ECLI:NL:RBROT:2014:9523

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
24 november 2014
Zaaknummer
14/715
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning wegens handelshoeveelheid harddrugs aangetroffen in kelderbox

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bewoner van een woning in Schiedam, en de burgemeester van de gemeente Schiedam. De burgemeester had op 7 januari 2014 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de woning van eiseres voor drie maanden werd gesloten. Dit besluit was gebaseerd op de vondst van een handelshoeveelheid harddrugs in de kelderbox van de woning, die onderdeel uitmaakt van de woning. Tijdens een doorzoeking werd in de kelderbox een kluis aangetroffen met 134 gram harddrugs, een weegschaal en een mobiele telefoon. Daarnaast werd een vuurwapenachtig voorwerp gevonden. De burgemeester stelde dat de openbare orde en veiligheid ernstig waren geschaad door de drugshandel vanuit de woning.

Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en betoogd dat de politierapportage suggestief was en dat er geen bewijs was voor drugshandel vanuit de woning. Eiseres voerde aan dat alleen in de kelderbox drugs waren aangetroffen en dat de sluiting van de kelderbox een voldoende maatregel zou zijn geweest. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester op basis van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om de last onder bestuursdwang op te leggen. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid tot de sluiting van de woning had kunnen besluiten, gezien de ernst van de situatie en de betrokkenheid van minderjarige kinderen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/715

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 december 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger,
en

de burgemeester van de gemeente Schiedam, verweerder,

gemachtigde: mr. M. Schauwaert.

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 24 september 2013 (het primaire besluit) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door K.C.V. van Kampen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van sluiting van de woning aan de [straatnaam] (de woning) voor een periode van drie maanden. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat er in de bij de woning behorende kelderbox een kluis is aangetroffen met daarin een hoeveelheid harddrugs (134 gram) die de gebruikershoeveelheid overtreft en daarom kan worden aangemerkt als een handelshoeveelheid, alsmede een weegschaal en een mobiele telefoon. Voorts is in de kelderbox een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen. Tijdens de doorzoeking van de woning sloeg de drugshond op diverse plaatsen aan. Verweerder leidt hieruit af dat er ook in de woning harddrugs bewaard werden. Een familielid dat de woning kort voor de doorzoeking verliet, bleek na staandehouding en fouillering 4 gram heroïne bij zich te hebben alsmede een bedrag van € 15.500,-- (31 briefjes van € 500,--). Voorts is uit buurtonderzoek gebleken dat de woning in de avonduren regelmatig voor zeer korte periodes werd bezocht en dat bij verschillende van die bezoeken kleine goederen werden overhandigd. Uit politiemutaties van januari 2013 blijkt dat er meerdere malen melding is gedaan van dealen op voormeld adres en dat er bij de woning personen en voertuigen zijn gesignaleerd die aandachtsvestigingen hebben met betrekking tot dealen en handel in harddrugs. Volgens verweerder zijn door de drugshandel vanuit de woning de openbare orde en veiligheid en de rechtsorde ernstig geschaad.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de aan de besluitvorming ten grondslag liggende politierapportage suggestief is opgesteld en dat de woning van eiseres slechts bij toeval in beeld is gekomen bij een op een horecabedrijf gerichte actie, waarbij haar zoon is aangehouden. Eiseres stelt dat alleen in de kelderbox drugs aanwezig waren en niet in de woning. Eiseres stelt dat verweerder geen duidelijk beleid voert. Eiseres betoogt verder dat er geen enkele aanwijzing is voor handel vanuit de woning en dat er geen overlast is geweest. Eiseres stelt niets van doen te hebben met drugshandel en dat, in combinatie met de aanhouding van haar zoon, het sluiten van de kelderbox een afdoende maatregel zou zijn geweest. Eiseres stelt dat zij en haar gezinsleden door de sluiting van de woning onevenredig zijn getroffen.
3. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4. De burgemeester beschikt, gelet op de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, bij de uitoefening van de daarin neergelegde bevoegdheid over beleidsvrijheid. Dit betekent dat de rechter de invulling van die bevoegdheid door de burgemeester terughoudend dient te toetsen.
5. Verweerder heeft geen beleidsregels voor zijn bevoegdheid gemaakt. Dit doet op zichzelf niet af aan zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Wel dienen hoge eisen aan de motivering te worden gesteld, nu sluiting van een woning een ingrijpende maatregel is (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8430).
6. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de aan de sluiting van de woning ten grondslag liggende politierapportage van 9 september 2013. Eiseres bestrijdt niet dat er in de kelderbox van haar woning een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen. Aangezien de kelderbox als een onderdeel van de woning dient te worden beschouwd staat op basis van de politierapportage vast dat in de woning een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen. Dat de vondst van de harddrugs in de kelderbox een gevolg was van de aanhouding van de zoon van eiseres bij een controle in een horecazaak en niet van een zelfstandig op de woning gerichte actie, doet daar niet aan af.
7. Naar vaste rechtspraak van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:212) is bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende van het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. De stelling van eiseres dat zij met de drugshandel niets van doen heeft en dat geen sprake is geweest van overlast is in dit verband onvoldoende. Uit jurisprudentie van de Afdeling (zie bijv. de hiervoor genoemde uitspraak van 24 april 2013) volgt evenzeer dat voor het ontstaan van de in artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid niet noodzakelijk is dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de aanwezigheid van harddrugs in de woning overlast heeft veroorzaakt. Verweerder was dan ook op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd tot oplegging van de last onder bestuursdwang.
8. Ten aanzien van de opgelegde maatregel heeft verweerder bij zijn verweerschrift en ter zitting toegelicht dat aansluiting is gezocht bij hetgeen andere gemeenten in dit verband als beleid hanteren. Verweerder heeft daartoe een overzicht gemaakt van de maatregelen die door verschillende gemeenten zouden zijn opgelegd in vergelijkbare gevallen. Dit heeft verweerder tot de conclusie geleid dat in de onderhavige situatie, waarbij sprake is van harddrugs, niet kan worden volstaan met een waarschuwing, maar dat gelet op de ernst van de situatie een sluiting van de gehele woning voor de duur van drie maanden een passende maatregel is.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden heeft kunnen besluiten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder de situatie van eiseres en de bij haar inwonende (minderjarige) kinderen - onder wie een meisje van negen jaar - heeft betrokken bij zijn afwegingen en in dit verband overleg heeft gepleegd met Bureau Jeugdzorg/de gezinsvoogd. Eiseres en haar kinderen hebben de woning weliswaar moeten verlaten, maar hebben snel elders onderdak gevonden. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat zij onevenredig hard is getroffen door de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.M. Bancken, voorzitter, en mr. D. Brugman en mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.