Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 4 februari 2015
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het proces-verbaal van comparitie van 20 maart 2015
- de overgelegde producties.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het de afwikkeling van huwelijksvoorwaarden tussen partijen, die op 13 augustus 1999 te Gouda zijn gehuwd en op 19 juni 2013 zijn gescheiden. De huwelijksvoorwaarden, opgesteld bij notariële akte op 6 augustus 1999, bevatten bepalingen over de verdeling van overgespaarde inkomsten en de verplichting tot verrekening bij het einde van het deelgenootschap. De vrouw vorderde onder andere de verdeling van gemeenschappelijke zaken en een bedrag van € 353.269,53 wegens overbedeling, terwijl de man verweer voerde en primair afwijzing van de vorderingen vroeg.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij een negatief vermogen had ten tijde van het einde van het deelgenootschap, en dat de man zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat er een periodiek en finaal verrekenbeding geldt ter zake van overgespaarde inkomsten, en dat de waarde van het gezamenlijke vermogen van partijen bij helfte verrekend moet worden. De peildatum voor de bepaling van de waarde en samenstelling van de te verrekenen overgespaarde inkomsten is vastgesteld op 17 april 2013, met uitzondering van bepaalde verzekeringen waarvoor 15 januari 2013 geldt.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om in onderling overleg tot een oplossing te komen, en heeft de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte uitlating door partijen. De beslissing houdt iedere verdere beslissing aan, en de rechtbank heeft benadrukt dat de waarde van onroerende zaken getaxeerd moet worden indien partijen hierover verdeeld zijn. Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. van den Bergh en openbaar uitgesproken op 9 september 2015.