4.4.1.Vrijspraak van het in zaak A ten laste gelegde (invoer 4.050 kg cocaïne)
4.4.1.1. [naam 4]
Een van de pijlers waarop het Openbaar Ministerie zijn requisitoir heeft gebouwd, is de verklaring van [naam 4] die volgens de officier van justitie kort gezegd inhoudt dat [medeverdachte] en verdachte zich bezighielden met de invoer van (grote partijen) harddrugs en dat verdachte degene was die alles van boord haalde en regelde.
[naam 4] is medio 2009 bij de politie in beeld gekomen tijdens het onderzoek genaamd Positano dat zich richtte op [verdachte] . Tijdens dat onderzoek is de woning van [naam] doorzocht. Uit de internetgeschiedenis op diens computer bleek dat onder meer op [verdachte] gegoogeld was, vervolgens het artikel “Bonaire: [naam 5] & [naam 4] ” was opgezocht en ten slotte was gezocht naar onder anderen [medeverdachte] . Hierna is nader onderzoek gedaan naar (de relatie met) [naam 4] . Inspecteur van politie [inspecteur] , de teamleider van het onderhavige onderzoek Rex, heeft [naam 4] gebeld en verteld dat de politie onderzoek deed naar [verdachte] en hem gevraagd of hij wat kon vertellen over [verdachte] en wat zijn relatie met [verdachte] was. [naam 4] heeft meegedeeld dat hij wel wat kon vertellen. Hij wilde toen echter niet veel zeggen en wilde weten wat er speelde. Hij vertelde dat hij wel leuke, interessante informatie voor de politie had en dat hij de politie kon helpen. [inspecteur] heeft in het desbetreffende telefoongesprek de namen van personen genoemd die in het onderzoek naar de 4.000 kilo voorkwamen en tegen [naam 4] gezegd dat hij mogelijk getuige kon zijn.
[naam 4] is vervolgens op 23, 24 en 25 november 2009 door de politie als getuige gehoord. Op 11 januari 2010 heeft brigadier van politie [brigadier] , nadat de voorlopige hechtenis van [medeverdachte] en [medeverdachte 1] door de rechtbank was opgeheven, contact opgenomen met [naam 4] en hem uitgelegd dat de politie zijn betrouwbaarheid moest bevestigen. [naam 4] heeft toen gezegd dat hij in 2002 een verklaring bij de politie had afgelegd en vervolgens het proces-verbaal waarin zijn verklaring stond naar de politie gefaxt. [naam 4] is hierna op 23, 24, 25, 26 en 28 januari 2010 en op 4 februari 2010 wederom door de politie als getuige gehoord. In totaal heeft de politie 16 processen-verbaal van verhoor opgemaakt. Op verzoek van de verdediging is [naam 4] op 25, 26 en 27 augustus 2010, op 14, 15, 16, 17 en 18 februari 2011 en op 10, 12 en 14 oktober 2011 door de rechter-commissaris als getuige gehoord. Ten slotte is [naam 4] ter zitting van 8 februari 2016 als getuige gehoord. Hij heeft toen verklaard bij zijn eerdere verklaringen te blijven.
De verdediging heeft kort gezegd aangevoerd dat de verklaring van [naam 4] niet als bewijs kan worden gebruikt omdat zowel [naam 4] als zijn verklaring onbetrouwbaar is.
De officier van justitie heeft betoogd dat [naam 4] weliswaar een motief had om uit boosheid belastend te verklaren over [medeverdachte] en verdachte en dat dit betekent dat behoedzaam te werk dient te worden gaan bij het gebruik van zijn verklaring, maar dat die verklaring wel bijdraagt tot het bewijs. Dit heeft de officier van justitie als volgt onderbouwd. [naam 4] heeft zijn wetenschap vooral uit een periode dat hij zeer goed bevriend was met [medeverdachte] en voor hem voor miljoenen aan (on)roerend goed in Spanje mocht aankopen. Hij kan over de criminele organisatie in algemene bewoordingen verklaren. [naam 4] wist dat men bezig was met iets groots. Hij meende dat het om 1.000 kilogram cocaïne zou gaan. Ook zou [medeverdachte] volgens hem de boot zelf gaan kopen en keuren. [medeverdachte] heeft bevestigd dat [naam 4] wel het een en ander van hem wist en was daarom ook bang dat [naam 4] al eerder over hem zou hebben verklaard. Dat laatste bleek inderdaad het geval, want reeds in 2002 had [naam 4] verklaard over de criminele groepering van [medeverdachte] , verdachte en [medeverdachte 1] , zonder daarbij in te gaan op een specifiek transport, aldus de officier van justitie.
[naam 4] heeft ter zitting verklaard dat hij alles wat hij weet, van [medeverdachte] heeft gehoord. Hij heeft daar echter onmiddellijk aan toegevoegd dat hij ook van de zaak weet door ‘wat je in het nieuws hoort en wat je leest’ en dat hij het een en ander van andere mensen heeft gehoord. Ook tijdens zijn verhoren bij de rechter-commissaris heeft [naam 4] verklaard dat hij het een en ander over deze zaak heeft gehoord of gelezen. De rechtbank merkt op dat na de vondst van de cocaïne in augustus 2003 van de tot dan toe grootste onderschepte partij het nodige hierover is gepubliceerd.
Onduidelijk is wat [naam 4] van [medeverdachte] heeft gehoord en wat hij over de Otton heeft gelezen in de krant of op het internet en/of heeft vernomen uit de media dan wel van anderen heeft gehoord. Duidelijk is wel dat hij tijdens de verhoren relevante informatie van de politie heeft gekregen. Zo is hem bijvoorbeeld tijdens een van de verhoren verteld dat het ging om 4.050 kilogram cocaïne en heeft de politie [naam 4] op een vraag van hem om wat voor boot het ging, meegedeeld dat het ging om een zeesleper.
De slotsom is dat [naam 4] niet al zijn informatie van [medeverdachte] heeft gekregen en in de jaren voorafgaand aan zijn verhoren op diverse manier kan hebben vergaard.
De rechter-commissaris die [naam 4] als getuige heeft gehoord, heeft [naam 4] meermalen moeten vragen hoe het zat met de boot (Otton) en wat hij van [medeverdachte] had gehoord. Een duidelijk antwoord op die vraag ontbreekt. De rechter-commissaris heeft in de processen-verbaal die van de getuigenverhoren zijn opgemaakt onder meer opgemerkt dat het verhaal van [naam 4] niet altijd even helder was, dat hij [naam 4] soms niet kon volgen en dat het enige tijd en moeite kostte om duidelijkheid te krijgen, dat [naam 4] heel snel antwoordde en hij hem meermalen heeft gevraagd de vraag af te wachten voordat hij met een antwoord kwam en dat de antwoorden van [naam 4] veel onduidelijkheden opriepen. De rechtbank merkt op dat zij de bevindingen van de rechter-commissaris goed kan plaatsen. De gedachtegang van [naam 4] is af en toe moeilijk te volgen. Tijdens het verhoor van [naam 4] ter zitting kwam op (eenvoudige) concrete vragen niet zelden een vaag of onlogisch antwoord. Soms moest een vraag meermalen worden gesteld alvorens er een begrijpelijk antwoord kwam of gaf [naam 4] al antwoord voordat de vraag was gesteld of reageerde hij door het maken van een vreemde associatie. De rechtbank kan zich door de manier van denken en antwoorden van [naam 4] niet aan de indruk onttrekken dat [naam 4] af en toe gewoon maar wat roept.
Inhoudelijk heeft het grootste gedeelte van de verklaringen van [naam 4] geen (duidelijke) relatie met het ten laste gelegde transport van de Otton en/of de ten laste gelegde criminele organisatie. Voor zover zijn verklaringen wel betrekking zouden (kunnen) hebben op het ten laste gelegde, zijn zij zo algemeen dat iedereen die over deze zaak heeft gelezen, ze zou hebben kunnen gemaakt. Specifiek over de ten laste gelegde invoer van 4.050 kilo cocaïne en criminele organisatie die achter dit transport en de andere transporten zat, heeft [naam 4] verklaard het volgende van [medeverdachte] te hebben gehoord. [medeverdachte] en verdachte hebben 1 miljoen voor de boot betaald, de Zuid-Amerikanen hebben de 4.050 kilo cocaïne betaald en als de cocaïne in Europa zou aankomen, zouden [medeverdachte] en verdachte eerst 1 miljoen dollar krijgen. Verdachte zou de cocaïne van de boot halen, [medeverdachte 1] zorgde voor de beveiliging en [medeverdachte] had het geregeld. Over de aankoop van de boot (de Otton) heeft [naam 4] verklaard dat [medeverdachte] en verdachte een boot nodig hadden, dat zij samen naar de Caraïben (Sint Maarten) zijn gevlogen, dat [medeverdachte] 1 miljoen dollar in een geldriem bij zich had en dat zij deze boot tegenkwamen en niet verder hebben gekeken. [naam 4] heeft verder verklaard dat [medeverdachte] tegen hem heeft verteld dat hij de boot heeft gekocht, dat er drie motoren in zaten, dat een van die motoren het niet deed en dat hij de boot eigenlijk helemaal niet wilde hebben, maar dat hij deze toch heeft gekocht omdat hij onder druk werd gezet omdat de cocaïne ergens heen moest. Het van de boten halen van de cocaïne door verdachte, waarover [naam 4] in 2002 ook heeft verklaard, vond volgens hem plaats op zee waarbij gebruik werd gemaakt van speedboten.
[naam 4] heeft ook verklaard dat hij een foto van de Otton heeft (gezien). Als hij inderdaad zou beschikken over een foto van de Otton die is gemaakt tussen 2002 en augustus 2003 zou dat zijn verklaring ondersteunen, maar dat is vooralsnog niet gebleken hoewel [naam 4] heeft aangeboden de foto die hij van [medeverdachte] zegt te hebben gekregen in Spanje te willen gaan halen. Het is echter wel opmerkelijk dat als [naam 4] inderdaad over een foto van de Otton beschikt(e), hij zich door de politie heeft moeten laten vertellen wat voor boot de Otton was, namelijk een zeesleper. De rechtbank merkt daarbij op dat toen [naam 4] dat hoorde, hij bij de politie informeerde of het ging om een boot van (sleepbedrijf) [naam sleepbedrijf] . Tijdens de zitting heeft [naam 4] op de vraag hoe de boot heette, verklaard dat [medeverdachte] hem had verteld dat de boot van de firma [firmanaam] was en maakte hij de associatie met Johnny Weissmuller, de acteur die Tarzan speelde.
Wat daar ook van zij, de verklaring van [naam 4] betreffende de aankoop van de Otton rijmt niet met de resultaten van het rechtshulpverzoek aan Amerika, meer in het bijzonder de verklaring van [naam 6] (pagina 10.9140 tot en met 10.960), die naar eigen zeggen tussen 2000 en 2003 voor [naam drugskartel] heeft gewerkt. Die verklaring houdt kort gezegd in dat het kartel op zoek was naar een boot met het idee om deze op een werf in Antwerpen te laten repareren om zo een legale bestemming te hebben, dat deze boot ergens in de rivier de [plaats 1] in Colombia aan een ketting lag te verrotten en door het kartel zelf is aangekocht en dat de naam Otton, de god van de wijn, door het kartel zelf bedacht is en komt uit een boek over Griekse goden. Hij heeft ten slotte ook verklaard dat er geen Nederlanders in de boot hebben geïnvesteerd.
De verklaring van [naam 4] dat de verdovende middelen die de (criminele organisatie van de) verdachten per boot vervoerden met speedboten van de desbetreffende boot werden gehaald en vervolgens aan land werden gebracht, een bekende manier van drugssmokkel (pagina 10.2526), strookt niet met het proces-verbaal van bevindingen betreffende de modus operandi van het Colombiaanse drugskartel waarmee de verdachten in zee zouden zijn gegaan. Uit de verschillende verklaringen van betrokkenen bij het drugskartel [naam drugskartel] blijkt immers dat de cocaïne per schip of boot naar Europa werd verscheept en dat het op een scheepswerf van boord werd gehaald.
De slotsom is dat de verklaringen van [naam 4] weliswaar op onderdelen worden ondersteund door verklaringen van anderen, maar alleen op punten die geen betrekking hebben op het ten laste gelegde en zij die ondersteuning ontberen daar waar [naam 4] zegt dat het over de Otton gaat. Daar waar de verklaring van [naam 4] over de Otton gaat, is zij zelfs strijdig met de verklaring van een van de leden van het Colombiaanse drugskartel.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [naam 4] , gelet op de omstandigheid dat [naam 4] uit andere bronnen dan [medeverdachte] heeft geput, de wijze van verklaren door [naam 4] en ten slotte de omstandigheid dat de (specifieke) verklaringen betreffende het ten laste gelegde niet worden ondersteund maar integendeel worden weersproken door de resultaten van het opsporingsonderzoek, niet kunnen meewerken tot het bewijs van het ten laste gelegde en als onvoldoende betrouwbaar terzijde moeten worden geschoven.
4.4.1.2. [naam 1]
De andere pijler waarop het Openbaar Ministerie zijn bewijsvoering doet steunen, is de verklaring van [naam 1] .
[naam 1] , die zelf is veroordeeld wegens het medeplegen van de invoer van 4.050 kg cocaïne en het deelnemen aan de criminele organisatie die verantwoordelijk is voor de invoer van deze partij cocaïne, heeft belastend verklaard. Zijn (belastende) verklaring houdt kort gezegd in dat [medeverdachte] en zijn compagnon [verdachte] ( [verdachte] ) de hoogste mannen in de Nederlandse organisatie waren en dat [medeverdachte] de opdrachtgever van het transport met de Otton was.
De verdediging heeft kort gezegd aangevoerd dat de verklaringen van [naam 1] onbetrouwbaar zijn.
De officier van justitie heeft betoogd dat een Nederlandse organisatie betrokken is geweest bij de invoer van cocaïne met de Otton en dat [naam 1] het scharnier was tussen deze groep en het Colombiaanse kartel. Gelet op de centrale positie van [naam 1] tussen deze groeperingen, de constatering dat hij op veel punten naar waarheid heeft verklaard en zijn eerste verklaringen over de leiders in Nederland die hij tot aan de verhoren bij de rechter commissaris heeft herhaald, consistent zijn, kan de verklaring van [naam 1] gebruikt worden voor het bewijs, aldus de officier van justitie.
[naam 1] is op 4 juni 2010 en op 19 maart 2013 als getuige door de rechter-commissaris gehoord. De rechter-commissaris heeft in het proces-verbaal van bevindingen van het getuigenverhoor onder meer opgemerkt dat [naam 1] erg boos was en zei dat iedereen kon doodvallen en dat de getuige gaandeweg het verhoor nog bozer werd dan hij al was en ontplofte. De officier van justitie heeft bij het verhoor van 19 maart 2013 afgezien van het stellen van vragen omdat [naam 1] boos was en steeds praatte over het onrecht dat hem was aangedaan.
Ter zitting van 10 februari 2016 heeft [naam 1] zijn belastende verklaring ingetrokken en heeft hij zelfs ontkend deze te hebben afgelegd en heeft hij een zelfde soort litanie van klachten en beschuldigingen betreffende bijna alles en iedereen gehouden als bij de rechter-commissaris. Ook de rechters en raadsheren die hem hebben veroordeeld werden niet gespaard. Kort samengevat komt de bij tijd en wijle van iedere werkelijkheidszin ontblote verklaring van [naam 1] erop neer dat iedereen tegen hem samenspant. De rechtbank volstaat met de opmerking dat er in deze zaak geen land te bezeilen is geweest met [naam 1] en dat zowel zijn gedrag ter zitting als zijn wisselende verklaringen zijn geloofwaardigheid niet ten goede zijn gekomen.
[naam 7] , een van de Colombianen van het Colombiaanse drugskartel met wie [naam 1] contact had, heeft het volgende over hem verklaard. “
[Hij] is een groot kind. Hij is groot van postuur en hij wil ook groot zijn van naam. Dat laatste lukt niet. Hij is explosief. Hij handelt eerst en denkt dan pas na. (…) [naam 1] zat in de cocaïnehandel en in de marihuana. (…) Ik heb [naam 1] in Medellin leren kennen. Hij was met een man, een Colombiaan van wie ik de naam niet meer weet. Hij was erg aanwezig. Hijzelf was groot en ook zijn bewegingen waren groot. Hij hield van de vrouwen en jij ging naar plekken waar je beter niet kunt komen. (…) Hij wilde iemand leren kennen die ik kende. Een aantal vrienden waarvan ik dacht dat het mijn vrienden waren. Ik heb het dan over de [naam drugskartel] . Dat was ook de reden dat [naam 1] aan mij werd voorgesteld. (…) Ik heb [naam 1] in contact gebracht met de [naam drugskartel] . Hun namen waren [naam 8] en [naam 9] . (…) [naam 1] heeft alleen contact gehad met [naam 8] . (…) Gelet echter op het feit dat [naam 1] vanuit Nederland naar Colombia kwam om contact te maken met [naam drugskartel] ga ik ervan uit dat het te maken had met cocaïne. Van [naam 1] weet ik dat hij zaken deed met [naam 8] . Ik heb daarover met [naam 1] gesproken. [naam 1] regelde de zaken in Nederland. (…)”
[naam 6] , ook lid van het kartel, heeft onder meer het volgende over [naam 1] verklaard.
“ [naam 10] stelde mij voor aan [naam 11] . Dit is de man die ik eerder noemde, namelijk [naam 7] . Deze [naam 11] had contact bij een werf in Nederland. Hij heeft Nederlandse vrienden. (…) Hij werkte voor [naam 8] . Nadat [naam 8] zich terugtrok is vervolgens [naam 10] het contact geworden van [naam 7] . (…)
V: Wie waren de contacten van [naam 11] in Nederland?
A: Een contact, de vriend van [naam 11] , is naar Colombia toegekomen en ik heb hem gesproken. Er was een groep die naar Colombia kwam maar ik heb slechts een persoon gezien. (…) Hij sprak een beetje Spaans. (…) Onder ons noemden we hem [bijnaam] (de beer).
(…) Om weer terug te gaan naar het gesprek dat ik met die Nederlander had. Ik heb die Nederlander de foto getoond van de sleper en ik heb ons idee met hem gedeeld. Ik kreeg van die Nederlander een papier met informatie over de werf zoals de naam, het telefoon en faxnummer van die werf. Aangezien het het idee was om het legaal te doen, middels een Colombiaans bedrijf dat contact zou hebben met de werf, wilde [naam 12] een contract sluiten met een Nederlands bedrijf, o.b.v. de informatie van [bijnaam] . De gegevens van dit bedrijf kreeg ik van [naam 7] . [naam 12] legde vervolgens contact met die werf. De contacten tussen [naam 12] en de werf gingen per fax. Dit contact werd later door [bijnaam] weer aan [naam 7] bevestigd die het op zijn beurt via [naam 13] aan mij bevestigde. Er kwam in ieder geval groen licht om het project door te zetten. (…)
V: U verklaarde gisteren over de Nederlander [bijnaam] . (…) Wat besprak uzelf met [bijnaam] ?
A: Ik heb hem de foto van de sleepboot laten zien. Hij gaf mij een papier van de werf, met telefoonnummers en dergelijke erop, alsmede daar waar het schip naartoe zou gaan in Nederland. We bespraken de reis van dit schip en dat het schip weer gerepareerd moest worden. [bijnaam] vertelde dat hetgeen hij in Nederland had, heel goed was. Hij gaf garanties daarover.”
Uit de verklaringen van de Colombianen komt naar voren dat het idee van de Otton van de Colombianen afkomstig was en dat zij de zaken met [naam 1] regelden. Deze verklaringen stroken niet met de rol die [naam 1] zichzelf heeft toegedicht, die van boodschappenjongen die pas enkele weken voor aankomst van de Otton werd ingeschakeld. Het is dan ook zeer de vraag of de opening van zaken die [naam 1] heeft gegeven wel overeenstemt met de werkelijkheid. Zijn belastende verklaring roept in elk geval zoveel vragen op dat de rechtbank, mede gelet op zijn hiervoor geschetste gedrag ter zitting, daar niet op wil afgaan.
4.4.1.3. Het overige bewijs
Ten aanzien van het bewijs dat de verklaringen van [naam 4] en [naam 1] zou moeten ondersteunen, maar nu op zichzelf staat, overweegt de rechtbank het volgende.
Het is zonder meer opmerkelijk dat [naam] , die is veroordeeld wegens het verrichten van voorbereidingshandelingen betreffende de invoer van de 4.050 kg cocaïne en deelneming aan een criminele organisatie, die contact had met [naam 1] en die een telefoon had met daarin slechts drie nummers waaronder het nummer van verdachte, in de week voorafgaand aan de komst van de Otton meermalen telefonisch contact heeft gezocht met verdachte. Daar komt bij dat het telefoonnummer van verdachte ook in de agenda van [naam 1] stond, die is veroordeeld wegens het medeplegen van de invoer van de ten laste gelegde partij cocaïne, terwijl zij zeggen elkaar niet te kennen. Deze feiten en omstandigheden leggen echter onvoldoende gewicht in de schaal om tot een bewezenverklaring te komen van het aan verdachte ten laste gelegde (medeplegen van) invoeren van 4.050 kg cocaïne dan wel het verrichten van voorbereidingshandelingen betreffende deze invoer.
4.4.1.4. Conclusie
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan hetgeen hem wordt ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
4.4.2.Vrijspraak van het in zaak B ten laste gelegde (criminele organisatie)
In zaak B is aan verdachte ten laste gelegd dat hij leiding heeft gegeven dan wel heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die kort gezegd verantwoordelijk is voor de cocaïnetransporten naar Nederland van de Svetlana, Koros en Pearl II en Otton.
De verdediging heeft aangevoerd dat door de handelwijze van het Openbaar Ministerie, het frustreren van het getuigenverhoor van [getuige] die belastende verklaringen heeft afgelegd, verdachte zijn ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen en niet in staat is geweest de desbetreffende verklaringen op hun betrouwbaarheid te toetsen, sprake is van een schending van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering die dient te leiden tot het uitsluiten van het bewijs van de verklaringen van [getuige] .
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer geen doelt treft reeds omdat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Nochtans zal zij de verklaringen van [getuige] niet gebruiken voor het bewijs. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De reden dat [getuige] uiteindelijk niet ter zitting als getuige is gehoord, is hierin gelegen dat de rechtbank na afweging van de belangen heeft beslist dat [getuige] vanwege zijn psychische gesteldheid niet hoefde te worden opgeroepen om alsnog te worden gehoord.
Verdachte, die het hem ten laste gelegde ontkent en die de verklaring van [getuige] betwist en op haar betrouwbaarheid wenst te toetsen, is hierdoor niet in staat geweest [getuige] als getuige (rechtstreeks) te ondervragen. Verdachte is geen compensatie geboden die aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoorden en die een eerlijke en adequate beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring mogelijk maakt.
De vraag die resteert is of, zoals de verdediging stelt, een veroordeling in zaak B uitsluitend of in beslissende mate – sole or decisive – zou worden gebaseerd op de verklaringen van [getuige] (vgl. EHRM 15 december 2011, nrs. 26766/05 en 22228/06 ( [naam 14] & [naam 15] tegen het Verenigd Koninkrijk), NJ 2012/283 m.nt. [naam 16] en [naam 17] ). Immers in het geval de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde niet wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal waarbij dit steunbewijs dan betrekking moet hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist, mag de verklaring van een niet-ondervraagde niet voor het bewijs worden gebruikt (vgl. HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539, NJ 2013/145 m.nt. [naam 16] ). De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verklaringen van [getuige] bruikbaar zijn voor het bewijs aangezien en voor zover zij ondersteund worden door de resultaten van het onderzoek in Colombia en de verklaringen van [naam 4] en [naam 1] .
De rechtbank is van oordeel dat er weliswaar bewijs is dat cocaïne is ingevoerd door een criminele organisatie, maar dat het bewijs dat verdachte leiding heeft gegeven of heeft deelgenomen aan deze criminele organisatie louter uit de verklaring van [getuige] bestaat. Immers, zoals hiervoor reeds is uiteengezet, de verklaringen van [naam 4] en [naam 1] zijn onvoldoende betrouwbaar om voor het bewijs te kunnen worden gebruikt en verdachte wordt vrijgesproken van het cocaïnetransport met de Otton en ook van het leiding geven en/of deelnemen aan de organisatie die verantwoordelijk is voor dit transport. Ander bewijs voor de rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte bij de andere transporten en de ten laste gelegde criminele organisatie is er niet. Een veroordeling zou dan ook uitsluitend of in beslissende mate op de verklaring van [getuige] zijn gebaseerd. Dit brengt mee dat de verklaring van [getuige] niet tot het bewijs mag worden gebezigd en verdachte mitsdien zal worden vrijgesproken.