In deze zaak vordert de stichting Stichting Studiefinanciering Curaçao (SSC) van de gedaagde, die in Nederland woont, de terugbetaling van een studielening die in augustus 1990 is verstrekt door het Eilandgebied Curaçao. De lening, die is aangegaan voor een MEAO-studie, is opeisbaar geworden toen de gedaagde haar studie in augustus 1994 heeft gestaakt. SSC, als cessionaris van de vordering van Curaçao, stelt dat de gedaagde nog een hoofdsom van € 9.398,83 en buitengerechtelijke kosten van € 1.158,00 verschuldigd is, met wettelijke rente vanaf 27 januari 2002. De gedaagde betwist deze vordering en stelt dat zij de lening heeft afbetaald en dat SSC geen recht meer heeft op terugbetaling. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 25 juni 2014 al een comparitie bevolen, die op 20 november 2014 heeft plaatsgevonden. De gedaagde heeft bewijsstukken overgelegd, maar SSC betwist de echtheid van een belangrijke brief waarin zou staan dat de gedaagde niets meer verschuldigd is. De rechtbank heeft de gedaagde toegelaten tot bewijslevering over haar stelling dat de lening is afbetaald of kwijtgescholden. De rechtbank heeft een comparitie van partijen gelast voor 20 april 2015 om de bewijsvoering te bespreken en om te onderzoeken of partijen het op bepaalde punten eens kunnen worden. De beslissing van de rechtbank houdt elke verdere beslissing aan totdat het bewijs is geleverd.