ECLI:NL:RBROT:2015:1412

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
2 maart 2015
Zaaknummer
ROT-14_5137
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar wegens ongeschiktheid voor het ambt op basis van gedragingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 maart 2015 uitspraak gedaan in een ambtenarenzaak waarbij eiser, werkzaam bij de Belastingdienst Douane, eervol ontslag heeft gekregen vanwege ongeschiktheid voor het ambt. Het ontslag was niet gebaseerd op ziels- of lichaamsgebreken, maar op een reeks van concrete gedragingen die aantonen dat eiser niet over de benodigde eigenschappen, mentaliteit en instelling beschikte om zijn functie goed te vervullen. De rechtbank oordeelde dat verweerder, de staatssecretaris van Financiën, terecht het ontslag had verleend. Eiser had zich schuldig gemaakt aan verschillende misstanden, waaronder het zonder toestemming wegnemen van geld uit de wisselkas, het geven van tegenstrijdige verklaringen, en het niet opvolgen van afspraken met zijn stagebegeleiders. Ondanks waarschuwingen en begeleiding was er geen verbetering in zijn gedrag. De rechtbank concludeerde dat het gedrag van eiser het vertrouwen dat verweerder in hem moest stellen ernstig had geschaad, en dat het ontslag derhalve gerechtvaardigd was. Het beroep van eiser tegen het ontslag werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 14/5137

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 maart 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. R. Verspaandonk,
en

de staatssecretaris van Financiën, verweerder,

gemachtigde: mr. G.B. Honders.

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 april 2014 eervol ontslag verleend vanwege ongeschiktheid voor het ambt anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Bij besluit van 25 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder hebben namens verweerder [medewerker 1] en [medewerker 2] het woord gevoerd.

Overwegingen

1.1.
Eiser was werkzaam bij de Belastingdienst Douane West unit FT Land en Zee als Medewerker Douane C.
1.2.
Eiser volgde sinds 1 september 2008 een HBO-opleiding Personeel en Arbeid aan de Hogeschool INHolland. Eiser heeft van 21 januari 2013 tot 21 juli 2013 stage gelopen bij de Belastingdienst in Den Haag.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat het verleende ontslag een gevolg is van de volgende gedragingen waarmee eiser heeft blijk gegeven dat het hem ontbreekt aan de instelling, mentaliteit en eigenschappen die voor een goede vervulling van zijn ambt zijn vereist:
1) het op of omstreeks 26 augustus 2013 zonder toestemming wegnemen van een bedrag van € 40,- uit de wisselkas;
2) het op of omstreeks 14 oktober 2013 zonder toestemming wegnemen van een bedrag van € 20,- uit de wisselkas;
3) het geven van tegenstrijdige verklaringen over zijn motieven voor het wegnemen van geldbedragen uit de wisselkas;
4) het zonder toestemming registreren van niet gewerkte uren als buitengewoon verlof;
5) het niet verschijnen op een verplichte voorlichtingsbijeenkomst op 13 maart 2013, terwijl zijn leidinggevende hem op 11 maart 2013 op deze bijeenkomst heeft gewezen;
6) het zich niet houden aan de afgesproken begin- en eindtijden op kantoor tijdens zijn stageperiode in 2013;
7) het afleggen van een onjuiste urenverantwoording op maandagen;
8) het niet nakomen van een afspraak met zijn stagebegeleiders om op 25 april 2013 naar kantoor te komen;
9) het afleggen van een onjuiste urenverantwoording op 25 april 2013;
10) het niet opvolgen van een advies van de bedrijfsarts om op 28 mei 2013 het werk te hervatten;
11) het op 9 en 10 februari 2013 gebruiken van de door verweerder verstrekte NS Business Card voor privédoeleinden en het pas na twintig dagen geven van een mogelijke verklaring hiervoor;
12) het nalaten te melden dat op 21 augustus 2013 een akte van cessie is ondertekend, waarbij verweerder als debitor cessus is aangewezen;
13) het nalaten te melden dat Debet Service B.V. (Incassobutler) bij de salarisuitbetaling van november 2013 de openstaande schuld volledig bij verweerder heeft gevorderd vanwege een betalingsachterstand in de aflossing.
Ondanks sturing, begeleiding en coaching, mondelinge en schriftelijke waarschuwingen en gemaakte afspraken is verbetering volgens verweerder uitgebleven.
3. Op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, voor zover hier van belang, kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1828) moet ongeschiktheid - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar. Voorts zal in het algemeen van een ontslag op de hier gehanteerde grond niet eerder sprake kunnen zijn dan nadat de ambtenaar door het bevoegd gezag op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met een aantal van de door hem genoemde concrete gedragingen van eiser heeft aangetoond dat het eiser ontbreekt aan de eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
5.2.
Eiser had met zijn stagebegeleiders afgesproken op 25 april 2013 de hele dag op kantoor te zijn, zodat zij samen aan eisers opdracht zouden kunnen werken. Eén van zijn stagebegeleiders ging kort daarna met vakantie, zodat er geen andere mogelijkheden waren om af te spreken. In de nacht van 24 op 25 april 2013 deelde eiser echter aan één van zijn stagebegeleiders mede dat hij op 25 april 2013 thuis zou werken, omdat hij op 24 april 2013 tot laat aan zijn plan van aanpak had gewerkt en hij hieraan op 25 april 2013 verder wilde werken. Hierop heeft zijn stagebegeleider om 7.26 uur geantwoord dat dit in strijd met de gemaakte afspraak was, waarbij hij eiser heeft verzocht alsnog naar zijn werk te komen. Dat eiser die dag omstreeks 12.00 uur alsnog naar zijn werk is gekomen, doet niet af aan het oordeel dat eiser de afspraak met zijn stagebegeleiders om de hele dag op kantoor te zijn niet is nagekomen.
5.3.
In het stagecontract, dat eiser op 12 maart 2013 heeft ondertekend, is vermeld dat eiser zich bij ziekte zowel bij zijn functioneel leidinggevende als bij de leidinggevende van Douane Amsterdam dient ziek te melden. Naar aanleiding van een ziekmelding heeft eiser op 27 mei 2013 het spreekuur van de bedrijfsarts bezocht. Deze oordeelde dat eiser op 28 mei 2013 zijn werkzaamheden zou kunnen hervatten. Op 28 mei 2013 heeft eiser aan zijn stagebegeleider laten weten dat hij desondanks niet in staat was te werken. Dit heeft hij echter, in strijd met de gemaakte afspraken in het stagecontract, niet aan [leidinggevende], zijn leidinggevende van Douane Amsterdam gemeld. Dat eiser, zoals hij stelt, later op de dag toen het beter met hem ging, contact heeft gehad met[leidinggevende], maakt niet dat hij zich bij [leidinggevende] heeft ziek gemeld.
5.4.
Op 4 juni 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser, [leidinggevende] en [medewerker 1], arbeidsjuridisch beleidsmedewerker Douane Amsterdam. Daarbij is eiser onder meer aangesproken op de onder 5.2. en 5.3. vermelde punten. In het gespreksverslag is vermeld dat eiser, als er iets is, contact opneemt met [leidinggevende], en dat, als dit niet gebeurt, maatregelen worden genomen.
5.5.
Op 26 augustus 2013 constateerde [medewerker 3], kasbeheerder, dat er een tekort in de wisselkas was van € 40,-. Zij trof in de wisselkas een briefje aan, waarop eiser had geschreven dat hij geld had geleend uit de kas en dat hij dit de volgende dag zou terugstorten. Op 27 augustus 2013 was het tekort van € 40,- weer aangevuld. De stelling van eiser dat het niet gaat om een Rijkskas, maar om een kas met door passagiers achtergelaten/verloren geld, maakt niet dat hij gerechtigd was zonder toestemming hieruit geld weg te nemen. Het had op de weg van eiser gelegen om, voordat hij het bedrag van € 40,- uit de wisselkas wegnam, hierover in overleg te treden met één van de kasbeheerders of zijn leidinggevende en, indien deze niet aanwezig waren, zich van het wegnemen van het bedrag te onthouden en bijvoorbeeld bij een collega of iemand anders geld te lenen. Naar aanleiding van het wegnemen van de € 40,- uit de wisselkas heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en[leidinggevende]. Gelet hierop had het eiser duidelijk moeten zijn dat hij zich van het wegnemen van geld uit de wisselkas diende te onthouden. Dat aan eiser toen, zoals hij stelt, geen schriftelijke waarschuwing is gegeven of disciplinaire maatregel is opgelegd, doet hier niet aan af.
5.6.
Op 14 oktober 2013 constateerden [medewerker 3] en haar collega, [medewerker 4], opnieuw een tekort in de wisselkas, te weten een bedrag van € 20,-. Dit keer was er geen briefje in de wisselkas achtergelaten. Hierop hebben [medewerker 3] en [medewerker 4] contact opgenomen met[leidinggevende], die vervolgens contact heeft opgenomen met eiser. Eiser gaf daarbij te kennen € 20,- uit de kas te hebben weggenomen om eten te kopen voor tijdens zijn avonddienst. Op 22 oktober 2013 hebben [medewerker 3], [medewerker 4]en [medewerker 5] eiser aangesproken op zijn handelwijze. Eiser deelde daarbij mede dat hij het geld had weggenomen om te testen of zijn collega’s opnieuw[leidinggevende] zouden inlichten. Verweerder acht deze handelwijze van eiser terecht zeer kwalijk, nu eiser daarmee blijk heeft gegeven geen lering te hebben getrokken uit het gesprek dat met [leidinggevende] heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het wegnemen van € 40,- uit de wisselkas omstreeks 26 augustus 2013. Bovendien passen eisers motieven om opnieuw geld uit de wisselkas weg te nemen niet in een collegiale werkomgeving. Indien eiser met de kasbeheerders in gesprek wilde komen, had het op zijn weg gelegen hen aan te spreken. Daarbij is eiser ook niet direct open geweest tegenover [leidinggevende] over de reden van het wegnemen van de € 20,-, nu hij in eerste instantie zei dat hij het geld nodig had om eten te kopen voor tijdens zijn avonddienst. Dat hij van dit geld uiteindelijk ook daadwerkelijk eten heeft gekocht, dat hij de € 20,- in de wisselkas heeft teruggelegd en dat hij achteraf zijn excuses heeft aangeboden, maken zijn handelwijze niet minder ernstig. Eiser heeft door zijn handelwijze geen blijk gegeven van een integere houding, terwijl van een medewerker Douane C mag worden verwacht dat hij van onbesproken gedrag is. Eiser heeft hiermee het vertrouwen dat verweerder in hem moet kunnen stellen ernstig geschaad.
5.7.
Eiser heeft op 21 augustus 2013 een door Incassobutler aangeboden akte van cessie ondertekend, waarbij verweerder als debitor cessus is aangewezen. Bij de salarisuitbetaling van november 2013 heeft Incassobutler vanwege een betalingsachterstand de openstaande schuld bij verweerder gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat het aan eiser was, het ondertekenen van de akte van cessie en de melding van Incassobutler dat de schuld bij verweerder zou worden gevorderd, mede te delen aan zijn leidinggevende. Door dit niet te doen, heeft eiser het vertrouwen in hem opnieuw geschaad. De omstandigheden dat, zoals eiser stelt, in de Richtlijn bij loonbeslag is vermeld dat in geval van een eerste vordering/gedraging niet tot een disciplinaire maatregel wordt overgegaan en hier geen sprake was van loonbeslag, maken dit niet anders.
5.8.
Uit het voorgaande volgt dat eisers gedrag meerdere malen onderwerp van gesprek met verweerder is geweest, waarbij eiser is duidelijk gemaakt dat hij zijn leidinggevende diende in te lichten over van belang zijnde zaken en dat hij zich niet eigenhandig bepaalde rechten mocht toe-eigenen. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat verweerder hem nooit op zijn gedrag heeft aangesproken en hem nooit een verbeterkans heeft geboden. Uit het feit dat eiser voor de tweede keer - dit keer zonder een briefje achter te laten - geld uit de wisselkas heeft weggenomen, enkel en alleen, zo stelt eiser, om te testen of de kasbeheerders dit ook zouden melden aan zijn leidinggevende, en uit het feit dat hij geen melding heeft gemaakt van de akte van cessie en de invordering van zijn schuld bij verweerder, volgt dat eiser deze verbeterkans niet heeft benut. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich op grond van de hiervoor besproken punten terecht op het standpunt stelt dat eiser ongeschikt is voor zijn ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken, zodat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken eiser eervol ontslag te verlenen. Of de overige door verweerder genoemde verwijten al dan niet terecht zijn, kan in het midden blijven.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzitter, en mr. J.H. de Wildt en mr. B. van Velzen, leden, in aanwezigheid van mr. C.A. Lodders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2015.
De griffier is verhinderd deze voorzitter
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad voor Beroep.