ECLI:NL:RBROT:2014:9808

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
10/085719-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vervolging wegens poging tot zware mishandeling en belaging

Op 2 december 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van belaging en poging tot zware mishandeling. De officier van justitie had de verdachte pas na meer dan 17 maanden op de hoogte gesteld van de verdenking, wat leidde tot ernstige schending van de verdedigingsbelangen van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat deze vertraging de verdachte belemmerde in zijn recht op een eerlijk proces, omdat hij zich niet meer kon herinneren waar hij op de relevante data was en daardoor niet in staat was om een alibi te verschaffen of getuigen te horen. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging van zowel de belaging als de poging tot zware mishandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige informatievoorziening aan de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/085719-14
Datum uitspraak: 2 december 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op[geboortedatum]
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres]
raadsvrouw mr. H. Yilmaz Altindag, advocaat te Rotterdam.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 november 2014

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gerekwireerd tot:
- de niet-ontvankelijkheidsverklaring in de vervolging van het onder 1 ten laste gelegde;
- de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE

feit 1:
In het dossier ontbreekt de klacht van de aangeefster. Op de zitting heeft de officier van justitie opgemerkt dat de aangeefster op 1 februari 2013 aan de politie heeft gemeld dat zij geen vervolging van de verdachte wegens belaging wenst. Gelet hierop zal, zoals ook is bepleit door de officier van justitie en de raadsvrouw, de officier van justitie gelet op artikel 285b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van de onder 1 ten laste gelegde belaging.
feit 2:
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard. Daartoe is - kort samengevat - betoogd dat de verdachte het tenlastegelegde feit ontkent en dat de verdachte voor het eerst met de verdenking is geconfronteerd bijna anderhalf jaar na 29 juni 2012, de pleegdatum van feit 2. Dit heeft als gevolg dat de verdachte zich niet meer kon en kan herinneren waar hij destijds was, waardoor hem de mogelijkheid ontnomen is om een alibi te verschaffen en of andere onderzoeken te doen. Het verdedigingsbelang wordt hierdoor op ernstige wijze veronachtzaamd.
Feiten en omstandigheden
[aangeefster] heeft tegen de verdachte aangifte gedaan op 6 juli 2012. [getuige] is hierover gehoord op 14 september 2012. De verdachte is ruim zeventien maanden na de aangifte, tijdens zijn eerste verhoor op 15 december 2013, van de verdenking op de hoogte gesteld. De verdachte heeft destijds bij de politie verklaard dat hij niet op de plaats waar het feit zou zijn gepleegd is geweest, dat hij het zich niet kan herinneren en dat hij het raar vindt dat het allemaal zo lang heeft geduurd.
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat de verdenking tegen hem niet klopt, hij op het bewuste tijdstip niet op de plaats delict is geweest en dat hij na zoveel tijd geen idee heeft wat hij die dag heeft gedaan.
Blijkens een aanvullend proces-verbaal van de politie van 14 januari 2014 is als reden van vertraging van het verhoor van de verdachte vermeld: een gebrek aan capaciteit, tijd, terugplaatsing van de zaak in de buffer wegens complexiteit en (langdurende) ziekte van de behandelend verbalisant.
Beoordeling
Door de verdachte pas na ruim 17 maanden op de hoogte te stellen van de op hem rustende verdenking kan van de verdachte niet meer worden verwacht dat hij nog weet waar hij ten tijde van het tenlastegelegde feit was. Hierdoor wordt het voor de verdachte onmogelijk om zijn standpunt dat hij op de bewuste dag niet op de plaats delict is geweest nader te onderbouwen, door bijvoorbeeld het horen van getuigen of het overleggen van stukken van overtuiging.
Een en ander bezien tegen de overige omstandigheden van deze zaak, meer in het bijzonder de ernst van het feit en het ontbreken van een goede reden om de verdachte niet in ieder geval op de hoogte te stellen dat een verdenking tegen hem was gerezen, zijn de verdedigingsbelangen van de verdachte zodanig geschaad dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces.
Conclusie
In het voorgaande wordt aanleiding gezien de officier van justitie ook niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de onder 2 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.

BESLISSING

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. E. Fels en C.A. van Beuningen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 december 2014.
Bijlage bij vonnis van 2 december 2014:

TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 9 februari 2012 tot en met 7 november
2012 te Rozenburg, gemeente Rotterdam, in elk geval in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de
persoonlijke levenssfeer van[aangeefster], in elk geval van een ander, met het
oogmerk die [aangeefster], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te
doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte,
(meermalen)
  • telefonisch contact gezocht met die[aangeefster] en/of
  • sms-/what's app berichten gestuurd naar die [aangeefster] en/of
  • persoonlijk contact gezocht met die [aangeefster] en/of
  • de vriend van die [aangeefster] achtervolgd en/of
  • de vriend van die [aangeefster] van achteren bij de keel gepakt;
(art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 29 juni 2012 te Brielle ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd[aangeefster]
en/of
[getuige], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet heeft hij, verdachte,
-
met zijn auto dicht op de motorfiets, met daarop gezeten[getuige]
[getuige] (bestuurder) en/of [aangeefster] (passagier), gereden en/of deze
Motorfiets enig tijd op korte afstand heeft gevolgd en/of
-
de motorfiets ingehaald en/of naar links gestuurd en/of, terwijl hij
-
(vervolgens) een portier heeft geopend
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)