkelijke aanvang laadtijd 12.30 uur is. De rechtbank overweegt met betrekking tot dit transport dat, uitgaande van de door de chauffeur aangegeven aanvangstijd laden, nog steeds een overtreding van de 24-uurs termijn aan de orde is. In sectie 4 heeft de chauffeur ook nog aangegeven dat er onderweg oponthoud is geweest. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat oponthoud onderweg niet kan leiden tot een langere toegestane termijn. In de planning zal daarmee rekening moeten worden gehouden. Verweerder heeft terecht een overschrijding van de 24-uurstermijn aangenomen.
  • het tweede transport van Nieuweroord naar Grabica, Polen, op 14 september 2011 (journaal 79083) 27,15 uur heeft geduurd. Eiseresses chauffeur heeft op dit journaal ingevuld dat de laadtijd niet correct is ingevuld door de dokter. Hij heeft zelf echter geen andere aanvangstijd laden genoemd. De rechtbank overweegt dat verweerder terecht is uitgegaan van de aanvangstijd laden van 12.15 uur. Daarvan uitgaande heeft verweerder terecht een overtreding van de 24-uurstermijn aangenomen.
  • het derde transport van Oirschot naar Sant Enea, Italië, op 19 september 2011 (journaal 79091) heeft 28,45 uur geduurd. Eiseresses chauffeur heeft in sectie 4 van dit journaal ingevuld dat de laadtijd niet klopt en de auto pas om 12.00 uur is vertrokken. Nog los van de vraag wat dit aangegeven tijdstip van vertrek betekent voor tijdstip aanvang laden (en dus aanvang 24-uurstermijn), moet worden geoordeeld dat ook met betrekking tot dit transport, uitgaande van de door de chauffeur aangegeven tijd, nog steeds een overschrijding van de 24-uurstermijn moet worden aangenomen.
  • het vierde transport van Landhorst naar Liszki, Polen, op 25 januari 2012 (journaal 77932) heeft 28 uur geduurd. Eiseresses chauffeur heeft in sectie 4 van dit journaal gemeld dat er voor dit transport later is gelost omdat de geplande tijd voor laden en lossen te kort was. De rechtbank is, met verweerder, van oordeel dat de planning van het transport, inclusief de benodigde laad- en lostijden de verantwoordelijkheid is van de vervoerder. Een niet realistische planning kan niet leiden tot een langere termijn dan die van 24 uur.
  • Dat eiseres naar gesteld niet de organisator is van het transport doet aan het vorenstaande niet af. De norm uit artikel 6, derde lid, van de Transportverordening is gericht tot vervoerders. Zoals blijkt uit artikel 2, aanhef en onder x, van de Transportverordening wordt verstaan onder vervoerder: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die voor eigen rekening of voor rekening van derden dieren vervoert. Derhalve is ook eiseres als vervoerder gehouden om bepalingen uit de Transportverordening na te leven.
  • Verweerder is terecht uitgegaan van een overschrijding van die termijn.
Overigens merkt de rechtbank op dat verweerders ter zitting ingenomen stelling dat in bezwaar niet is aangevoerd dat de aanvangstijden door de controlerend dierenarts niet goed zijn ingevuld, op zich correct is. Echter, in het bestreden besluit (van 2 mei 2013) is verweerder, naar aanleiding van de hierboven aangegeven opmerkingen van de chauffeur op de journaals, alsnog op die opmerkingen ingegaan. In die zin verschilt het bestreden besluit van 2 mei 2013, van het ingetrokken besluit van 30 juli 2012. Onder die omstandigheden kan eiseres niet worden verweten dat zij eerst in beroep (ter zitting) daarop heeft gereageerd; dat is niet in strijd met een goede procesorde.
Ten overvloede merkt de rechtbank in dit kader nog op dat weliswaar in het onderhavige geval eiseresses argumenten over de aanvangstijd geen hout kunnen snijden om reden als hierboven genoemd. Het lijkt echter in de rede te liggen dat verweerder opmerkingen in sectie 4 van het journaal als hierboven genoemd niet terzijde schuift met de enkele stelling dat op geen enkele wijze is onderbouwd dat de dierenarts het aanvangstijdstip niet correct zou hebben ingevuld. Daaraan voorafgaand ligt het ook in de rede dat een chauffeur in sectie 4 beter onderbouwd en gemotiveerd aangeeft dat er zijns inziens een fout is geslopen in het door de dierenarts ingevulde aanvangstijdstip; bijvoorbeeld door aan te geven dat hij bij vertrek de dierenarts daarop heeft aangesproken en dat hij met die dierenarts op dat moment (bij vertrek) in overleg is getreden daarover en wat de inhoud van dat overleg was. De controlerend dierenarts kan immers geacht worden geen belang te hebben bij de wijze van invullen van het journaal, waar de chauffeur, achteraf wetend dat de 24-uurstermijn is overschreden, een dergelijk belang wel zou kunnen hebben.
5.5.
Verweerder heeft terecht aangenomen dat bij de hier aan de orde zijnde transporten is gehandeld in strijd met artikel 6 van de Transportverordening. Eiseres heeft gesteld dat de overtreding niet aan haar kan worden toegerekend, aangezien zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor een misslag van haar chauffeur. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres hierin niet worden gevolgd.
Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad (HR) van 21 maart 2003 (LJN: AF7938) kan een gedraging die heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon in beginsel aan de rechtspersoon worden toegerekend. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf,
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. Daarbij verdient opmerking dat laatstbedoelde criteria - die zijn ontwikkeld in HR 23 februari 1954, NJ 1954, 378 en die naar het geval dat in die zaak aan de orde was, plegen te worden aangeduid als ‘ijzerdraadcriteria’ - weliswaar zijn ontwikkeld met het oog op het functionele daderschap van een natuurlijke persoon (dus met het oog op de strafrechtelijke aansprakelijkheid van een natuurlijk persoon voor een gedraging van een andere natuurlijke persoon), maar dat zij in voorkomende gevallen tevens kunnen fungeren als maatstaven voor de toerekening van een gedraging van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon (vgl. HR 14 januari 1992, NJ 1992,413).
Ook gelet op de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van
22 maart 2011 (LJN: BP9342) kan de overtreding aan eiseres worden toegerekend, nu de normale bedrijfsvoering van eiseres bestaat uit het vervoeren van levende dieren en de gedragingen in die sfeer hebben plaatsgevonden. De stelling van eiseres dat zij haar personeel adequaat heeft opgeleid en voldoende instructies heeft gegeven, maakt het vorenstaande niet anders. Het beroep van eiseres op het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 4 februari 2009 (parketnummer 21-004971-07) leidt gelet op het vorenstaande niet tot een ander oordeel.
5.6.
Eiseres heeft gesteld dat verweerder had kunnen volstaan met een waarschuwing. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. In artikel 4a van de Beleidsregels dierenwelzijn 2009 is bepaald dat, indien voor een gedraging een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, voor diezelfde gedraging kan worden afgeweken van het bepaalde in, voor zover thans van belang, artikel 6 van de Beleidsregels dierenwelzijn 2009, waarin is voorzien in een eerste en een tweede schriftelijke waarschuwing. Verweerder was derhalve niet gehouden een waarschuwing te geven alvorens over te gaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Ten overvloede merkt de rechtbank in dit kader op dat uit het formulier van 23 april 2012 blijkt dat eiseres eerder ter zake van soortgelijke overtredingen een voornemen tot een last onder dwangsom aangezegd heeft gekregen dan wel dat daarvoor een boeterapport is opgemaakt. Eiseres heeft dat ter zitting erkend.
5.7.
Gelet op al het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder bevoegd was aan eiseres een boete op te leggen.
5.8.
Eiseres heeft gesteld dat met de onverkorte toepassing van de Regeling bestuurlijke boetes Gwwd geen onderscheid wordt gemaakt tussen bedrijven die veel dieren vervoeren en andere bedrijven, tussen opzettelijke of bewuste overtredingen en incidentele, onbewuste overtredingen en tussen stelselmatige en incidentele overtreders. Ook hierin kan eiseres niet worden gevolgd. Artikel 6 van het EVRM brengt mee dat de rechter dient te toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding. De wetgever heeft reeds een afweging gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Transportverordening, de Gwwd en de Regeling bestuurlijke boetes Gwwd gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. Voor zover eiseres betoogt dat de boete niet is afgestemd op de ernst van de onderhavige overtreding en de mate waarin die eiseres kan worden verweten, is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat het door eiseres gestelde geen grond geeft voor het oordeel dat de opgelegde boete niet evenredig is.
6.
Het beroep ten aanzien van het besluit van 2 mei 2013 is ongegrond.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk in zoverre gericht tegen het besluit van 30 juli 2012 en ongegrond voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzitter, en mr. J.F. Frankruijter en mr. A. Pahladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. S.L. Mehlbaum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.