1.5.De boetes zijn opgelegd wegens overtredingen van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen, in verbinding met artikel 4.2 en bijlage II, hoofdstuk I.1 en hoofdstuk V.1a van EG-verordening 852/2004, welke bepalingen er samengevat op neerkomen dat ruimten die kennelijk bestemd zijn voor het bereiden, behandelen, verpakken of bewaren van eet- en drinkwaren schoon moeten zijn (hoofdstuk I.1) en dat alle artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen afdoende moeten worden schoongemaakt en zonodig ontsmet (hoofdstuk V.1a).
2. Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat het restaurant voldoet aan alle eisen op het gebied van hygiëne en bedrijfsvoering. Eiseres stelt dat een restaurant nu eenmaal niet brandschoon kan zijn als er gecontroleerd wordt op het moment dat er in de keuken topdrukte heerst. Eiseres wijst erop dat zij afspraken heeft gemaakt met een inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en dat zij maatregelen heeft getroffen om te voldoen aan de eisen van inspecteurs van de NVWA. Omstreeks 21 november 2013 heeft nog een controle van het restaurant plaatsgevonden, waarbij de bedrijfsvoering en de naleving van de hygiënevoorschriften akkoord zijn bevonden. Eiseres stelt voorts dat de financiële omstandigheden van het bedrijf zodanig slecht zijn, dat de boetes op nihil gesteld behoren te worden. Zij stelt dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar, terwijl er bij verweerder kennelijk wel vragen zijn gerezen over haar financiële situatie. Volgens eiseres heeft verweerder daardoor niet goed kunnen beoordelen of er sprake is van zodanig zeer bijzondere en zwaarwegende omstandigheden dat matiging van de boetes geboden is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Hoewel eiseres stelt dat het restaurant voldoet aan alle eisen op het gebied van hygiëne en bedrijfsvoering, heeft zij de concrete constateringen van de controleambtenaren, neergelegd in de processen-verbaal van 9 april 2013, 4 september 2013 en 18 oktober 2013 noch in bezwaar, noch in beroep betwist. Deze in de processen-verbaal vermelde feiten en omstandigheden kunnen op zichzelf de conclusie van verweerder dragen dat sprake is van overtredingen van de genoemde wettelijke bepalingen. De rechtbank heeft in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding gevonden om aan de juistheid van de processen-verbaal te twijfelen. Dat de controles plaatsvonden op tijdstippen dat het restaurant vol in bedrijf was en dat er daarom normaal dag- of werkvuil aanwezig was, doet niet af aan de constateringen in de processen-verbaal van onder meer aangekoekt vuil en schimmelplekken. Voorts heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan verweerders stelling dat de controleambtenaren zich bewust zijn van het onderscheid tussen dag- en werkvuil enerzijds en anderzijds vervuiling als gevolg van gedurende langere tijd onvoldoende schoonmaken.
4. De stellingen van eiseres dat zij maatregelen heeft getroffen om aan de hygiëne-eisen te voldoen, dat bij een andere inspectie geen overtredingen zijn geconstateerd en dat zij afspraken heeft gemaakt met inspecteurs van de NVWA doen niet aan af aan de geconstateerde overtredingen, aangezien op grond van genoemde wettelijke bepalingen op eiseres nu eenmaal de verplichting rust ervoor te zorgen dat de bedrijfsruimten te allen tijde schoon zijn.
5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres de genoemde bepalingen heeft overtreden, zodat verweerder op grond van de artikelen 32a en 32b van de Warenwet, in verbinding met het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten en de bijbehorende bijlage, bevoegd was terzake boetes op te leggen. In aanmerking genomen het zwaarwegende belang dat is gediend met normhandhaving, de omstandigheid dat sprake is van herhaalde overtredingen en de ernst van de overtreding en het daaruit voortvloeiende voedselveiligheidsrisico, heeft verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot oplegging van de boetes gebruik kunnen maken. Niet is gesteld of gebleken dat eiseres van de overtreding geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
6. Artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden brengt mee dat de rechter moet toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding. Het artikel sluit echter een systeem van wettelijk vastgestelde bestraffende sancties niet uit en het bestuur en de rechter dienen in beginsel van de door de wetgever gemaakte vaststelling uit te gaan, mits de wettelijke bepalingen met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel tot stand zijn gekomen (uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:654). In het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten en de daarbij behorende bijlage is een systeem van gefixeerde boetebedragen vastgelegd. De wetgever heeft daarin reeds een afweging gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig is. In aanmerking genomen dat het hier gaat om overtreding in het kader van een bedrijfsuitoefening van voorschriften welke zijn gesteld in het belang van de volksgezondheid, acht de rechtbank de in de bijlage vastgestelde boetes van € 1.050,- en € 525,- voor het soort gedragingen als hier aan de orde, evenals de verhoging met 50% bij recidive binnen twee jaar, niet onevenredig hoog.