ECLI:NL:RBROT:2014:4638

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
6 juni 2014
Zaaknummer
AWB-13_05992
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, die een WW-uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiseres had haar WW-uitkering aangevraagd in 2011 en was verplicht om wijzigingen in haar situatie, zoals inkomsten uit arbeid, tijdig door te geven aan het UWV. Het UWV had echter vastgesteld dat eiseres haar inlichtingenplicht niet was nagekomen, omdat zij niet het juiste aantal gewerkte uren bij haar werkgever had doorgegeven. Dit leidde tot een herziening van haar uitkering en een terugvordering van een bedrag van € 1.869,22, alsook een boete van € 1.876,12.

Eiseres heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat zij de inlichtingenplicht niet had geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de informatie die eiseres op de inkomstenformulieren had verstrekt, niet overeenkwam met de gegevens van haar werkgever. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres haar verplichtingen niet was nagekomen en dat de herziening en terugvordering gerechtvaardigd waren. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de opgelegde boete onevenredig hoog was en heeft deze verlaagd naar € 550,-.

De rechtbank heeft het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het de boete betreft, en de boete vastgesteld op het verlaagde bedrag. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het UWV het griffierecht van eiseres dient te vergoeden en dat het UWV in de proceskosten moet worden veroordeeld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 13/5992

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 juni 2014 in de zaak tussen

[naam 1], te Ridderkerk, eiseres,

gemachtigde: mr. M. R. Wever,
en
de Raad van bestuur van de het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: M.E. Molenaar.

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2013 (besluit 1) heeft verweerder de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) van eiseres met ingang van 26 maart 2012 herzien en hetgeen over de periode van 26 maart 2012 tot en met 10 februari 2013 bruto teveel aan WW-uitkering is betaald (€ 1.869,22) van haar teruggevorderd.
Bij separaat besluit van 11 april 2013 (besluit 2) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 1.876,12.
Bij besluit van 13 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1 In 2011 heeft eiseres een WW-uitkering aangevraagd. Zij heeft daarbij aangegeven de voorschriften in de brochure ‘Een WW uitkering, en nu?’ te hebben gelezen. In 2011 en in 2012 heeft verweerder aan eiseres WW-uitkeringen toegekend. In de toekenningsbesluiten is vermeld dat eiseres veranderingen in haar situatie of inkomsten meteen dient door te geven. In oktober 2011 is eiseres aan het werk gegaan voor [naam 2] B.V. ([naam 2]). Vanaf medio maart 2012 heeft verweerder aan eiseres inkomstenformulieren toegezonden, waarmee zij de wisselende werkzaamheden of inkomsten aan verweerder diende te melden op de op de formulieren vermelde retourdata.
1.2. Bij brief van 27 februari 2013 heeft verweerder over de periode van 26 maart 2012 tot en met 13 januari 2013 informatie opgevraagd bij [naam 2] over het aantal uren dat eiseres heeft gewerkt en het door haar ontvangen loon. Op 4 maart 2013 heeft [naam 2] informatie toegezonden en op 12 maart 2013 telefonisch nadere informatie verstrekt over het aantal door eiseres gewerkte uren in de weken 3 t/m 6 (de periode van 14 januari tot en met 10 februari) van het jaar 2013.
1.3 Bij brief van 22 maart 2013 heeft verweerder eiseres geïnformeerd dat zij in de periode van 26 maart 2012 tot en met 10 februari 2013 meer uren bij [naam 2] heeft gewerkt dan zij heeft gemeld en dat het voornemen bestaat om de WW-uitkering te herzien, het teveel betaalde terug te vorderen alsmede een boete van € 1.876,12 op te leggen.
2.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres haar inlichtingenplicht niet is nagekomen door niet het juiste aantal gewerkte uren bij [naam 2] in de periode van 26 maart 2012 tot en met 10 februari 2013 te melden als gevolg waarvan € 1.876,12 ten onrechte aan WW-uitkering is betaald. Verweerder heeft geen dringende redenen aanwezig geacht om geheel of gedeeltelijk af te zien van herziening en terugvordering. Ten aanzien van de boete van € 1.876,12 heeft verweerder overwogen dat van verminderde verwijtbaar niet is gebleken.
3.
Eiseres voert aan dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, nu zij de bij [naam 2] feitelijk gewerkte uren dagelijks heeft opschreven in haar agenda en dat zij deze uren steeds heeft doorgegeven aan haar werkgever en verweerder. Naar de mening van eiseres kan het haar niet worden verweten indien de urenopgave van [naam 2] aan verweerder afwijkend is van haar opgave dan wel indien zij bij haar urenopgave een fout mocht hebben gemaakt. In dat verband stelt eiseres dat [naam 2] een ingewikkeld systeem voor de betaling van gewerkte uren heeft en daarbij een verrekening van te veel of te weinig gewerkte uren hanteert. Eiseres wijst er verder op dat zij de door haar gewerkte uren aan verweerder moest doorgeven op een moment dat zij nog geen loonstrook had ontvangen. Eiseres betoogt voorts dat de door haar blijkens de inkomstenformulieren opgegeven uren over de gehele periode 1075,65 uur bedragen, dat volgens de loonstroken de gewerkte uren totaal 1103,25 uur bedragen en dat [naam 2] aan verweerder heeft opgegeven dat zij in de periode in totaal 1110,59 uur heeft gewerkt. Eiseres begrijpt dan ook niet waarom verweerder stelt dat zij maar 397,75 uur heeft opgegeven. Ter zitting heeft eiseres ter zake van de boete betoogd dat de hoogte ervan onevenredig is.
4.
Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden, nu de door haar opgegeven uren niet corresponderen met de door haar werkgever betaalde uren volgens de loonstroken. Volgens verweerder is er sprake van een voorgezette handeling en is, nu de overtreding eerst na 31 januari 2013 is geconstateerd, het nieuwe sanctierecht van toepassing, zodat terecht over het totale benadelingbedrag een boete is opgelegd van 100%. Verweerder heeft voorts, desgevraagd, erkend dat in het bestreden besluit een onjuist boetebedrag wordt vermeld en er sprake is van een kennelijke verschrijving. Het boetebedrag is volgens verweerder gelijk aan het benadelingbedrag dat is vastgesteld op € 1.869,22.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Herziening en terugvordering
4.1
Op grond van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW herziet het UWV, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, een dergelijk besluit of trekt het dat in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.
Op grond van artikel 25 van de WW, voor zover hier van belang, is de werknemer verplicht aan het UWV op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.
Op grond van artikel 101, eerste lid, van de WW stelt het UWV een uitkeringsreglement werkloosheidsverzekeringen vast.
Op grond van het tweede lid, voor zover hier van belang, bevat het uitkeringsreglement, onverminderd het elders in deze wet dienaangaande bepaalde, bepalingen omtrent:
a. voorschriften ten behoeve van een doelmatige controle, die ten aanzien van de werknemers moeten worden genomen;
(…)
d. andere voorwaarden, die aan het ontvangen van uitkering zijn verbonden;
(…)
f. samenloop van uitkering en inkomsten uit of in verband met arbeid.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Uitkeringsreglement WW 2009 doet de werknemer op het wijzigingsformulier onverwijld en uit eigen beweging opgave van de feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de uitkering.
Op grond van het tweede lid vult de werknemer, indien het UWV daar om verzoekt, een inkomstenformulier in. De werknemer stuurt dit inkomstenformulier aan het UWV binnen een door het UWV aangegeven redelijke termijn.
Op grond van het derde lid is de werknemer, gedurende de periode waarover hij de inkomstenformulieren invult, ontheven van de verplichting bedoeld in het eerste lid, voor zover deze verplichting ziet op de gegevens die op het inkomstenformulier uitgevraagd worden.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de urenopgave van [naam 2] aan verweerder grotendeels overeenkomt met de gegevens die blijken uit de loonstroken, de loonstaat en Suwinet. De opgaven van eiseres op de inkomstenformulieren komen daarmee niet overeen. De enkele omstandigheid dat eiseres, naar zij stelt, de formulieren heeft ingevuld aan de hand van de aantekeningen in haar agenda van het aantal gewerkte uren, kan hieraan niet afdoen, nu deze aantekeningen onvoldoende objectief en verifieerbaar zijn. Nu eiseres heeft aangevoerd dat de urenregistratie van [naam 2] ingewikkeld was had het op haar weg gelegen om hierover tijdig duidelijkheid te verkrijgen en verweerder daarover tijdig te informeren.
Verweerder heeft daarom terecht vastgesteld dat eiseres haar inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 25 van de WW niet volledig is nagekomen. Verweerder was daarom gehouden om tot herziening en terugvordering over de gaan. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunt om te oordelen dat verweerder de omvang van de herziening en het bedrag van de terugvordering onjuist heeft vastgesteld. Anders dan eiseres stelt blijkt uit de stukken niet dat verweerder ervan uitgaat dat eiseres slechts 397,75 uur aan werkzaamheden zou hebben gemeld. Zoals ter zitting besproken is in het bestreden besluit het bedrag van de terugvordering ten onrechte bepaald op € 1.876,12, daar in besluit 1 dit bedrag reeds was bepaald op € 1.869,22. De rechtbank ziet dit als een kennelijke verschrijving, waarin geen grond is gelegen voor vernietiging van het bestreden besluit. In hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd heeft verweerder geen reden hoeven zien om wegens dringende redenen af te zien van herziening en terugvordering.
Boete
5.1
Op 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Wet aanscherping) in werking getreden. Hierbij is de bestuurlijke boete in het kader van de WW in geval van niet naleving van de inlichtingenplicht aanzienlijk verhoogd.
Op grond van artikel XXV, eerste lid, van de Wet aanscherping blijft ten aanzien van beboetbare overtredingen die zijn voorzien bij of krachtens de wetten die bij deze wet zijn gewijzigd en die zijn begaan uiterlijk op de dag voor de dag waarop deze wet of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden, het recht, met inachtneming van het tweede lid, van toepassing zoals dat gold op die dag.
Op grond van het tweede lid blijft ten aanzien van beboetbare overtredingen die zijn voorzien bij of krachtens de wetten die bij deze wet zijn gewijzigd en die zijn begaan uiterlijk op de dag voor de dag waarop deze wet of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden en voortduren op de dag waarop deze wet of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden, het recht van toepassing zoals dat gold op de dag voor de dag waarop deze wet of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden, mits uiterlijk op de dertigste dag na de dag waarop deze wet of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden de overtreding is opgeheven of geconstateerd.
5.2
Op grond van artikel 27a, eerste lid, van de WW, voor zover hier van belang, zoals dit luidt sinds de inwerkingtreding van de Wet aanscherping, legt het UWV een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
Op grond van het tweede lid wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 25, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
Op grond van het achtste lid kan het UWV:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Op grond van het tiende lid, worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
5.3
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit Socialezekerheidswetten (Boetebesluit), zoals dat tot 1 januari 2013 gold, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag, met dien verstande dat zij op ten minste € 52 euro wordt vastgesteld.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit, zoals dat sinds 1 januari 2013 luidt, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op de hoogte van het benadelingsbedrag, met dien verstande dat zij op ten minste € 150 wordt vastgesteld. Bij verminderde verwijtbaarheid wordt de bestuurlijke boete verlaagd.
Op grond van het tweede lid wordt de bestuurlijke boete naar boven afgerond op een veelvoud van € 10.
5.4
Op grond van artikel 5:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt een bestuurlijke boete slechts opgelegd indien de overtreding en de sanctie bij of krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijke voorschrift zijn omschreven.
Op grond van artikel 5:46, eerste lid, van de Awb bepaalt de wet de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
Op grond van het derde lid legt het bestuursorgaan, indien de hoogte van de boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, niettemin een lagere boete op, indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
5.5.
Zoals onder 4.2 overwogen heeft eiseres op de inkomstenformulieren geen juiste opgave gedaan van gewerkte en verloonde uren, waardoor zij de inlichtingenplicht niet juist heeft nageleefd en waardoor teveel WW-uitkering is betaald. Verweerder was daarom bevoegd en verplicht om een boete op te leggen.
5.6
Verweerder heeft op de voet van artikel 3 van zijn Uitkeringsreglement WW 2009 aan eiseres de verplichting opgelegd om op de op de formulieren vermelde retourdata de verlangde gegevens over werkzaamheden en inkomsten in te zenden. Daardoor was eiseres in zoverre ontheven van de verplichting om onverwijld en uit eigen beweging wijzigingsformulieren aan verweerder te zenden. In zoverre is ook de in artikel 25 van de WW neergelegde inlichtingenplicht nader ingevuld en in zoverre vervangen door de verplichting om periodiek een ingevuld en ondertekend inkomstenformulier in te zenden. Dit brengt mee dat in geval de op het inkomstenformulier verstrekte informatie onjuist blijkt de overtreding van de inlichtingenplicht is begaan op de dag die als retourdatum op het inkomstenformulier is vermeld. Van een zogenoemde voortdurende overtreding is, anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, geen sprake. In deze zaak gelden dus niet de overwegingen over de voortdurende overtreding en de met het overgangsrecht van de Wet aanscherping verband houdende overwegingen over de strafmaat als in de uitspraak van de rechtbank van 27 maart 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:2157).
5.7.
In deze zaak betekent dit het volgende. Eiseres heeft op inkomstenformulieren die op retourdata in 2012 aan verweerder dienden te worden gezonden onjuiste informatie over de (verloonde) uren vermeld. Op de boete wegens schending van de inlichtingenplicht is in zoverre op grond van artikel XXV, eerste lid, van de Wet aanscherping het recht van toepassing zoals dat luidde tot 1 januari 2013. Volgens artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit werd de boete vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag.
Voor de periode van 17 december 2012 tot en met 13 januari 2013 diende eiseres op 14 januari 2013 het inkomstenformulier in te zenden. Eerst vanaf deze periode is op de boete het recht van toepassing zoals dat sinds 1 januari 2013 luidt. Volgens het Boetebesluit wordt de boete vastgesteld op 100% van het benadelingsbedrag. Verweerder heeft de hoogte van de boete vastgesteld op 100% van het benadelingsbedrag over de gehele periode van 26 maart 2012 tot en met 10 februari 2013. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel XXV, eerste lid, van de Wet aanscherping. Het betoog van eiseres dat de boete onevenredig hoog is, slaagt. Het beroep is in zoverre gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit, voor zover daarbij het boetebesluit is gehandhaafd, vernietigen.
6.
Op grond van artikel 8:72a van de Awb neemt de bestuursrechter, indien hij een beschikking tot het opleggen van een bestuurlijke boete vernietigt, een beslissing omtrent het opleggen van de boete en bepaalt hij dat zijn uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking.
7.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen reden om haar gedragingen niet of minder verwijtbaar te achten. Evenmin heeft verweerder daarin reden hoeven vinden om een dringende reden aanwezig te achten om van boeteoplegging af te zien.
Voor de periode vanaf 17 december 2012 blijkt uit de bij besluit 1 gevoegde specificatie van een benadelingsbedrag aan teveel betaalde WW-uitkering tot en met 10 februari 2013 van
€ 399,47. De boete, gebaseerd op 100% van het benadelingsbedrag, was in het bestreden besluit, rekening houdend met de kennelijke verschrijving, vastgesteld op € 1.869,72. Hieruit volgt dat een benadelingsbedrag van € 1.470,25 dient te worden toegerekend aan de periode dat het recht van voor 1 januari 2013 van toepassing was. De boete ter zake van die periode dient te worden vastgesteld op 10% van 1.470,25, zijnde € 147,02. De totale boete komt daarmee op € 550,- (naar boven afgerond op een veelvoud van € 10,- ). De rechtbank acht deze boete niet onevenredig. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen het grote belang dat is betrokken bij een juiste naleving van de inlichtingenplicht en voorts dat uit hetgeen eiseres, ook ter zitting, naar voren heeft gebracht over haar persoonlijke omstandigheden niet voortvloeit dat een boete van deze omvang onredelijk bezwarend is.
8.
Nu de rechtbank het beroep gedeeltelijk gegrond verklaart bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 980,-- , waarvan € 974,-- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1) en € 6,-- voor de reiskosten van eiseres.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond, voor zover het bestreden besluit ziet op de vastgestelde boete, en voor het overige ongegrond,
  • vernietigt het bestreden besluit in zoverre,
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit en stelt de boete vast op een bedrag van € 550,--,
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 44,-- vergoedt,
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,--, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. R.J.A.M. Cooijmans en mr. C.F.J. de Jongh, leden in aanwezigheid van mr. A.Th.A.M. Schouw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.