In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de herziening van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en de oplegging van een bestuurlijke boete. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV, waarin zijn uitkering werd herzien en een boete werd opgelegd van € 1.168,31. Het UWV had de heroverweging in bezwaar beperkt tot de boeteoplegging, omdat het dwangbevel ter invordering van een hoger bedrag geen onderdeel uitmaakte van het geding. De rechtbank oordeelde dat het UWV de boete onjuist had vastgesteld, omdat het geen rekening had gehouden met de verschillende sanctieregimes die golden voor de periodes voor en na 1 januari 2013. De rechtbank concludeerde dat de boete voor de periode van 2012 op € 52,- moest worden vastgesteld, terwijl voor de periode van 2013 een boete van € 860,- gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor wat betreft de boetehoogte en herstelde de boete op € 860,-. Tevens werd bepaald dat het UWV het betaalde griffierecht van € 45,- aan de eiser moest vergoeden.