ECLI:NL:RBROT:2014:9661

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2014
Publicatiedatum
27 november 2014
Zaaknummer
10/690527-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door smoren met een kussen in de eigen woning van het slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 november 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van de doodslag op zijn moeder. De verdachte heeft zijn moeder, die op leeftijd was, in haar eigen woning gesmoord met een kussen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte blijk heeft gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor het leven van zijn moeder. Het delict, waarbij de moeder een doodsstrijd heeft moeten doorstaan, heeft niet alleen de nabestaanden, waaronder zijn zus, groot leed berokkend, maar ook veel onrust veroorzaakt in het verzorgingshuis waar het slachtoffer woonde.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de dood van het slachtoffer grondig onderzocht. Er zijn aanwijzingen gevonden die duiden op een niet-natuurlijke dood, waaronder DNA-sporen van de verdachte op het kussen dat naast het slachtoffer werd aangetroffen. De verdachte heeft geen overtuigende verklaring kunnen geven voor de aanwezigheid van zijn DNA op het kussen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte de dader is en dat hij zijn moeder opzettelijk van het leven heeft beroofd door haar met een kussen te smoren.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, met aftrek van voorarrest. De straf is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat doodslag behoort tot de meest ernstige delicten en dat de verdachte volledig verantwoordelijk is voor zijn daad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: [parketnummer]
Datum uitspraak: 27 november 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman: mr. A.P. van Elswijk, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 november 2014.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. D. van der Sluis heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van voorarrest.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Het impliciet primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman, zodat dit geen verdere motivering behoeft.
OORDEEL VAN DE RECHTBANK OVER HET BEWIJS

1.Feitelijke bevindingen

Op donderdag 13 december 2012 om 12.30 uur kwam thuiszorgmedewerkster [getuige] bij de woning van mevrouw [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) aan. Omdat [slachtoffer] niet reageerde op aanbellen, betrad [getuige] het balkon van de woning van [slachtoffer] via het balkon van de buurvrouw van [slachtoffer]. Vanaf het balkon zag [getuige] door het raam dat [slachtoffer] in haar bed lag op een wijze die [getuige] niet van [slachtoffer] gewend was en die zij niet vertrouwde. Hierop alarmeerde [getuige] de hulpdiensten.
Twee verbalisanten forceerden de toegangsdeur van de woning van [slachtoffer]. In de woning troffen zij [slachtoffer] in haar bed aan. Zij was toegedekt met een laken/sprei, welk laken/sprei tot over de neus, tot aan de ooglijn en in een strakke lijn, over haar lichaam heen lag. Op het kussen dat naast [slachtoffer] op het bed lag, werd aan de onderkant een rode vlek gevonden, van welke vlek een afdruk te zien was op het daar onder liggende laken. Naast het bed van [slachtoffer] stond een glazen schaal met daarin glasscherven en tissues. Rond de schaal lagen ook glasscherven. Verder lag op de vloer naast het bed een omgevallen glas met daarin een opgedroogde substantie, lag op de vloer een opgedroogde vloeibare substantie en onder het bed een kapot glas en een batterij. Tegen de rechterarmleuning van een fauteuil in de slaapkamer lag een wekker met lege batterijhouder. De ter plekke gekomen hulpdiensten constateerden dat [slachtoffer] was overleden.

2.Doodsoorzaak

Ten aanzien van het overlijden van [slachtoffer] heeft de rechtbank twee scenario’s onderzocht en vergeleken, te weten:
I. dit overlijden heeft een natuurlijke oorzaak;
II. dit overlijden heeft een niet-natuurlijke oorzaak.
De volgende omstandigheden zijn daarbij in aanmerking genomen.
2.1.
Geen zekere doodsoorzaak
Op 17 juli 2013 heeft dr. [arts 1], arts en patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), gerapporteerd naar aanleiding van een pathologie onderzoek naar een mogelijke niet-natuurlijke dood. Daarbij is geconcludeerd dat bij sectie en aanvullende onderzoeken geen zekere doodsoorzaak is gebleken.
2.2.
Aantreffen slachtoffer
[getuige] heeft verklaard dat [slachtoffer] was toegedekt op een wijze waarop [slachtoffer] zichzelf nooit toedekte.
De verbalisanten die de woning op 13 december 2012 als eersten betreden hebben, viel het op dat het laken/de sprei het gehele lichaam van [slachtoffer] bedekte, dat dit laken/sprei was opgetrokken tot onder de ooglijn en dat het laken/de sprei in een strakke lijn over het hoofd lag. De rechterarm van [slachtoffer] hing half uit het bed.
Gelet op de bevindingen van afdeling forensische opsporing van de politie Rotterdam-Rijnmond, de wijze waarop het laken over [slachtoffer] lag (het hele lichaam was hiermee in een strakke lijn afgedekt) en de positie van de armen (parallel aan weerszijden van het lichaam met de handen ter hoogte van de heupen), concludeert de rechtbank dat onaannemelijk is dat [slachtoffer] zichzelf op deze wijze heeft toegedekt. Dit wijst op de aanwezigheid van een ander persoon kort voor, dan wel na het overlijden van [slachtoffer].
2.3.
Aanwijzingen voor een incident met een ander, gepaard gegaan met geweld
Gelet op het feit dat naast het bed van [slachtoffer] glasscherven liggen en een omgevallen glas, onder het bed een kapot glas en een batterij, tegen de armleuning van de fauteuil naast het bed een wekker met lege batterijhouder, terwijl op de armen van [slachtoffer] vingertopkneuzingen zijn aangetroffen, aan haar neus en linkerwang kneusletsels en ook op de handrug van de linkerhand van [slachtoffer] een kneuzing, concludeert de rechtbank dat er zich op de plek waar [slachtoffer] is aangetroffen een incident heeft afgespeeld, waarbij (onder meer) fysiek geweld richting [slachtoffer] heeft plaatsgevonden.
2.4.
Forensisch medisch onderzoek en het oordeel van forensisch patholoog prof. dr. med. [arts 3]
Op 13 december 2012 heeft de forensisch arts en gemeentelijk lijkschouwer [arts 2] de lijkschouw uitgevoerd. Hij constateerde - onder meer - een kleine hoeveelheid bloed in het rechterneusgat. Over de aard en oorzaak van de dood concludeerde hij dat deze niet met zekerheid is vast te stellen, maar dat hij niet overtuigd is van een natuurlijke doodsoorzaak. In het pathologisch rapport van het NFI van 17 juli 2013 is naast een onzekere doodsoorzaak geconcludeerd - kort en zakelijk weergegeven - dat er letsel is dat zou kunnen duiden op smoren. Dit gaf aanleiding tot nader onderzoek dat werd uitgevoerd door forensisch patholoog prof. dr. med. [arts 3] van het UZ Leuven. In zijn verslag van 13 mei 2014 vermeldt hij onder meer, na zijn opmerking dat er verschillende waarnemingen en vaststellingen zijn die moeten doen denken aan de mogelijkheid van een gewelddadig overlijden door verstikking, op medisch/pathologisch gebied het volgende:
Er zijn (…):
- kneusletsels aan de neus en linkerwang waarvoor geen nadere verklaring tot dusver is gevonden en die eerder suggestief zijn voor knijpend en/of drukkend geweld tegen neus (en mond); inwendige letsels aan de mond (zoals scheuren van tong- en lipriemen en kneuzingen van tandvlees, lip- en wangslijmvlies) kunnen ontbreken, in het bijzonder wanneer een zacht voorwerp (bijvoorbeeld het kussen) ter smoring wordt aangewend; deze letsels passen geenszins bij een plotse dood uit natuurlijke oorzaak
- de discoïde kneusletsels (`vingertopkneuzingen') aan de armen en grotere kneuzingen aan de linkerhandrug die a-typisch zijn voor een accidentele oorsprong en kort voor het overlijden lijken te zijn ontstaan; uiteraard kunnen deze kneuzingen niet verklaard worden in het kader van een plotse dood uit natuurlijke oorzaak
- de opvallende puntbloedinkjes aan de oogbindvliezen (conjunctivale petechiën) zoals die in de regel worden gezien bij een samendrukken/toesnoeren van de hals en/of verhoogde druk op/in de borst (zoals bijvoorbeeld bij versmachting).
Op grond van zijn bevindingen komt de deskundige tot de conclusie dat, in afwezigheid van een aantoonbare natuurlijke doodsoorzaak, de mogelijkheid tot geweld met smoring in overweging moet worden genomen.
De rechtbank gaat uit van de onderzoeksbevindingen van de deskundige [arts 3].
2.5.
Het naast het slachtoffer aangetroffen kussen
2.5.1.
Verplaatsing van het kussen
Op het bed naast het lichaam van [slachtoffer] is een kussen aangetroffen, op welk kussen aan de onderzijde een op bloederig vocht gelijkende vlek zat met daarin een haar. Op het laken onder het kussen is een zogenaamd gestempeld bloedspoor aangetroffen. Dit bloedspoor lijkt - nu het dezelfde vorm heeft - te zijn veroorzaakt door stempeling van het bloed van het kussen op het laken. Nu de bloederige vlek op de onderzijde van het kussen een stempelafdruk heeft gemaakt op het laken, moet de vlek op het kussen nog vochtig zijn geweest op het moment dat dit kussen op het laken werd gelegd. Voorts heeft de getuige [getuige] verklaard dat [slachtoffer] veel op bed lag. Als [getuige] bij haar kwam, had zij drie kussens onder haar hoofd. [slachtoffer] is na haar overlijden echter aangetroffen liggend op twee kussens, waarbij het zojuist genoemde (derde) kussen aan het hoofdeinde op de andere zijde van het bed was gelegen. De rechtbank concludeert uit deze bevindingen in onderlinge samenhang dat het kussen kort na het ontstaan van de bloederige vlek op het kussen is verplaatst.
2.5.2.
Onderzoek aan de sporen op het kussen
Het bloed op de onderzijde van het kussen, alsmede de daarin gevonden haar, zijn blijkens onderzoek van het NFI afkomstig van [slachtoffer]. Op dit kussen is tevens aan beide zijden op verschillende plaatsen DNA van één ander persoon dan [slachtoffer] aangetroffen.
2.6.
Conclusie
Met betrekking tot de genoemde onderzochte scenario’s komt de rechtbank tot de volgende slotsom. Bovenstaande bevindingen in onderlinge samenhang beschouwd verdragen zich niet, althans zeer slecht, met het scenario van een natuurlijke dood (I) en zijn zeer veel waarschijnlijker indien sprake is geweest van een niet-natuurlijke dood (II).
Gelet op alle bovenstaande omstandigheden in onderling verband beschouwd concludeert de rechtbank dat [slachtoffer] een niet-natuurlijke dood is gestorven. Tevens concludeert de rechtbank uit alle bovenstaande omstandigheden in onderling verband beschouwd dat [slachtoffer] is gestorven door smoring met het kussen dat naast haar op het bed is aangetroffen.

3.De dader

Uitgaande van voornoemde conclusie heeft de rechtbank twee scenario’s onderzocht en vergeleken, te weten:
de verdachte is de dader (het scenario van de tenlastelegging);
een ander is de dader.
De volgende omstandigheden zijn daarbij in aanmerking genomen.
3.1.
DNA van de verdachte op het kussen
Op het kussen dat op het bed naast het lichaam van [slachtoffer] lag, zijn op beide zijden DNA-sporen aangetroffen. In totaal zijn 11 DNA-sporen aangetroffen, waarvan 10 verspreid over de randen van beide zijden van het kussen, welke matchen met het DNA-profiel van de verdachte.
3.2.
Verklaringen van de verdachte over de aanwezigheid van zijn DNA op het kussen
Voorafgaand aan de zitting heeft de verdachte geen verklaring gegeven voor het feit dat zijn DNA op het kussen is aangetroffen. Tijdens het politieverhoor van 30 juli 2013 heeft de verdachte desgevraagd verklaard dat hij niets met het bed van zijn moeder deed. Hij ‘kan eens op het randje van het bed hebben gezeten maar er stond ook een stoel naast om op te zitten’. Het bed openslaan of opschudden deed de verdachte niet. Hij hielp zijn moeder ook niet in of uit bed, zijn moeder deed dat op eigen kracht. De verdachte verklaarde bij de politie bovendien dat zijn DNA niet op het kussen kan zitten.
Pas ter zitting gaf de verdachte voor het eerst een mogelijke verklaring voor zijn DNA op het kussen. De verdachte heeft eerst geopperd dat zijn DNA op het kussen kan zijn gekomen doordat hij zijn moeder een hand heeft gegeven en zij vervolgens het kussen heeft aangeraakt. Hierover heeft de DNA-deskundige van het NFI, drs. [deskundige], ter zitting echter opgemerkt dat de kans niet groot is dat het DNA bij een dergelijke indirecte overdracht zo verspreid over het kussen wordt aangetroffen. De deskundige achtte het zeer veel waarschijnlijker dat sprake is geweest van directe overdracht van DNA, waarbij de verdachte het kussen zelf heeft aangeraakt.
De verdachte heeft daarop de mogelijkheid genoemd dat hij een keer op de rand van het bed heeft gezeten en het kussen toen heeft aangeraakt, bijvoorbeeld om zich bij het opstaan daarop af te zetten. Deze verklaring is echter niet passend bij de bevindingen van het (sporen)onderzoek. Niet alleen kan de verdachte zich naar eigen zeggen niet herinneren dat hij daadwerkelijk kort voor het overlijden van zijn moeder op haar bed heeft gezeten of dat hij daarbij het kussen heeft aangeraakt, maar ook vormt de door de verdachte geschetste gang van zaken geen afdoende verklaring voor het feit dat zijn DNA aan beide zijden van het kussen op veel verschillende plaatsen rondom langs de rand van het kussen is aangetroffen.
De verdachte heeft ook overigens geen plausibele verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op het kussen.
3.3
DNA van een andere onbekende man op het kussen
Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat er op het kussen het DNA-spoor van een onbekende man is aangetroffen. Het betreft een enkel (meng)spoor met ook DNA van [slachtoffer] en de verdachte (AAF33194NL#20). Onderzoek naar de donor van dit (meng)spoor heeft niet tot resultaten geleid.
3.4
Overig technisch bewijs
Het onderzoek heeft verder geen sporen op de plaats delict opgeleverd van andere personen dan het [slachtoffer] en de verdachte.
3.5
Conclusie ten aanzien van de scenario’s A en B.
De rechtbank komt met betrekking tot de genoemde onderzochte scenario’s tot de volgende slotsom.
Het aantreffen van het DNA van de verdachte in genoemde hoeveelheid en op genoemde plaatsen op het kussen past bij het scenario dat de verdachte de dader is. Gegeven de onvoldoende uitleg van de verdachte voor de aanwezigheid van zijn DNA, is een redelijke alternatieve verklaring voor het bestaan van dit bewijsmiddel niet voorhanden.
Dit brengt mee dat het door de verdediging geschetste scenario (B) dat niet de verdachte maar een ander [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, niet is te rijmen met deze bevindingen. Dat er een enkel DNA-mengspoor van een ander persoon op het kussen is aangetroffen, is - indien dit wordt vergeleken met de hoeveelheid en plaatsing van de sporen van de verdachte op het kussen - onvoldoende om het bewijs ten aanzien van de verdachte te ontkrachten.

4.Conclusie

Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] heeft gedood door haar met een kussen te smoren.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, in de periode van 07 december 2012 tot en met 13 december 2012 te Rotterdam,
opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte,
opzettelijk,
- een kussen in en/of op en/of tegen het gelaat van die [slachtoffer] geduwd
en/of gedrukt en/of gehouden, waardoor haar de adem werd ontnomen
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de doodslag op zijn moeder. De verdachte heeft zijn moeder, die reeds op leeftijd was, in haar eigen woning gesmoord met een kussen, waardoor zij is overleden. Door aldus te handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor het leven van zijn moeder. De aard van het delict, namelijk het smoren met een kussen, draagt in zich dat de moeder van verdachte een doodsstrijd van enige tijd geleverd moet hebben alvorens zij kwam te overlijden. De moeder van de verdachte moet tijdens die doodsstrijd ongekende angst ervaren hebben.
De verdachte heeft de nabestaanden, zijnde onder meer zijn zus, groot en onomkeerbaar leed berokkend. Ook heeft het feit veel onrust veroorzaakt in het verzorgingshuis waar het slachtoffer woonde.
Door de gruwelijke en onherroepelijke daad van de verdachte is de rechtsorde zeer ernstig geschokt. Doodslag behoort tot de meest ernstige delicten die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt. De rechtbank is van oordeel dat het feit volledig aan de verdachte kan worden toegerekend en zij houdt de verdachte dan ook volledig verantwoordelijk voor zijn daad.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is acht geslagen op het op naam van verdachte gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 oktober 2014.
Tevens is acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland van 30 september 2009 en het milieurapport van Reclassering Nederland van 18 februari 2014, het rapport van de psycholoog drs. [psycholoog] van 13 maart 2014, het rapport van de psychiater [psychiater] van 17 maart 2014 en het rapport van het Nederlands Instituut voor Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, van 29 september 2014, betreffende de verdachte.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJK WETTELIJK VOORSCHRIFT
Gelet is op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (TIEN) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. M.M. Koevoets en H.J. Wieman-Bart, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.A. Commandeur, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 november 2014.
Bijlage I bij vonnis van 27 november 2014:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij,
in of omstreeks de periode van 07 december 2012 tot en met 13 december 2012 te
Rotterdam,
opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade,
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft hij, verdachte,
opzettelijk, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht)
- een kussen in en/of op en/of tegen het gelaat van die [slachtoffer] geduwd
en/of gedrukt en/of gehouden, waardoor haar de adem werd ontnomen en/of zij
is gestikt,
en/of
- mechanisch geweld toegepast op en/of tegen de hals van die [slachtoffer],
waardoor haar de adem werd ontnomen en/of zij is gestikt,
althans
- een andere vorm van geweld en/of een (gewelds)handeling op en/of tegen het
hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] toegepast,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht