ECLI:NL:RBROT:2014:9437

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
141499
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag buitengewoon vakantieverlof voor kinderen van eisers op basis van Leerplichtwet 1969

In deze zaak hebben eisers, ouders van twee kinderen, een aanvraag ingediend voor buitengewoon vakantieverlof voor de periode van 24 tot en met 28 februari 2014. Deze aanvraag werd afgewezen door de directeur van basisschool [schoolnaam] in [plaatsnaam], omdat de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 11, aanhef en onder f, van de Leerplichtwet 1969. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eisers tegen het besluit van de Rotterdamse Vereniging voor Katholiek Onderwijs, die het bezwaar van eisers ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 12 september 2014 is eiser verschenen, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. A.C.M. Ranke, advocaat, en G.F. Veldkamp, secretaris van de vereniging.

Eisers voerden aan dat de voorjaarsvakantie voor hen van groot belang was vanwege hun bedrijf, een ski- en snowboardschool, die in het hoogseizoen actief is. Ze stelden dat het voor hen onmogelijk was om buiten de familiereis om als gezin op vakantie te gaan. De rechtbank overwoog dat de wet alleen vakantieverlof buiten de schoolvakanties toestaat voor specifieke beroepsgroepen en dat het gezin van eisers voldoende mogelijkheden had om in de zomervakantie op vakantie te gaan. De rechtbank concludeerde dat de specifieke aard van het beroep van eisers niet meebracht dat zij niet in de schoolvakanties op vakantie konden gaan.

De rechtbank oordeelde dat de aanvraag voor buitengewoon verlof terecht was afgewezen, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden van de Leerplichtwet. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 november 2014.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/1499

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 november 2014 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], te [plaatsnaam], eiser en eiseres,

en

de directeur van basisschool [schoolnaam], te [plaatsnaam], verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2013 heeft verweerder het verzoek van eisers om buitengewoon vakantieverlof voor hun kinderen afgewezen.
Bij besluit van 23 januari 2014 (het bestreden besluit) heeft het bestuur van de Rotterdamse Vereniging voor Katholiek Onderwijs het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Verweerder heeft dit besluit nadien vervangen door een door hemzelf ondertekend besluit.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2014. Eiser is verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C.M. Ranke, advocaat, bijgestaan door G.F. Veldkamp, secretaris van de Rotterdamse Vereniging voor Katholiek Onderwijs.

Overwegingen

1. Eisers hebben op 26 september 2013 voor hun twee kinderen buitengewoon vakantieverlof aangevraagd voor de periode van 24 tot en met 28 februari 2014. Deze periode valt buiten de voorjaarsvakantie van basisschool [schoolnaam] in [plaatsnaam] die door de kinderen van eisers wordt bezocht.
2. Verweerder heeft de aanvraag in navolging van het negatieve advies van de leerplichtambtenaar afgewezen, omdat de wet alleen vakantieverlof buiten de schoolvakanties toelaat in verband met beroepsgroepen in de agrarische en horecasector, als er geen enkele gezinsvakantie van twee weken per schooljaar kan plaatsvinden. De zomervakantie biedt het gezin van eisers voldoende mogelijkheden om op vakantie te gaan en eisers hebben aangegeven dat het gezin op zomervakantie is geweest.
3. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard onder wijziging van de motivering van het primaire besluit. Verweerder erkent dat het begrip beroepsgroepen niet beperkt is tot beroepen in de agrarische en horecasector. Volgens verweerder is de bedoeling van artikel 11, aanhef en onder f van de Leerplichtwet 1969 om gezinnen die door de specifieke aard van het beroep van de ouders of verzorgers het hele schooljaar in een schoolvakantie niet twee weken als gezin op vakantie kunnen gaan, eenmaal per jaar alsnog daartoe de gelegenheid te bieden. Gezinnen die daartoe wel in de gelegenheid zijn, zoals het gezin van eisers, kunnen geen beroep doen op artikel 11, aanhef en onder f, van de Leerplichtwet 1969, aldus verweerder.
4. Eisers voeren in beroep aan dat de kerst- en de voorjaarsvakantie door de aard van hun bedrijf – een ski- en snowboardschool die open is van september tot half juli – voor hen in het hoogseizoen vallen. Eisers hebben toegelicht waarom juist de voorjaarsvakantie voor het gezin van groot belang is vanwege de door het bedrijf van eisers georganiseerde familie-skireis. Eiser is op die reis aan het werk, maar eiseres en de kinderen kunnen dan mee. In 2014 doet zich het probleem voor dat de voorjaarsvakantie van de scholen die liggen in het verzorgingsgebied van het bedrijf van eisers afwijkt van de voorjaarsvakantie van de school van hun kinderen. Eisers stellen juist ter voorkoming van dit probleem te zijn gaan wonen in dezelfde schoolvakantieregio als hun bedrijf. Eisers stellen dat het door de aard van hun bedrijf niet mogelijk is buiten de familieskireis om als gezin op voorjaarsvakantie te gaan zodat in hun geval sprake is van de bijzondere situatie als bedoeld in artikel 11, aanhef en onder f, van de Leerplichtwet 1969 en artikel 1 van de Beleidsregel uitleg ‛specifieke aard van het beroep’ en ‛andere gewichtige omstandigheden’ bedoeld in de Leerplichtwet 1969 (Stcrt. 2012, nr. 14773; de Beleidsregel).
5. De rechtbank overweegt ambtshalve dat aanvankelijk niet verweerder, maar het bestuur van de Rotterdamse Vereniging voor Katholiek Onderwijs het bezwaar ongegrond heeft verklaard. Verweerder heeft het besluit in die zin aangepast dat hij het heeft ondertekend zonder de inhoud te wijzigen. Mede gelet op hetgeen ter zitting is besproken, wordt het beroep gericht geacht tegen dit nieuwe besluit.
6. Op grond van artikel 11, aanhef en onder f, van de Leerplichtwet 1969 zijn de ouders of verzorgers vrijgesteld van de verplichting te zorgen dat een jongere de school waarop hij staat ingeschreven geregeld bezoekt indien de jongere vanwege de specifieke aard van het beroep van één van de ouders of verzorgers slechts buiten de schoolvakanties met hen op vakantie kan gaan.
Op grond van artikel 13a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 kan een beroep op vrijstelling wegens vakantie van de jongere, bedoeld in artikel 11, onder f (http://wetten.overheid.nl/BWBR0002628/geldigheidsdatum_23-01-2014), slechts worden gedaan indien het hoofd op verzoek van de ouders of verzorgers verlof heeft verleend dat de jongere voor de duur van het verlof de school niet bezoekt.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan verlof als bedoeld in het eerste lid door het hoofd slechts eenmaal voor ten hoogste tien dagen per schooljaar worden verleend en kan het geen betrekking hebben op de eerste twee lesweken van het schooljaar.
7. De door eisers genoemde Beleidsregel is op 21 juni 2012 vastgesteld door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en heeft als doel de hoofden van scholen duidelijkheid te verschaffen over de uitleg van – voor zover hier van belang – het begrip ‘specifieke aard van het beroep’ in verband met de toepassing van de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 27 van de Leerplichtwet 1969, bij overtreding van de vrijstellingsgronden van geregeld schoolbezoek als bedoeld in artikel 13a, tweede lid, van die wet. In artikel 1 van de Beleidsregel is vermeld dat bij het begrip ‘specifieke aard van het beroep’ voornamelijk moet worden gedacht aan seizoensgebonden werkzaamheden, respectievelijk werkzaamheden in bedrijfstakken die een piekdrukte kennen, waardoor het voor het gezin feitelijk onmogelijk is om in die periode een vakantie op te nemen. Het moet redelijkerwijs te voorzien zijn en/of aangetoond worden dat een vakantie in de schoolvakanties tot onoverkomelijke bedrijfseconomische problemen zal leiden. Slechts het gegeven dat gedurende de schoolvakanties een belangrijk deel van de omzet wordt behaald is onvoldoende.
8 De rechtbank acht deze invulling van het wettelijke begrip ‘specifieke aard van het beroep’, die aansluit op de vóór de totstandkoming van de Beleidsregel bestaande vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 december 2010, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:2010:RVS:BO8268), niet onjuist.
9. De specifieke aard van het bedrijf van eisers brengt niet zonder meer mee dat het voor hen onmogelijk is om in de schoolvakanties verlof op te nemen. In dit geval gaat het om de voorjaarsvakantie in 2014 waarin het gezin van eisers niet gezamenlijk aan de familiereis van het bedrijf van eisers kan deelnemen. Nu het gezin wel in een andere schoolvakantie samen op vakantie kan, zoals met name in de zomervakantie, is, anders dan eisers hebben betoogd, niet aan de toepassingsvoorwaarde van artikel 11, aanhef en onder f, van de Leerplichtwet 1969 voldaan en heeft verweerder het verzoek om buitengewoon verlof naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen. Dat eisers heel graag met hun kinderen op skivakantie willen en dat de door het bedrijf van eisers georganiseerde familiereis feitelijk de enige mogelijkheid is om die wens te realiseren, maakt dat niet anders, nu de in artikel 11, aanhef en onder f, van de Leerplichtwet 1969 bedoelde vrijstellingsmogelijkheid niet ziet op de bescherming van het belang om de vakantie met het gezin op een specifieke manier invulling te willen geven.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, voorzitter, en mr. R.H.L. Dallinga en mr. J.M.M. Bancken, leden, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.