ECLI:NL:RBROT:2015:2032

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 5955
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rioolheffing voor caravans en recreatiewoningen: juridische beoordeling van aanslagen door de gemeente Goeree-Overflakkee

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2015 uitspraak gedaan over de rioolheffing die aan eiseres, eigenaar van een camping en een bungalowpark, was opgelegd door de gemeente Goeree-Overflakkee. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen voor het jaar 2013, die betrekking hadden op 40 caravans op de camping en 181 recreatiewoningen op het bungalowpark. De rechtbank heeft de drie zaken, die onder de zaaknummers ROT 13/5955, ROT 13/6383 en ROT 13/6384 vallen, gevoegd behandeld. De rechtbank oordeelde dat de aanslagen voor de caravans gegrond waren, omdat de caravans als woningen konden worden aangemerkt volgens de geldende verordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag voor de camping moest worden gebaseerd op 39 caravans in plaats van 40, wat leidde tot een verlaging van de totale aanslag. Voor de recreatiewoningen oordeelde de rechtbank dat het tarief van € 212,- per bungalow van toepassing was, omdat er geen sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ, die een verlaagd tarief zou rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres betreffende de camping gegrond verklaard, terwijl de beroepen betreffende het bungalowpark en het verenigingsgebouw ongegrond werden verklaard. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.225,- zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Team Bestuursrecht 2
zaaknummers: ROT 13/5955, ROT 13/6383 en ROT 13/6384

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 maart 2015 in de zaken tussen

[eiseres], te Stellendam, eiseres,

gemachtigde: mr. B. Vermeirssen,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Goeree-Overflakkee, verweerder,

gemachtigde: mr. J.K. Lanser.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2013 de navolgende aanslagen rioolheffing opgelegd:
- 40 aanslagen ter zake van stacaravans gelegen op de camping gelegen aan de [adres 1] te Stellendam (de camping);
- 181 aanslagen ter zake van recreatiewoningen gelegen op het bungalowpark aan de [adres 2] te Stellendam (het bungalowpark);
- een aanslag ter zake het object [adres 3] te Stellendam (het verenigingsgebouw).
Het daartegen gerichte bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 16 augustus 2013 (het bestreden besluit), ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep gesplitst in drie zaken: ROT 13/5955 betreft de camping, ROT 13/6383 betreft het bungalowpark en ROT 13/6384 betreft het verenigingsgebouw.
De rechtbank heeft de drie zaken gevoegd behandeld op de zitting van 3 oktober 2014. Namens eiseres zijn haar gemachtigde, L.J.M. Steenbergen en J.M.C van Gorp, haar penningmeester. Verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiseres in de gelegenheid te stellen om de gemeentelijke rioleringsplannen van de (voormalig) gemeenten Goedereede, Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee in te zien.
Bij brief van 30 oktober 2014 heeft eiseres een reactie gegeven.
Verweerder heeft bij brief van 17 november 2014 hierop gereageerd.
Na daartoe van partijen ontvangen toestemming heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is eigenaar van de camping, het bungalowpark en het verenigingsgebouw.
2. Op grond van artikel 228a, eerste lid, van de Gemeentewet kan onder de naam rioolheffing een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
3. Eiseres voert in alle drie de zaken aan dat de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2013 (de Verordening) onverbindend is voor zover het de tariefstelling betreft, omdat de geraamde opbrengsten uitgaan boven de geraamde kosten. Verweerder was daarom volgens eiser niet bevoegd de aanslagen op te leggen, zodat deze aanslagen dienen te worden vernietigd. Deze beroepsgrond faalt.
3.1
Op grond van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet, worden de tarieven in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Op grond van het tweede lid van dit artikel worden onder de in het eerste lid bedoelde lasten mede verstaan:
a. bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van de betrokken activa;
b. de omzetbelasting die ingevolge de Wet op het BTW-compensatiefonds recht geeft op een bijdrage uit het fonds.
3.2
Op grond van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet, moeten (ook) tarieven voor rioolheffing zo worden vastgesteld dat de geraamde baten van de heffing niet uitgaan boven de geraamde lasten (vergelijk Gerechtshof Den Haag, 2 april 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ8486).
3.3
Als in een beroepsprocedure wordt aangevoerd dat de geraamde baten de geraamde lasten ter zake hebben overschreden, is het primair aan verweerder inzicht te verschaffen in de ramingen. Dat kan op basis van de gemeentelijke begroting, maar ook op basis van andere gegevens. Het verstrekken van nadere inlichtingen door verweerder wordt uitsluitend verlangd voor zover eiser voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake. Aan de nadere inlichtingen die verweerder in dat geval dient te verstrekken, mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat verweerder naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de door eiser opgeworpen twijfel betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door eiser opgeworpen twijfel ongegrond is. Hierbij geldt voorts dat pas dan plaats voor een correctie van de omvang van een raming, indien verweerder deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen (vergelijk Hoge Raad van 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777).
Verder is het zo dat indien eiseres stelt dat de door verweerder aangeleverde gegevens feitelijk onjuist zijn, op hem de bewijslast rust dit aannemelijk te maken.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder inzichtelijk heeft gemaakt dat de opbrengstlimiet niet is overschreden.
3.4.1
Anders dan eiseres lijkt te betogen, is een gemeentelijk rioleringsplan (GRP) niet de (wettelijke) basis voor de rioolheffing, noch is dit het uitgangspunt op basis waarvan dient te worden beoordeeld of de opbrengstlimiet is overschreden. Er kan, zoals verweerder terecht in zijn nadere stuk van 17 november 2014 opmerkt, geen directe relatie worden gelegd tussen het GRP en de ramingen. Uitgangspunt van de ramingen is de gemeentelijke begroting (vergelijk Hoge Raad 6 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR0689). Dat de gemeente Goeree-Overflakkee voor 2013 geen GRP had of dat het GRP van de voormalige gemeente Oostflakkee slechts liep tot 2011 betekent, anders dan eiseres aanvoert, dan ook niet dat verweerder de heffing niet kon opleggen.
3.4.2
Verweerder heeft een overzicht “berekening kostendekkendheid Rioolheffing 2013” overgelegd, waarop de geraamde kosten en opbrengsten in verband met de rioolheffing 2013 staan vermeld (het overzicht). Het overzicht is gebaseerd op de gemeentelijke begroting, maar hier zijn de kosten die (fiscaal gezien) niet aan de rioolheffing mogen worden toegerekend van afgescheiden. De geraamde lasten en baten heeft verweerder toegelicht en nader gespecificeerd met een Excelsheet, waarbij door middel van kleuren is aangegeven waarop de in het overzicht genoemde posten zijn gebaseerd.
Eiseres voert aan dat het overzicht en de Excelsheet niet dezelfde cijfers bevatten. Verweerder heeft met zijn toelichting in het nadere stuk van 17 november 2014 in reactie hierop afdoende uiteengezet hoe vanuit de Excelsheet de bedragen, voor zowel de lasten als de baten, naar de bedragen op het overzicht zijn te herleiden.
Anders dan eiseres stelt kon verweerder het overzicht voorts baseren op de vier begrotingen van de voormalige fusiegemeenten. Uit deze begrotingen zijn de baten en lasten afgeleid die met de rioolheffing samenhangen. Niet valt in te zien dat verweerder hiermee onzorgvuldig handelt.
Gelet op het voorgaande heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de gegevens in het overzicht feitelijk onjuist zijn. De eigen berekening van eiseres op basis van de Excelsheet kan dan ook niet worden gevolgd.
3.4.3
Eiseres betwist verder de post “verrekening met reserves (w.o. stortingen en beschikkingen)” die op de Excelsheet staat vermeld. Hetgeen eiseres in dit kader aanvoert, namelijk dat er € 326.024,- minder aan de reserves dient te worden gedoteerd is juist, maar baat haar verder niet, omdat dit ook zo heeft plaatsgevonden. Zoals verweerder in zijn nadere stuk van 17 november 2014 uiteen heeft gezet bestaat de post “overige indirecte lasten” in het overzicht uit dotaties aan reserve en voorziening. Uit de Excelsheet waar deze post nader is gespecificeerd volgt dat deze post een optelling is van € 1.360.426,- (reserve) en € 995.845,- (voorziening) minus € 326.024,- (onterechte rentedotatie Dirksland). Dit maakt dat er in het overzicht € 2.030.247,- voor “overige indirecte lasten” is opgenomen, zijnde € 1.034.402,- aan reserves en € 995.845.- aan voorzieningen. Verweerder heeft dan ook de door eiseres opgeworpen twijfel met betrekking tot deze post voldoende weggenomen.
3.4.4
Eiseres betoogt voorts tevergeefs dat de rente-inkomsten van de voormalige gemeenten substantiële bedragen betreffen die van invloed dienen te zijn op de tariefstelling van de rioolheffing. Zoals verweerder terecht opmerkt, bestaat voor een gemeente niet de verplichting om de renteopbrengsten als baat op te nemen bij de berekening van het tarief, dan wel de verplichting dat rente-inkomsten dienen te worden gebruikt om het tarief van de rioolheffing te drukken. Dit is een politieke keuze die is voorbehouden aan de gemeenteraad.
4. De overige beroepsgronden zal rechtbank per zaak bespreken.
Beroep betreffende de camping (ROT 13/5955)
5. Aan eiseres zijn voor het jaar 2013 voor 40 caravans aanslagen rioolheffing eigenaar opgelegd voor een bedrag van € 142,- per caravan. Eiseres stelt zich op het standpunt dat per caravan voor haar het tarief van 0,09 % van de waarde in het economisch verkeer van toepassing is.
6. Eiseres voert tevergeefs aan dat de caravans op de camping niet als woning zijn aan te merken in de zin van artikel 5, eerste lid, en artikel 6, eerste lid, van de Verordening. Eiseres bestrijdt niet dat de camping één terrein vormt bestemd voor verblijfsrecreatie en als zodanig wordt geëxploiteerd. Als gevolg hiervan is artikel 6, derde lid, van de Verordening van toepassing. Bij dit artikel is niet van belang of sprake is van een woning of niet. Van belang is immers of een perceel een bouwwerk of gebouwd eigendom is. Een caravan is als zodanig aan te merken, zoals ook ter zitting door verweerder is betoogd.
7. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de caravans als woning zijn aan te merken in de zin van de Verordening, nu in dit kader is aangesloten bij artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet. Onder een woning dient dan te worden verstaan, een ruimte die op zichzelf beschouwd zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen. Daarvan is bij de op de camping gelegen caravans sprake.
8. Omdat verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt stelt dat hij ten onrechte 40 aanslagen rioolheffing heeft opgelegd, aangezien er op de camping 39 caravans staan, is dit beroep gegrond en komt het bestreden besluit in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien en zal bepalen dat de (totale) aanslag rioolheffing voor de camping gelegen aan [adres 1] te Stellendam dient te worden gebaseerd op 39 caravans en verlaagt de (totale) aanslag rioolheffing overeenkomstig.
Beroep betreffende het bungalowpark (ROT 13/6383)
9. Aan eiseres zijn voor het jaar 2013 voor de 181 op het bungalowpark gelegen recreatiewoningen aanslagen rioolheffing eigenaar opgelegd voor een bedrag van € 212,- per bungalow. Eiseres stelt zich op het standpunt dat voor haar situatie het verlaagd tarief van € 142,- per bungalow van toepassing is, omdat sprake is van een recreatieterrein dat in eigendom is bij één eigenaar en dat als zodanig wordt geëxploiteerd.
10. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening wordt de belasting geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Op grond van artikel 4, eerste lid van de Verordening is een perceel een roerende of
onroerende zaak.
Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt als één onroerende zaak aangemerkt de onroerende zaak bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken, met dien verstande dat bouwwerken of gebouwde eigendommen waarin pleegt te worden overnacht en die deel uitmaken van een in artikel 16, onderdeel e, van deze wet bedoelde onroerende zaak, als zelfstandige roerende of onroerende zaken (recreatiewoningen en stacaravans) worden aangemerkt.
Op grond van artikel 6, eerste lid van de Verordening bedraagt het tarief van de belasting voor een perceel dat een woning is € 212,00.
Op grond van het derde lid van dit artikel bedraagt, in afwijking van het eerste lid, het tarief van de belasting voor een perceel dat een bouwwerk of gebouwd eigendom is waarin pleegt te worden overnacht en die deel uitmaakt van een in artikel 16, onderdeel e van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) bedoelde onroerende zaak en ingevolge artikel 4, tweede lid, van deze verordening als zelfstandige roerende of onroerende zaak wordt aangemerkt € 142,00.
11. Voor zover eiseres betoogt dat zij geen rioolheffing verschuldigd is, omdat de feitelijke aansluiting op de gemeentelijke riolering pas plaatsvindt aan de grens van het recreatiepark, faalt dit betoog. Het belastbare feit dat volgt uit artikel 3 van de Verordening is dat rioolheffing wordt geheven indien een perceel direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. De recreatiewoningen zijn via het eigen riool van het bungalowpark indirect aangesloten op de gemeentelijke riolering.
12. De beroepsgrond dat in dit geval sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 16 aanhef en onder e van de Wet WOZ, faalt.
12.1
Artikel 16 van de Wet WOZ luidt als volgt:
Voor de toepassing van de wet wordt als één onroerende zaak aangemerkt:
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom;
c. een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
e. een geheel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen, of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan, of in onderdeel d bedoelde samenstellen, dat naar de omstandigheden beoordeeld één terrein vormt bestemd voor verblijfsrecreatie en dat als zodanig wordt geëxploiteerd.
12.2
In de parlementaire behandeling van onderdeel e van artikel 16 van de Wet WOZ is onder andere het volgende opgemerkt:
'De bestaande regels voor objectafbakening leiden er toe dat alle op recreatieterreinen gelegen onroerende recreatiewoningen en stacaravans met de bijbehorende (onder)grond, als afzonderlijke onroerende zaken worden aangemerkt, ook indien die woningen tot één eigendom behoren. Dit betekent in de praktijk dat voor al deze onroerende recreatiewoningen en onroerende stacaravans met de daarbij behorende grond de waarde afzonderlijk moet worden bepaald en vastgesteld en dat al deze objecten afzonderlijk worden betrokken in de heffing van de OZB en de waterschapsomslag gebouwd. Dit wordt niet doelmatig geacht in die gevallen waarbij al deze objecten behoren tot de eigendom of het zakelijk recht van één persoon.
De oplossingsrichting bestaat daarin dat de afbakening als afzonderlijke objecten achterwege blijft wanneer het gaat om een geheel van onroerende zaken, zoals recreatiewoningen en stacaravans, dat bijeengenomen een terrein vormt dat bestemd is voor verblijfsrecreatie en als zodanig wordt geëxploiteerd.'
(Kamerstukken II 2003/04, 29 612, nr. 7, blz. 2-3).
12.3
Hieruit volgt dat het de bedoeling van de wetgever is dat een terrein dat behoort tot het zakelijke recht van één eigenaar en bestemd is voor verblijfsrecreatie wordt aangemerkt als één onroerende zaak, mits dit terrein ook als zodanig wordt geëxploiteerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake één zakelijke gerechtigde. Niet in geschil is dat eiseres eigenaar is van het bungalowpark. De gebruikers van de zich op het park bevinden recreatiewoningen zijn verplicht lid van eiseres. Aan dit lidmaatschap ontleent de gebruiker zijn gebruikersrecht van de bungalow. Dit recht is echter geen zakelijk recht en de leden zijn dan ook niet aan te merken als eigenaar of anderszins genothebbende krachtens bezit of beperkt recht van een bungalow. Gelet hierop is geen sprake van separate eigendommen in de zin van de Wet WOZ.
Daarnaast betreft het bungalowpark één recreatieterrein voor verblijfsrecreatie.
De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval geen sprake van het exploiteren van het recreatieterrein door eiseres. Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel bestaan de activiteiten van eiseres uit het beheer van onroerend goed en
“het behartigen, zonder winstoogmerk, van de gemeenschappelijke belangen harer leden, zowel van stoffelijke als van andere aard, speciaal op het terrein van recreatie”.
Ter zitting heeft eiseres verder verklaard dat de verkoop van (het gebruiksrecht van) de recreatiewoningen via haar gaat, maar dat een eventuele winst naar de verkoper van het gebruiksrecht gaat. Gelet op deze feiten kan niet worden gezegd dat eiseres het recreatieterrein exploiteert. Ook overigens is niet gebleken dat het gebruik van het recreatieterrein door eiseres op enige manier op winstoogmerk is gericht.
12.4
Nu geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 16, aanhef en onder e, van de Wet WOZ, is het tarief van € 142,- als genoemd in het derde lid van artikel 6 van de Verordening niet van toepassing, maar geldt per recreatiewoning het tarief van € 212,-.
13. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om, zoals eiseres betoogt, artikel 4, tweede lid, van de Verordening vanaf de zinsnede ‘met dien verstande dat bouwwerken (..)” onverbindend te verklaren. Eiseres voert terecht aan dat de zogenoemde ‘recreatieterrein regeling’ is bedoeld ter vereenvoudiging van de waardering en heffing in het kader van de Wet WOZ. Nu het in dit geval gaat om de rioolheffing staat het de gemeentelijke wetgever evenwel vrij om een uitzondering te maken op een normering uit de Wet WOZ.
14. Dit beroep moet ongegrond worden verklaard.
Beroep betreffende het verenigingsgebouw.
15. Aan eiseres is voor het jaar 2013 voor dit verenigingsgebouw een aanslag rioolheffing eigenaar opgelegd voor een bedrag van € 144,90,-, zijnde 0,09 % van de waarde in het economisch verkeer van het verenigingsgebouw.
16. Ter zitting heeft eiseres erkend dat haar betoog dat het verenigingsgebouw is aangeslagen voor het tarief van een woning (€ 212,-) feitelijke grondslag mist.
17. Dit beroep moet ongegrond worden verklaard.
18. De slotsom is dat het beroep betreft de camping gegrond is en de beroepen in de overige zaken ongegrond. Verweerder dient het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder voorts in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.225,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze van 30 oktober 2014 met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep in zaak ROT 13/5955 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- bepaalt dat de aanslag rioolheffing van het object [adres 1] te Stellendam (de camping), wordt gebaseerd op de aanwezigheid van 39 caravans en verlaagt de totale aanslag rioolheffing dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • verklaart de overige beroepen ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 318,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.225,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, voorzitter, en mrs. A.P. Hameete en
C.F.J. de Jongh, leden, in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).