2.2.Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder niet zonder nader onderzoek had mogen overgaan tot intrekking, terugvordering en boeteoplegging. Eiser heeft in zijn beroepschrift en ter zitting gesteld dat hij werkzaam was in Nederland, stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van Rotterdam en dat hij zich voorts in 2011 had ingeschreven in de gemeente Mersem/Antwerpen (België) en in april 2012 in Schoten. Eiser betwist voorts de hoogte van de terugvordering. Eiser komt zelf uit op betalingen van totaal € 2.725,89 (netto) en heffingen van € 813,80. Eiser meent dat niet een brutobedrag teruggevorderd zou moeten worden. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat het boetebedrag onevenredig is, omdat geen rekening is gehouden met zijn beperkte draagkracht die blijkt uit de aflossingscapaciteit die verweerder heeft vastgesteld.
3. Uit artikel 25 van de Werkloosheidswet (WW) en artikel 12 van de Toeslagenwet (TW) volgt dat eiser gehouden was uit eigen beweging die informatie aan verweerder te verstrekken die relevant was voor het bepalen van het recht op uitkering en toeslag. Gelet op artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW en artikel 4a, eerste lid, van de TW bestaat geen recht op uitkering of toeslag indien de werknemer buiten Nederland woont (of verblijf houdt anders dan wegens vakantie). Uit artikel 2, eerste lid, van de WW volgt dat naar de omstandigheden wordt beoordeeld waar een natuurlijk persoon woont. Voor wat betreft de TW ziet de rechtbank geen aanleiding van een ander beoordelingscriterium uit te gaan.
4. Verweerder heeft de intrekking van uitkering en toeslag gestoeld op artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a, WW en artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder a, van de TW. Vast staat dat eiser noch bij zijn aanvraag om uitkering noch gedurende enig tijdstip in de periode van uitkering aan verweerder heeft opgegeven dat hij stond ingeschreven in de Belgische gemeente Schoten. Daarmee staat echter – anders dan verweerder blijkens het bestreden besluit meent – nog niet vast dat eiser niet in Nederland verbleef. Verweerder heeft op dit punt nagelaten enig onderzoek te verrichten, doch heeft in bezwaar geoordeeld dat eiser niet op geloofwaardige wijze heeft aangetoond dat hij niet in België zijn hoofdverblijfplaats heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld door na te laten enig onderzoek te verrichten naar de feitelijke verblijfplaats van eiser ten tijde in geding. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt op grond van de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking, voor zover het ziet op de intrekking van de uitkering en toeslag en de terugvordering.
5. De rechtbank ziet aanleiding te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover het ziet op de intrekking en terugvordering van uitkering en toeslag in stand kunnen worden gelaten.