2.5Verweerder heeft de door hem aangehouden huurwaarde onderbouwd met de per
1 oktober 2010 gerealiseerde huurprijzen van de naastgelegen panden [adres 2] te Dordrecht (referentieobjecten), die net als de onroerende zaak autoshowrooms betreffen en in hetzelfde complex zijn gevestigd. Eiseres stelt evenwel dat deze huurprijzen niet zakelijk zijn, omdat deze tussen gelieerde partijen tot stand zijn gekomen.
Anders dan verweerder betoogt, is voor de beoordeling van de vraag of de huurprijzen op de vrije markt tot stand zijn gekomen, niet doorslaggevend of de contracterende partijen tot één concern behoren, maar kan ook uit andere feiten en omstandigheden blijken dat de huurprijzen niet zakelijk zijn, namelijk niet op de vrije markt tot stand gekomen.
Uit de door partijen overgelegde stukken uit de Kamer van Koophandel blijkt het volgende:
- ten tijde van het afsluiten van de huurcontracten was de [a] (De Dordtse) eigenaar van de referentieobjecten. De Dordtse had twee directeuren, waarvan H. Pelikaan er een was. Hij was alleen/zelfstandig bevoegd;
- de huurders van de referentieobjecten waren ten tijde van het afsluiten van de huurcontracten [b], van [c] en [d]
[e] was als directeur van deze drie vennootschappen alleen/zelfstandig bevoegd;
- Amega had ten tijde van het afsluiten van de huurcontracten twee directeuren, waarvan
H. Pelikaan er een was. Hij was alleen/zelfstandig bevoegd;
- De Dordtse en Amega hebben hetzelfde bezoekadres en hetzelfde telefoon- en faxnummer.
Eiseres heeft tevens een verklaring van H. Pelikaan van 24 oktober 2014, overgelegd, waarin hij (onder andere) de bovenstaande constructie bevestigt.
Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de door hem ter onderbouwing van de waarde gebruikte huurprijzen op de vrije markt, in het spel van vraag en aanbod tot stand zijn gekomen. Derhalve zijn de huurprijzen van de referentieobjecten niet bruikbaar voor de waardebepaling. De huurwaarde van de onroerende zaak mist daarom onderbouwing en is dus niet aannemelijk gemaakt.
3. Eiseres heeft de door haar voorgestane huurwaarde evenmin aannemelijk gemaakt. De in het taxatierapport van eiseres - naar de rechtbank begrijpt - gebruikte referentieobjecten ter onderbouwing van de huurwaarde, te weten [adres 3], [adres 4], [adres 5] en [adres 6] te Dordrecht, betreffen geen autoshowrooms, terwijl het object [adres 6] van een beduidend ouder bouwjaar is.
Wat betreft de objecten [adres 7], [adres 8] en [adres 9] te Dordrecht merkt de rechtbank op dat deze weliswaar (gedeeltelijk) autoshowrooms zijn, maar dat het object Laan der Verenigde Naties een vraaghuurprijs betreft, waaraan in het kader van de Wet WOZ geen betekenis toekomt. Verder is het oppervlak van het object [adres 7] twee keer zo groot als dat van de onroerende zaak, dateert dit object van eind jaren ’70 en heeft het een mindere ligging en uitstraling, zoals door verweerder is gesteld. Het object [adres 8] heeft als bouwjaar 1975 en heeft eveneens een mindere ligging dan de onroerende zaak. Onduidelijk is of en, zo ja, op welke wijze met deze verschillen tussen de referentieobjecten en de onroerende zaak rekening is gehouden en hoe van hieruit tot de door eiseres voorgestane huurwaarde is gekomen.
4. Nu geen van beide partijen de door hen voorgestane huurwaarde aannemelijk heeft gemaakt stelt de rechtbank deze schattenderwijs vast op (afgerond)
€ 2.300.000,-.
Hierbij is de rechtbank globaal schattend uitgegaan van de volgende waarden:
- showroom en kantoor op de begane grond € 115,- per m²;
- bedrijfsruimten op de begane grond € 75,- per m²;
- kantoor op de eerste of tussenverdieping € 90,- per m²;
- showroom en bedrijfsruimte op de bovenste verdieping: € 90,- per m².
Verder heeft de rechtbank de kapitalisatiefactor van 10,5 aangehouden.
5. Het beroep is gegrond. Verweerder dient het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,- te vergoeden.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder voorts in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) voor reiskosten vast op € 53,34 (openbaar vervoer, tweede klas).
De kosten van de taxateur komen op grond van artikel 1, aanhef en letter b, van het Besluit eveneens voor vergoeding in aanmerking. De hoogte van de vergoeding wordt conform de Richtlijn van de Belastingkamers van de Gerechtshoven (Staatscourant van 18 december 2012, nr. 26039) (de Richtlijn)), vastgesteld. Op basis van de Richtlijn geldt voor courante niet-woningen een tarief van € 65,- per uur. Eiseres heeft geen factuur, maar een offerte van haar taxateur overgelegd, zodat niet duidelijk is hoeveel uur de taxateur aan zijn werkzaamheden heeft besteed. De rechtbank leidt uit het taxatierapport wel af dat de in de offerte genoemde werkzaamheden van de taxateur, waaronder een opname ter plaatse, hebben plaatsgevonden. De rechtbank schat de tijdsbesteding van de taxateur aan de taxatie met inachtneming hiervan op 10 uur. Derhalve stelt de rechtbank de vergoeding voor taxatiekosten vast op € 650,- (10 uur x € 65,-). Nu eiseres de omzetbelasting als voorbelasting in aftrek kan brengen, bestaat geen aanleiding dit bedrag hiermee te verhogen.
De door eiseres vermelde kosten van € 100,- aan verschotten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze niet nader gespecificeerd zijn, zodat onduidelijk is waarop deze kosten betrekking hebben.