7.3.Dit ligt anders met betrekking tot de verklaring van[medewerker 4]. Eiser heeft haar een kopie van zijn melding van het incident van 7 mei 2013 gestuurd voordat zij haar verklaring had geschreven. Vervolgens heeft zij haar verklaring aan eiser gestuurd, twee keer wijzigingen aangebracht en haar gewijzigde verklaring nog twee keer aan eiser, voor het laatst op 22 mei 2013, gezonden. Pas daarna heeft zij haar verklaring aan [leidinggevende] gezonden. De rechtbank acht het, gelet op deze handelwijze, aannemelijk dat eiser invloed op de deze verklaring heeft gehad. Deze handelwijze acht de rechtbank, ook indien eiser nog niet wist dat het BI onderzoek naar het incident zou gaan verrichten, in strijd met hetgeen een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort te doen, zodat sprake is van plichtsverzuim. De omstandigheden dat [medewerker 4]ten overstaan van de onderzoekers van het BI heeft verklaard nog steeds achter de inhoud van haar verklaring te staan, dat [medewerker 4] zelf verantwoordelijk is voor haar eigen verklaring, dat verweerder eiser niet heeft gewezen op een verbod tot het uitwisselen van informatie en dat eiser uit belangstelling of nieuwsgierigheid heeft gehandeld, maken dit niet anders.
8. De vraag die vervolgens voorligt, is of het plichtsverzuim eiser is toe te rekenen. Nu er geen omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan het plichtsverzuim eiser niet zou kunnen worden toegerekend, heeft verweerder deze vraag terecht bevestigend beantwoord.
9. De rechtbank dient ten slotte te toetsen of de schriftelijke berisping evenredig is aan het plichtsverzuim. Het toegepaste geweld en het manipuleren van vier verklaringen waren voor verweerder aanleiding eiser een schriftelijke berisping op te leggen. Het grootste deel van deze verwijten, te weten het toegepaste geweld en het manipuleren van drie verklaringen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte aangemerkt als plichtsverzuim. Gelet hierop en nu als onweersproken vaststaat dat eiser een onberispelijke staat van dienst had en de nodige nadelige gevolgen van het onderzoek en de naar het oordeel van de rechtbank grotendeels onterechte verwijten heeft ondervonden, acht de rechtbank de opgelegde schriftelijke berisping niet evenredig aan het plichtsverzuim en had verweerder naar het oordeel van de rechtbank moeten afzien van het opleggen van een disciplinaire maatregel aan eiser. Daarbij laat de rechtbank in beperkte mate meewegen dat [medewerker 4] eiser, naar hij onweersproken heeft gesteld, heeft verzocht om zijn verklaring omdat zij zich de gang van zaken niet goed meer kon herinneren; het initiatief is dus niet van eiser uitgegaan.
10. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 80, eerste lid, van het ARAR. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
11. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien, het bezwaar gegrond verklaren en het primaire besluit herroepen.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu niet is gebleken dat aan eiser beroepsmatig rechtsbijstand is verleend als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht.