ECLI:NL:RBROT:2015:1758

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
16 maart 2015
Zaaknummer
ROT 14-1564
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd wegens overtreding van hygiënevoorschriften in de levensmiddelenbranche

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een levensmiddelenbedrijf, en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De eiseres kreeg op 8 november 2013 een boete van € 1.575,- opgelegd wegens overtredingen van de hygiënevoorschriften zoals vastgelegd in Verordening (EG) 852/2004. De eiseres heeft bezwaar aangetekend tegen deze boete, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door de minister. De rechtbank heeft op 11 februari 2015 een zitting gehouden waarbij de eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de minister door mr. K. Janssens en drs. R. Ramsoedh.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen van de hygiënevoorschriften en het Warenwetbesluit besproken. De controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit op 13 september 2013 had aangetoond dat de bedrijfsruimten van de eiseres niet schoon waren, met verontreinigingen zoals vet, stof en schimmel. De rechtbank oordeelde dat de eiseres de overtredingen niet had weerlegd en dat de opgelegde boetes terecht waren. De rechtbank concludeerde dat de minister bevoegd was om de boetes op te leggen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven tot een verlaging van de boetes.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
Zaaknummer: ROT 14/1564

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2015 in de zaak tussen

[naam]., te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde [naam],
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete van € 1.575,- opgelegd wegens overtreding van de hygiënevoorschriften.
Bij besluit van 5 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en verweerder door mr. K. Janssens en drs. R. Ramsoedh.

Overwegingen

1. In artikel 4, tweede lid, van Verordening (EG) 852/2004 is onder meer bepaald dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met enigerlei stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen dat volgt op de stadia waarop lid 1 van toepassing is, zich houden aan de algemene hygiënevoorschriften van bijlage II.
2. In hoofdstuk I.1 van Bijlage II wordt vermeld dat bedrijfsruimten voor levensmiddelen schoon moeten zijn en goed moeten worden onderhouden.
3. In hoofdstuk V.1a van Bijlage II voornoemd wordt vermeld dat alle artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen afdoende moeten worden schoongemaakt en zo nodig ontsmet. Het schoonmaken en ontsmetten moeten zo frequent plaatsvinden dat elk gevaar van verontreiniging wordt vermeden.
4. In artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen is bepaald dat het verboden is te handelen in strijd met onder meer artikel 4, tweede lid, van Verordening (EG) 852/2004.
5. Op grond van artikel 32b, eerste lid, van de Warenwet in verbinding met de bijlage bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten wordt overtreding van artikel 4, tweede lid, van Verordening (EG) 852/2004 in verbinding met hoofdstuk I.1 van Bijlage II beboet met een bedrag van € 1.050,- en worden de overige overtredingen van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen beboet met een bedrag van € 525,-, dit voor zover bij de natuurlijke of rechtspersoon op de dag van de overtreding minder dan 50 werknemers in dienst waren.
6. Uit het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van 17 oktober 2013 blijkt dat controleambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit op 13 september 2013 de onderneming “[naam]” in [plaatsnaam] hebben gecontroleerd en toen hebben vastgesteld dat de bedrijfsruimten voor levensmiddelen niet schoon waren. Zij hebben verontreinigingen aangetroffen met geel bruinachtig vet, stof, zwart vuil, schimmel spinrag en spinnetjes, oude productresten op de vloer, plafondplaten verontreinigd met vlekken van lekkage, donkere plekken en schimmel. Voorts hebben de controleambtenaren van de NVWA verontreinigingen aangetroffen op een blikopener in de keuken, bakjes in de koelkast, apparatuur in de pizzahoek en de koelkast in het restaurant.
7. Wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen, in verbinding met artikel 4.2 en bijlage II, hoofdstuk I.1, van de verordening (EG) 852/2004 heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 1.050,- en wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen, in verbinding met artikel 4.2 en bijlage II, hoofdstuk V.1a, van de verordening (EG) 852/2004 een boete van € 525,-. Verweerder heeft eiseres onder toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet gehoord naar aanleiding van het bezwaarschrift.
8. Eiseres betwist de overtredingen. Zij bestrijdt de constateringen in het rapport dat er sprake is van oud vuil en onvoldoende onderhoud. Zij stelt dat de controleurs de zaak bezochten op het moment dat de zaak al open was en er levensmiddelen werden bereid voor het weekend, zodat het normaal is dat er damp en vet op de tegels zat. Eiseres heeft in beroep een door meerdere werknemers ondertekende verklaring overgelegd waarin wordt onderschreven dat er regelmatig wordt schoongemaakt en dat er geen sprake is van oud vuil. Er zijn problemen met de huurbaas in verband met achterstallig onderhoud en eiseres had in verband daarmee al ten tijde van het constateren van de overtreding het plan om te gaan verhuizen. Zij betoogt dat wel degelijk de nodige maatregelen te hebben getroffen, dat er geen levensmiddelen zijn aangetroffen die de gezondheid in gevaar brengen en dat eiseres nooit klachten van klanten heeft gehad. Voorts voert eiseres aan dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord in bezwaar.
9. In haar bezwaarschrift heeft eiseres zich er op beroepen dat de overtredingen haar niet of minder te verwijten zijn omdat de meeste geconstateerde overtredingen te maken hebben met de omstandigheden van de huidige locatie en eiseres ook toen al het voornemen had om te verhuizen. Zij ontkent dat sprake zou zijn van oud vuil. Ook stelt zij dat bij de controle horecabedrijven in de regio ongelijk worden behandeld. Zij onderbouwde deze stellingen niet nader met objectief verifieerbare gegevens. Naar het oordeel van de rechtbank kon, gezien het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van 17 oktober 2013, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over bestaan dat het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kon leiden. Gelet hierop heeft verweerder tot het oordeel kunnen komen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was, zodat ervan kon worden afgezien haar in bezwaar te horen.
10. In analogie op artikel 344, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kunnen beboetbare feiten – behoudens tegenbewijs – worden aangenomen op basis van op een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van een bijzondere opsporingsambtenaar (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1671, en de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 13 maart 2007, ECLI:NL:CBB:2007:BA1577). Eiseres heeft de in het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal neergelegde bevindingen niet weerlegd. Uit de vrij gedetailleerde omschrijvingen die de controleambtenaren hebben gegeven van het aangetroffen vuil kan worden opgemaakt dat het niet ging om dagvuil, zoals eiseres stelt. In de door eiseres overgelegde getuigenverklaringen wordt slechts in algemene bewoordingen aangegeven dat er regelmatig wordt schoongemaakt. Met deze verklaringen worden de in het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal vermelde bevindingen ten aanzien van de in het eetcafé op 13 september 2013 aangetroffen situatie niet weerlegd. Het volgens eiseres onbeschofte gedrag van de controleurs doet niet af aan de in het proces-verbaal vermelde bevindingen. Voor het aan de orde stellen van het gedrag van de controleambtenaren is het volgen van de klachtenprocedure de meer geëigende weg.
11. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres de genoemde bepalingen heeft overtreden, zodat verweerder op grond van artikel 32a en 32b, eerste lid, van de Warenwet, in verbinding met het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten en de bijbehorende bijlage, bevoegd was om ter zake boetes op te leggen. In aanmerking genomen het zwaarwegende belang dat is gediend met normhandhaving en de ernst van de overtreding en het daaruit voortvloeiende voedselveiligheidsrisico, heeft verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot oplegging van de boetes gebruik kunnen maken. Niet is gesteld of gebleken dat eiseres van de overtredingen geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
12. Bij eiseres zijn minder dan 50 werknemers in dienst. De in geding zijnde boetes zijn wettelijke gefixeerd op bedragen van € 1.050,- en € 525,-. De rechtbank ziet in dat wat eiseres stelt geen reden om de overtredingen minder verwijtbaar te achten en ziet daarin evenmin bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 5:46, derde lid, van de Awb, op grond waarvan de boetes verlaagd zouden moeten worden. Dat eiseres ten tijde van de constatering van de overtredingen het voornemen had om te verhuizen (vanwege de slechte onderhoudstoestand) en ook dat de verhuizing inmiddels is geweest, maakt de overtredingen niet minder verwijtbaar, nu dit niet afdoet aan de op eiseres rustende verplichting om de hygiënevoorschriften na te leven. De stelling van eiseres dat er sprake zou zijn van discriminatie acht de rechtbank niet aangetoond. Dat eiseres heeft vastgesteld dat op één dag alleen shoarmazaken zijn gecontroleerd – wat door verweerder niet voor onmogelijk wordt gehouden – betekent nog niet dat er in strijd met het gelijkheidsbeginsel is gecontroleerd. In dat wat eiseres naar voren heeft gebracht vindt de rechtbank geen aanleiding eraan te twijfelen dat er op basis van steekproeven wordt gecontroleerd, zoals verweerder stelt.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond,
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Schreuder, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.