ECLI:NL:RBROT:2015:1070

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
ROT 13-5957
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de rioolheffing door de gemeente Goeree-Overflakkee

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van een onroerende zaak in Ouddorp, en de heffingsambtenaar van de gemeente Goeree-Overflakkee. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag rioolheffing voor het jaar 2013, die hij als onterecht beschouwde. De aanslag, gedateerd op 28 februari 2013, bedroeg € 212,-. Eiser stelde dat de verordening op de heffing en invordering van rioolheffing onverbindend was, omdat de geraamde opbrengsten uitgingen boven de geraamde kosten, wat volgens hem betekende dat de heffingsambtenaar niet bevoegd was om de aanslag op te leggen.

De rechtbank heeft het procesverloop in detail besproken, waarbij verweerder, de heffingsambtenaar, voldoende inzicht heeft gegeven in de geraamde kosten en opbrengsten van de rioolheffing. Tijdens de zitting op 3 oktober 2014 heeft verweerder de door eiser opgeworpen twijfels over verschillende posten in de begroting weggenomen. De rechtbank oordeelde dat verweerder aan zijn informatieplicht had voldaan en dat de opbrengstlimiet niet was overschreden. Eiser had nog wel twijfels over de post 'overige indirecte lasten', maar de rechtbank oordeelde dat deze kostenposten op basis van de gemeentelijke rioleringsplannen (GRP) waren onderbouwd en dat er geen rechtsregel was die dit in de weg stond.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 13/5957

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 februari 2015 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Goeree-Overflakkee, verweerder,

gemachtigde: mr. J.K. Lanser.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor de onroerende zaak [a] te Ouddorp met dagtekening 28 februari 2013 een aanslag rioolheffing eigenaar 2013 van € 212,- opgelegd (de aanslag).
Het daartegen gerichte bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 16 augustus 2013 (het bestreden besluit), ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2014. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen op de door verweerder ter zitting overgelegde informatie te reageren.
Bij brief van 17 oktober 2014 heeft eiser zijn reactie gegeven.
Hierop heeft verweerder bij brief van 31 oktober 2014 gereageerd.
Na daartoe toestemming te hebben ontvangen van partijen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 2 van de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2013 van de gemeente Goedereede (de Verordening) wordt onder de naam rioolheffing een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater,
alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Op grond van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet, worden de tarieven in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Op grond van het tweede lid van dit artikel worden onder de in het eerste lid bedoelde lasten mede verstaan:
a. bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van de betrokken activa;
b. de omzetbelasting die ingevolge de Wet op het BTW-compensatiefonds recht geeft op een bijdrage uit het fonds.
2. Op grond van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet, moeten (ook) tarieven voor rioolheffing zo worden vastgesteld dat de geraamde baten van de heffing niet uitgaan boven de geraamde lasten (vergelijk Gerechtshof Den Haag, 2 april 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ8486).
Als in een beroepsprocedure wordt aangevoerd dat de geraamde baten de geraamde ‘lasten ter zake’ hebben overschreden, is het primair aan verweerder inzicht te verschaffen in de ramingen. Dat kan op basis van de gemeentelijke begroting, maar ook op basis van andere gegevens. Het verstrekken van nadere inlichtingen door verweerder wordt uitsluitend verlangd voor zover eiser voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. Aan de nadere inlichtingen die verweerder in dat geval dient te verstrekken, mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat verweerder naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de door eiser opgeworpen twijfel betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door eiser opgeworpen twijfel ongegrond is. Hierbij geldt voorts dat pas dan plaats voor een correctie van de omvang van een raming, indien verweerder deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen (vergelijk Hoge Raad van 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777).
Verder is het zo dat indien eiser stelt dat de door verweerder aangeleverde gegevens feitelijk onjuist zijn, op hem de bewijslast rust dit aannemelijk te maken.
3. Eiser, eigenaar van de onroerende zaak, voert aan dat de Verordening onverbindend is voor zover het de tariefstelling betreft, omdat de geraamde opbrengsten uitgaan boven de geraamde kosten. Verweerder was daarom volgens eiser niet bevoegd de aanslag op te leggen, zodat deze aanslag dient te worden vernietigd.
3.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de opbrengstlimiet niet is overschreden. In het verweerschrift is een overzicht van de totaal bedragen van de geraamde kosten en opbrengsten van de rioolheffing voor 2013 met een specificatie daarvan overgelegd. Verweerder heeft verder ter zitting de door eiser naar aanleiding daarvan opgeworpen twijfel met betrekking tot de posten “inkomstenderving BTW/compensatiefonds”, “aanwending reserve GRP” en “bijdrage derden” voldoende weggenomen. Blijkens het nadere stuk van eiser van 17 oktober 2014 worden deze posten ook niet meer door hem betwist.
3.2.
Eiser betwist nog wel de post “overige indirecte lasten”. Dit betreft, aldus verweerder, dotaties aan de voorzieningen en reserves. De hoogte van de voorzieningen zijn aan de hand van het vooraf opgesteld gemeentelijke rioleringsplan (GRP) en de daarin opgenomen onderhouds- en vervangingsinvesteringen geraamd. De dotaties aan reserves worden ingezet als instrument voor egalisatie van het tarief voor de rioolheffing. Ook dit is gebaseerd op het GRP waarin de toekomstige ontwikkeling van de rioolopbrengsten is afgezet tegen het totaal van de (verwachte) kosten. Bij de post investeringslasten, door verweerder ook aangeduid als kapitaallasten, heeft verweerder ter zitting een overzicht overgelegd waarin per afzonderlijke fusiegemeente staat aangegeven waaruit deze lasten bestaan. Ook deze zijn gebaseerd op een GRP. Naar het oordeel van de rechtbank staat geen rechtsregel eraan in de weg om deze posten als lasten ter zake op te nemen in de kostenonderbouwing. De ramingen zijn gebaseerd op GRP’s, waarvan verweerder bij zijn nadere stuk van 31 oktober 2014 een relevant overzicht heeft bijgevoegd. Eisers opvatting dat de voormelde kostenposten oncontroleerbaar zijn volgt de rechtbank dan ook niet. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ook de door eiser opgeworpen twijfel met betrekking tot deze posten naar vermogen weggenomen.
3.3.
Eiser heeft nog naar voren gebracht dat de dotatie aan de reserve van de (voormalig) gemeente Dirksland, wat volgens verweerder een dotatie van de (voormalig) gemeente Goedereede betreft, als een baat moet worden aangemerkt. Voor zover eisers opvatting al juist zou zijn, is gelet op de hoogte van dit bedrag aannemelijk dat een eventuele correctie van de raming van de baten in verband hiermee niet leidt tot een ontoelaatbare overschrijding van de lasten. Dit geldt ook voor zover verweerder ten onrechte de vergoedingen wegens aan derden geleverde goederen en diensten niet als baten heeft vermeld, zoals eiser stelt.
4. Eiser heeft verder aangevoerd dat bij de discussie over de samenvoeging van de diverse gemeenten op Goeree-Overflakkee steeds het uitgangspunt is geweest dat burgers van een gemeente niet zouden opdraaien voor onzorgvuldig beleid of buitensporige kostenoverschrijdingen van een andere deelnemende gemeente. Dit kan niet leiden tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, reeds omdat eiser dat uitgangspunt niet aannemelijk heeft gemaakt (bijvoorbeeld met verslagen van de besluitvorming die rondom de samenvoeging heeft plaatsgehad). Overigens heeft verweerder er in dit verband terecht op gewezen dat de bevoegdheid om de tarieven vast te stellen aan de gemeenteraad is.
5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand kan blijven.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, voorzitter, en mrs. A.P. Hameete en C.F.J. de Jongh, leden, in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).