ECLI:NL:RBROT:2015:223

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2015
Publicatiedatum
16 januari 2015
Zaaknummer
ROT 14-2122
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van subsidie op basis van onjuiste kostprijsberekening door de gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Onderneming Opbouwwerk Rotterdam (eiseres) en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (verweerder) over de weigering van een subsidie voor het jaar 2013. Eiseres had een subsidie aangevraagd van € 597.307, maar na bezuinigingen door de deelgemeente Noord, waar zij werkzaam was, had zij haar aanvraag herzien naar € 491.258. Verweerder verleende echter slechts een subsidie van € 398.607 en weigerde € 92.651, onder verwijzing naar artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiseres niet voldoende inzicht had gegeven in de kostprijsberekening van haar uurtarief.

De rechtbank oordeelde dat verweerder niet in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om de subsidie te weigeren. Eiseres had sinds 2002 haar uurtarief op een bepaalde manier berekend en verweerder had hier nooit eerder vragen over gesteld. De rechtbank vond dat de eisen die verweerder aan de administratie van eiseres stelde, niet redelijk waren, gezien de langdurige subsidierelatie en het feit dat de administratie van eiseres niet was ingericht om kosten per deelgemeente uit te splitsen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verleende de volledige subsidie van € 491.258 aan eiseres.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal op € 1.496,80 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/2122

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 januari 2015 in de zaak tussen

de stichting Onderneming Opbouwwerk Rotterdam, te Rotterdam, eiseres,

gemachtigde: A.J.T.M. van Thiel,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder op een aanvraag van eiseres voor 2013 een subsidie verleend van € 398.607,- en subsidie geweigerd voor € 92.651,-.
Bij besluit van 10 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2014. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door mr. B.J.W. Walraven, advocaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.B.H. Fijneman.

Overwegingen

1. Het primaire en bestreden besluit zijn genomen door het bestuur van de deelgemeente Noord. Met ingang van 19 maart 2014 zijn de deelgemeenten in Rotterdam opgeheven. De bevoegdheden van het bestuur van de deelgemeente Noord zijn met ingang van die datum overgegaan op verweerder. Hierna wordt onder verweerder tevens zijn rechtsvoorganger verstaan.
2. Eiseres is een Rotterdamse organisatie voor opbouw- en welzijnswerk gericht op participatie en samenlevingsopbouw. Eiseres werkte op structurele subsidiebasis voor een aantal deelgemeenten in Rotterdam, waaronder de deelgemeente Noord. Sedert 1998 ontving eiseres van de deelgemeente Noord jaarlijks subsidie.
3. In juni 2012 heeft eiseres bij de deelgemeente Noord voor 2013 een subsidie aangevraagd van € 597.307
,-.In verband met in mei 2012 door de deelgemeente aangekondigde bezuinigingen heeft eiseres in december 2012 de aanvraag herzien naar een bedrag van € 491.258,-, zulks in overeenstemming met het in de begroting van verweerder opgenomen bedrag.
4. Het bestreden besluit, voor zover het de weigering van subsidie betreft, rust, onder verwijzing naar artikel 4:35, tweede lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op de grond dat de aanvraag niet kan worden beoordeeld nu eiseres in gebreke is gebleven om voldoende inzichtelijk te maken welke kostprijsberekening eiseres voor de deelgemeente Noord hanteert. Daarbij gaat het om een transparante kostprijsberekening van het uurtarief voor het opbouwwerk. Verweerder heeft de subsidie daarom berekend op basis van een uurtarief van € 70,- en heeft de subsidie voor het meerdere geweigerd. Hiermee is verweerder afgeweken van het advies van de Commissie Beroep- en Bezwaar (Commissie) om, nu het eiseres pas in april 2013 duidelijk is geworden wat de consequenties waren van het uitblijven van het aanleveren van nadere informatie, het redelijk is om een evenredig deel van de geweigerde subsidie over de eerste drie maanden van 2013 (€ 23.1162,76) te verlenen.
5. In beroep voert eiseres - kort weergegeven - aan dat verweerder pas laat in 2013 heeft duidelijk gemaakt welke informatie werd verlangd, dat zij alle gevraagde informatie heeft verstrekt, dat verweerder op grond van de structurele subsidierelatie een redelijke afbouwtermijn in acht had moeten nemen, en dat verweerders onderbouwing van een kostprijs van € 70,- per uur willekeurig is.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7. Op grond van artikel 4:35, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb kan subsidieverlening worden geweigerd indien de aanvrager in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid.
8.1.
Uit de stukken leidt de rechtbank af dat, nadat eiseres op 8 juni 2012 subsidie had aangevraagd, bij een ambtelijk overleg op 10 december 2012 door verweerder de berekening van het door eiseres in de deelgemeente Noord gehanteerde uurtarief aan de orde is gesteld. Aanleiding daarvoor was informatie die de deelgemeente Noord bij een interdeelgemeentelijk overleg had verkregen over de door eiseres voor andere deelgemeenten gehanteerde (lagere) uurtarieven. Eiseres heeft tijdens die bespreking een stuk met als opschrift “kostprijsberekening” van februari 2002 overgelegd, zijnde een overzicht van de - niet cijfermatig ingevulde - bestanddelen (personeelskosten, overige personeelskosten en organisatiekosten) van de kostprijs. Over het hogere uurtarief in de deelgemeente Noord heeft eiseres uiteengezet dat daar opbouwwerkers worden ingezet met meer senioriteit waardoor de personeelskosten hoger zijn dan in andere deelgemeenten.
8.2.
Bij een bestuurlijk overleg op 17 januari 2013 is over het verschil met de uurtarieven die eiseres ten aanzien van andere deelgemeenten hanteert afgesproken dat eiseres binnen twee weken de hogere kosten inzichtelijk maakt.
Bij brief van 5 februari 2013 heeft eiseres het uurtarief als volgt toegelicht:
“Totale beschikking 2013 (begroting) € 491.258,00
Aantal productieve uren: 5244
Verkoopprijs: € 93,68
Deze verkoopprijs is als volgt opgebouwd:
Personeelskosten (incl. GBC en administratieve ondersteuning: € 67,82
Overige personeelskosten € 3,15
Organisatiekosten: € 4,58
Kosten werkgeverschap: € 17,18
Kosten activiteiten:
€ 0,95
€ 93,68”
Eiseres heeft hierbij aangegeven dat zij bereid is om het verschil met de prijsstelling in de deelgemeente Feijenoord toe te lichten.
8.3.
Bij een ambtelijke vervolggesprek op 12 februari 2013 heeft verweerder aangegeven dat de in de brief van 5 februari 2013 gegeven informatie niet voldoet aan de gestelde vraag en heeft zij eiseres verzocht om een overzicht van de salariskosten van de opbouwwerkers, uitgesplitst per functiegroep.
Bij e-mail van 14 februari 2013 heeft eiseres verweerder een kolomoverzicht gegeven van het aantal fte opbouwwerkers met loonschalen en -treden.
8.4.
In een e-mail van 15 februari 2013 heeft de deelgemeente aan eiseres meegedeeld dat dit niet het gevraagde overzicht is, omdat daaruit niet de uurprijzen van de verschillende medewerkers blijkt en daarbij aangegeven dat aan de tabel een kolom ontbreekt waarin de prijs is gekoppeld aan de schaal.
Op 21 februari 2013 heeft eiseres per e-mail een nieuw overzicht verstrekt, waarin een kolom is toegevoegd waarin per salarisschaal de productieve uurprijs van 1 fte op basis van personeelskosten is aangegeven.
8.5.
Naar aanleiding van een nader overleg op 12 maart 2013, waarvan zich geen verslag in het dossier bevindt, heeft eiseres per e-mail van 12 maart 2013 aan verweerder een overzicht verstrekt met de namen van de opbouwerkers, de wijken waar zij worden ingezet, het aantal uren en fte’s en een berekening van de uurprijs. Op basis van het totaal aantal fte’s van 4,71 dat in de deelgemeente Noord wordt ingezet, heeft eiseres de uurprijs als volgt berekend:
“45 (werkbare weken per jaar) x 36 uur (= 1 fte) = 1620 uur
4,71 fte = 7630 uren/jaar
Begroting 491.258,-
Uurprijs: 491258/7630 = € 64,38”
8.6.
Bij brief van 3 april 2013 heeft verweerder eiseres laten weten dat zij niet het gevraagde inzicht heeft gegeven in de kostprijsberekening van de inzet in de deelgemeente Noord, omdat niet is aangegeven welk budget eiseres op basis van de door verweerder gewenste inzet van personeel denkt nodig te hebben, maar in plaats daarvan het volledig gereserveerde subsidiebedrag is omgezet naar een uurtarief. Verweerder heeft in deze brief voorts meegedeeld dat hij op basis van gegevens van andere deelgemeenten en van het werkgeversinstituut de uurprijs heeft berekend op € 70,-.
8.7.
Bij brief van 10 april 2013 heeft eiseres hiertegen geprotesteerd en bij brief van 22 april 2013 heeft eiseres het verschil met de uurprijzen voor het opbouwwerk in andere deelgemeenten berekend en toegelicht en gesteld dat elke deelgemeente een andere rekenmethode hanteert, waardoor de uurprijzen niet vergelijkbaar zijn.
8.8.
Vervolgens is het primaire besluit genomen. Het bezwaar van eiseres is behandeld op de hoorzitting van 2 oktober 2013. Uit het verslag daarvan blijkt dat de Commissie partijen in de gelegenheid heeft gesteld om nader te overleggen, waarbij verweerder heeft aangegeven dat van eiseres verlangd wordt dat zij cijfers koppelt aan het kostenoverzicht uit 2002 en inzicht geeft in die cijfers, bijvoorbeeld door het overleggen van salarisstroken van de in 2013 ingezette opbouwwerkers.
8.9
In vervolg hierop heeft eiseres bij brief van 15 oktober 2013 aan verweerder bericht dat het overzicht uit 2002 verouderd is en dat zij sinds 2010 werkt met een aangepast overzicht. Eiseres heeft dit overzicht overgelegd en heeft voor de personeelskosten verwezen naar haar toelichting in de brief van 5 februari 2013 en heeft voor de “overige personeelskosten”, “organisatiekosten” en “kosten werkgeverschap” verwezen naar haar jaarrekening van 2011, nu het door de wijze waarop de administratie van eiseres is ingericht niet mogelijk is om deze kosten per deelgemeente uit te splitsen. Vervolgens heeft de Commissie op 13 november 2013 advies uitgebracht en heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
9.1.
Uit het bovenstaande volgt dat de berekening van de kostprijs van het door eiseres gehanteerde uurtarief sinds 2002 bij verweerder geen vragen heeft opgeroepen. Eerst naar aanleiding van de aanvraag om subsidie in juni 2012 heeft verweerder eiseres in december 2012 gevraagd naar een onderbouwing van het uurtarief. Deze vraagstelling is in diverse besprekingen niet eenduidig geweest. In december 2012 en in januari 2013 was de vraagstelling van verweerder gericht op het verschil in kostprijs ten opzichte van andere deelgemeenten, in februari 2013 vroeg verweerder naar de salariskosten van de opbouwwerkers, uitgesplitst naar functiegroep. Pas bij brief van 3 april 2013 is uiteengezet dat verweerder, in het licht van het verschil in het door eiseres gehanteerde uurtarief in diverse deelgemeenten, verzoekt om een kostprijsberekening van de inzet van eiseres in de deelgemeente Noord. Bij brief van eiseres van 22 april 2013 is gereageerd op dit verzoek met een vergelijkende prijsberekening ten opzichte van twee andere deelgemeenten. Verweerder heeft naar aanleiding van deze prijsberekening niet nader aangegeven waarom deze onvoldoende moet worden geacht, maar heeft in het primaire besluit volstaan met de opmerking dat hiermee niet de gewenste verklaring van de gehanteerde kostprijsberekening is gegeven. Tijdens de hoorzitting in bezwaar geeft verweerder vervolgens aan dat de kern van haar verzoek erop neerkomt dat eiseres de in de notitie van februari 2002 genoemde kostenposten cijfermatig invult. De rechtbank heeft er oog voor dat eiseres deze cijfermatige invulling vervolgens onvoldoende heeft gegeven. Daar staat evenwel tegenover dat eiseres onweersproken heeft gesteld dat haar administratie er niet op is ingericht om bepaalde kostenposten per deelgemeente uit te splitsen. Nu de berekening van het uurtarief van eiseres al minstens 10 jaar op een bepaalde wijze plaatsvond en verweerder kennelijk niet eerder eisen heeft gesteld aan de inrichting van de administratie van eiseres, opdat per deelgemeente iedere kostenpost afzonderlijk cijfermatig inzichtelijk kan worden gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet meer in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat eiseres onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt die tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid.
9.2.
Aan de weigering tot subsidieverlening van een bedrag van € 92.651,- ligt mede ten grondslag dat verweerder het uurtarief zelf heeft berekend op een bedrag van € 70,-. . Verweerder stelt dat hij zich daarbij heeft gebaseerd op informatie van het Werkgeversinstituut en de Handleiding overheidstarieven. De in het dossier aanwezige informatie van het Werkgeversinstituut geeft evenwel geen uitsluitsel over de berekening van het uurtarief van € 70,-, terwijl de Handleiding overheidstarieven niet tot de gedingstukken behoort. Ook overigens is niet toegelicht op welke gronden verweerder is gekomen tot een uurtarief van € 70,-.
9.3.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn in artikel 4:35, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb neergelegde bevoegdheid en het bestreden besluit tot stand is gekomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
10. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door, onder gegrondverklaring van het bezwaar, het primaire besluit voor zover het betreft de weigering van subsidie te herroepen en te bepalen dat overeenkomstig de aanvraag voor 2013 subsidie wordt verleend voor een bedrag van (in totaal) € 491.258,-.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.461,- (1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en wegingsfactor 1) en voor de door eiseres gemaakte reiskosten op € 35,80, tezamen € 1.496,80.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, wat inhoudt dat onder gegrondverklaring van het bezwaar en onder herroeping van het primaire besluit in zoverre daarbij subsidie is geweigerd, voor het jaar 2013 een subsidie wordt verleend van (in totaal) € 491.258,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 328,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,80.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. M. Schoneveld en mr. C.F.J. de Jongh, leden, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.