ECLI:NL:RBROT:2014:9162

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
10/731211-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handel in drugs en witwassen door verdachte in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 september 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van handel in drugs en witwassen. De verdachte was betrokken bij de handel in heroïne en cocaïne in de periode van 21 maart 2013 tot en met 24 september 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk grote hoeveelheden drugs heeft verhandeld en deze naar België en Frankrijk heeft geëxporteerd. Daarnaast heeft de verdachte een geldbedrag van € 30.820 verworven, dat afkomstig was uit misdrijven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft het geldbedrag en een Volkswagen Passat verbeurd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten, maar heeft hem vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs was voor witwassen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en het feit dat hij zorg draagt voor vijf kinderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel een aanzienlijke gevangenisstraf rechtvaardigen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: [nummer]
Datum uitspraak: 9 september 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres],
raadsman G.N. Weski, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11, 12 en 26 augustus 2014.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. J. Boender heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde;
- ontslag van alle rechtsvervolging ter zake van het onder 3 tenlastegelegde;
- veroordeling van de verdachte ter zake van de andere feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest;
- verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 30.820;
- teruggave aan de verdachte van een inbeslaggenomen VW Passat.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 21 maart 2013 tot en met 24 september 2013
te Rotterdam en/of Berkel en Rodenrijs en/of Bleiswijk, althans ergensin Nederland, meermalen,
althans eenmaal (telkens
)tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (te weten naar België en/of Frankrijk) heeft gebracht
(telkens)een of meer handelshoeveelheden
heroïne (diacetylmorfine) en/of cocaine, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en)van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en
/ofcocaïne
(telkens
) (een
)middel
(en)als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 21 maart 2013 tot en met 24 september 2013
te Rotterdam en/of Berkel en Rodenrijs en/of Bleiswijk en/of Venray, althans ergensin Nederland
,tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,meermalen,
althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehadeen of meer handelshoeveelheden en/of gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne
(diacetylmorfine) en/of cocaïne, zijnde heroïne en
/ofcocaïne
(telkens
) (een
)middel
(en)als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in
of omstreeksde periode van 21 maart 2013 tot en met 24 september 2013, te Rotterdam
en/of Berkel en Rodenrijs en/of Bleiswijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een
)voorwerp
(en), te weten
een of meer geldbedragen (totaalwaarde 279.455,00 euro, althanseen geldbedrag van 30.820,00 euro
),
heeft verworven,voorhanden heeft gehad,
heeft overgedragen en/of omgezet,terwijl hij
en/of zijn mededader(s)wist
(en)dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
VERWEER TEN AANZIEN VAN HET ONDER 3 TENLASTEGELEGDE
De raadsman heeft, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad, gesteld dat de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken, omdat de verdachte met betrekking tot het geld hij onder zich had geen verhullings- of omzettingshandelingen heeft verricht, terwijl het geld - naar de officier van justitie heeft gesteld - afkomstig is uit misdrijven die de verdachte zelf heeft begaan.
De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsman gevoerde verweer niet in de weg staat aan het wettig en overtuigend bewezen verklaren van het tenlastegelegde witwassen. Zij zal hetgeen is aangevoerd bespreken bij de strafbaarheid van de te bewijzen feiten.
STRAFBAARHEID FEITEN
Hetgeen de raadsman omtrent het witwassen heeft aangevoerd raakt aan de vraag of dat wat onder 3 bewezen kan worden geacht gekwalificeerd kan worden. De officier van justitie heeft deze vraag ontkennend beantwoord en heeft tot ontslag van alle rechtsvervolging geconcludeerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de tekst van de artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de totstandkomingsgeschiedenis daarvan blijkt dat niets eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepaling omschreven gedraging verricht ten aanzien van geld dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf wordt veroordeeld wegens witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het verwerven of voorhanden hebben van een geldbedrag. Dat betekent echter niet dat elke gedraging die in artikel 420bis Sr is omschreven onder alle omstandigheden de kwalificatie witwassen rechtvaardigt. Het enkele verwerven of voorhanden hebben door een verdachte van geld dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, kan, zonder nadere motivering dat dit verwerven of voorhanden hebben bijdraagt aan het verhullen van de criminele herkomst, niet als witwassen worden gekwalificeerd, zo heeft de Hoge Raad inmiddels herhaaldelijk overwogen (o.a. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001).
In een slaapkamer van de woning van de verdachte zijn, al dan niet in een broek- of jaszak, geldbedragen aangetroffen met een totaal van € 30.820. Aannemelijk is dat die geldbedragen afkomstig zijn van misdrijven die door de verdachte zelf zijn begaan, te weten de handel in en de uitvoer van harddrugs. Het is immers hoogst onwaarschijnlijk dat hij de grote risico’s die dergelijke gedragingen met zich brengen om niet heeft willen lopen. Bovendien wordt door de verdachte in verschillende tapgesprekken over diens verdiensten uit die handel gesproken. Nu er echter geen gedragingen kunnen worden vastgesteld die (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verhullen of verbergen van
de criminele herkomstvan het geld, doet evengenoemde kwalificatie uitsluitingsgrond opgeld (vgl. HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1237). Voor het onder 3 bewezen te verklarene dient dan ook ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen te verklarene zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van die feiten uitsluiten. Deze feiten zijn dus strafbaar.
De onder 1 en 2 bewezen feiten leveren op:

1.

medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

2.

medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De officier van justitie heeft geëist dat aan de verdachte de hierboven vermelde straffen wordt opgelegd.
De raadsman heeft, naar de rechtbank begrijpt in het kader van de vraag naar de op te leggen straffen, naar voren gebracht dat niet kan worden gezegd dat alle drugstransacties waarover in tapgesprekken wordt gesproken, ook daadwerkelijk tot levering van verdovende middelen hebben geleid. Daarnaast heeft hij erop gewezen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode twee maal naar Marokko is gereisd en zich in die tijd dus niet bezig heeft gehouden met drugshandel. Het recidiverisico is klein en de verdachte heeft een blanco strafblad. Voorts heeft de verdachte de verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en kampt hij met een groot schuldgevoel richting zijn gezin. Ook lijdt hij aan depressieve klachten waarvoor hij medicatie en behandeling krijgt. Dat die behandeling in detentie niet kan plaatsvinden ‘spreekt voor zich’. De raadsman heeft voorgesteld de straf te beperken tot een vrijheidsstraf met de duur van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest, aan te vullen met een voorwaardelijk straf of een werkstraf.
De rechtbank overweegt als volgt.
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een anderen gedurende een periode van meer dan 5 maanden schuldig gemaakt aan het vervoeren, verstrekken, afleveren en verkopen van handelshoeveelheden en gebruikershoeveelheden heroïne en cocaïne in Nederland en aan het exporteren van deze verdovende middelen naar Frankrijk en België. De verdachte maakte deel uit van een samenwerkingsverband tussen hem en zijn medeverdachten. Hij was daarin een van de leidende figuren. Hij huurde een
safehousewaarin de drugs werden klaargemaakt voor aflevering en van waaruit deze werden verhandeld, nam bestellingen aan, stuurde de medeverdachte [medeverdachte 2] aan en had met zijn compaan en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) overleg over de in- en verkoop van verdovende middelen. Gezien de periode waarin de handel heeft plaatsgevonden en de frequentie waarmee telefoongesprekken zijn gevoerd, moet het samenwerkingsverband in totaal vele kilo’s binnen Nederland hebben geleverd. Uit de gesprekken wordt weliswaar duidelijk dat verschillende leveringen geen doorgang hebben gevonden, maar veel ook wel.
De verdachte pleegde met de regelmaat van de klok strafbare feiten in de vorm van leveringen van verdovende middelen en hij was met de voorbereiding en de afwikkeling van die leveringen nagenoeg dagelijks bezig. Bij iedere levering nam hij de beslissing verdovende middelen op de markt te brengen, zonder zich te bekommeren om de gevolgen die dit had voor degenen die ze gebruiken. Daarnaast heeft de verdachte verdovende middelen geëxporteerd naar België en Frankrijk.
De verdachte heeft, zoals de raadsman terecht heeft benadrukt, in de tenlastegelegde periode twee keer een tijd in Marokko verbleven. De eerste keer kwam hij op 26 juni 2013 terug. Op 30 juli 2013 vertrok hij weer en op 29 augustus 2013 keerde hij opnieuw terug. Tijdens zijn afwezigheid was een van zijn telefoonnummers die als bestellijn kan worden getypeerd, alsook de personenauto van de verdachte in gebruik bij [medeverdachte 1], die ervoor zorgde dat de handel op dezelfde voet kon worden voortgezet. De verdachte overlegde tijdens zijn verblijf in Marokko ook met [medeverdachte 1] over de prijs en de levering van verdovende middelen. Derhalve wordt de verdachte de handel over de volle tenlastegelegde periode aangerekend.
Dit zijn ernstige feiten. De verdachte heeft aldus bijgedragen aan de verdere verspreiding en het gebruik van harddrugs. Het op de markt brengen van harddrugs vormt een ernstige bedreiging van de volksgezondheid en bevordert de toename van vermogensdelicten. Het is algemeen bekend dat gebruikers, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen, veelvuldig strafbare feiten plegen. Dit is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van een aanzienlijke duur. Om die reden kan dan ook niet worden volstaan met oplegging van een vrijheidsstraf overeenkomstig de duur van het voorarrest, al dan niet aangevuld met voorwaardelijke straf of een taakstraf, zoals de raadsman heeft voorgesteld.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 juli 2014 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland (hierna: reclassering) heeft op 27 februari 2014 een rapport over de verdachte opgemaakt.
Uit dit rapport komt naar voren dat de verdachte moeite heeft een baan te vinden, omdat hij zeer laag geschoold is. Hij staat voor emotionele problemen onder behandeling van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige en gebruikt antidepressiva en slaappillen. Vermoe-delijk is er sprake van PTSS. De verdachte gebruikt af en toe cocaïne, maar er zijn geen aanwijzingen dat hij afhankelijk is van dit middel. Hij lijkt onder de indruk van de door hem ondergane detentie en te beseffen dat hij zich in de toekomst niet met illegale praktijken in moet laten. Het recidiverisico wordt als laag tot gemiddeld ingeschat. Buiten de professionele hulp die de verdachte reeds ontvangt, zijn geen interventies of behandelingen geïndiceerd, aldus de reclassering.
De op te leggen gevangenisstraf is lager dan de door de officier van justitie gevorderde straf, aangezien deze, gelet op straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, de rechtbank te fors voorkomt, alsook omdat de verdachte de indruk heeft gemaakt oprecht berouw van zijn handelen te hebben.
Opgemerkt wordt nog dat, anders dan is gesuggereerd door de raadsman, niet aannemelijk is geworden dat de behandeling die de verdachte voor zijn psychische klachten krijgt in detentie niet op adequate wijze kan worden voortgezet.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De officier van justitie heeft gevorderd dat het in de woning van verdachte aangetroffen geldbedrag van € 30.820 verbeurd wordt verklaard en dat de personenauto van het merk en type Volkswagen Passat, kenteken [kenteken], wordt teruggegeven aan de verdachte. De raadsman heeft zich niet over het inbeslaggenomene uitgelaten.
De rechtbank beslist als volgt.
Het in beslag genomen geldbedrag van € 30.820 en de personenauto van het merk en type Volkswagen Passat, kenteken [kenteken], zullen worden verbeurd verklaard. De verbeurd-verklaring zal worden opgelegd als bijkomende straf voor de onder 1 en 2 bewezen te achten feiten. Mede in het licht van de omstandigheid dat de verdachte moet rondkomen van een bijstandsuitkering en de zorg heeft voor vijf kinderen, is immers aannemelijk dat het geld geheel of grotendeels door middel van die strafbare feiten verkregen. Evenzeer is aannemelijk dat die feiten met behulp van de personenauto zijn begaan.
VOORLOPIGE HECHTENIS EN BORGSOM
Het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 4 april 2014 geschorst. Als zekerheidstelling voor de nakoming van de gestelde voorwaarden is door of namens de verdachte een bedrag van € 25.000 gestort op een rekeningnummer van het arrondissementsparket Rotterdam.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte wordt opgeheven met ingang van de dag van de einduitspraak. Zij heeft zich niet expliciet uitgelaten over enige met betrekking tot de gestorte borgsom te nemen beslissing.
De raadsman heeft zich over het één noch het ander uitgelaten.
De rechtbank overweegt dat voor toewijzing van evenbedoelde vordering geen aanleiding is, omdat de termijn van de schorsing, blijkens het daaraan ten grondslag liggende bevel, eindigde op de dag van de aanvang van de inhoudelijke behandeling van diens strafzaak. Met andere woorden: het bevel tot voorlopige hechtenis is al weer kracht.
Nu niet is gebleken dat de verdachte de in het bevel gestelde voorwaarden heeft overtreden, ziet de rechtbank ambtshalve aanleiding om op de voet van artikel 85 van het Wetboek van Strafvordering te bevelen dat de borgsom wordt teruggegeven aan degene die deze zekerheid heeft gesteld.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de reeds genoemde artikelen, daarnaast is gelet op de artikelen 33, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 3 bewezen verklaarde feit
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte ter zake daarvan van alle rechtsvervolging;
stelt vast dat het bewezen verklaarde voor het overige de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte ter zake daarvan strafbaar;
veroordeelt de verdachte ter zake daarvan tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de onder 1 en 2 bewezen feiten:
een geldbedrag van € 30.820 en een personenauto, merk en type: Volkswagen Passat, kenteken: [kenteken];
beveelt dat de borgsom van € 25.000 die door of namens de verdachte als zekerheid voor de nakoming van de aan de schorsing van de voorlopige hechtenis verbonden voorwaarden is gestort, wordt teruggegeven aan degene die deze zekerheid heeft gesteld.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. J.J.I. de Jong, voorzitter,
en mrs. S.M den Hollander en C.A. van Beuningen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.H. Eelderink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 september 2014.

Bijlage I

TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
in of omstreeks de periode van 21 maart 2013 tot en met 24 september 2013 te
Rotterdam en/of Berkel en Rodenrijs en/of Bleiswijk, althans ergens in
Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van
Nederland (te weten naar Belgie en/of Frankrijk) heeft gebracht (telkens)
een of meer handelshoeveelheden heroïne (diacetylmorfine) en/of cocaine,
in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne
en/of cocaine, zijnde heroïne en/of cocaine (telkens) (een) middel(en) als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
hij
in of omstreeks de periode van 21 maart 2013 tot en met 24 september 2013 te
Rotterdam en/of Berkel en Rodenrijs en/of Bleiswijk en/of Venray, althans
ergens in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een of meer handelshoeveelheden
en/of gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne
(diacetylmorfine) en/of cocaine, zijnde heroine en/of cocaine (telkens) (een)
middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
3.
hij
in of omstreeks de periode van 21 maart 2013 tot en met 24 september 2013, te
Rotterdam en/of Berkel en Rodenrijs en/of Bleiswijk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een)
voorwerp(en), te weten
een of meer geldbedragen (totaalwaarde 279.455,00 euro, althans een
geldbedrag van 30.820,00 euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft
overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat
bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
misdrijf;