ECLI:NL:RBROT:2014:9161

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
ROT 14/1773
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een stadionomgevingsverbod door de burgemeester van Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de burgemeester van Rotterdam. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester, waarbij hem een stadionomgevingsverbod was opgelegd voor de duur van een jaar, in combinatie met een preventieve last onder dwangsom van € 900,- per overtreding. Dit verbod was gebaseerd op de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012, artikel 2:77c, en was bedoeld om de openbare orde te waarborgen rondom het Feyenoordstadion. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen om de oplegging van het verbod te rechtvaardigen. De eiser had betwist dat hij zich schuldig had gemaakt aan de feiten die aan het verbod ten grondslag lagen, en de rechtbank oordeelde dat de burgemeester geen bewijs had geleverd voor de betrokkenheid van de eiser bij de genoemde incidenten. De rechtbank concludeerde dat het besluit tot oplegging van het stadionomgevingsverbod lijdt aan een motiveringsgebrek en heeft het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft ook bepaald dat de burgemeester binnen dertien weken na de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar moet nemen. Daarnaast heeft de rechtbank de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat dit pas aan de orde kan komen na een nieuwe beslissing op bezwaar.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/1773

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 november 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

en

de burgemeester van Rotterdam, verweerder.

Procesverloop

Bij besluiten van 18 november 2013 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan eiser een stadionomgevingsverbod opgelegd voor de duur van een jaar en een preventieve last onder dwangsom van € 900,- per overtreding van het verbod, met een maximum van € 18.000,-.
Bij besluit van 26 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaren ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2014. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Rolle, bijgestaan door H.L. van der Lugt.

Overwegingen

1. Het door verweerder in combinatie met de last onder dwangsom aan eiser opgelegde stadionomgevingsverbod behelst een verbod voor de duur van één jaar om zich in de omgeving van het Feyenoordstadion te bevinden vanaf vier uur voor aanvang en tot vier uur na afloop van een wedstrijd van Feyenoord of een voetbalgerelateerd evenement. Aan het stadionomgevingsverbod heeft verweerder ten grondslag gelegd de in het politierapport van 17 oktober 2013 neergelegde bevindingen, waaruit volgens verweerder blijkt dat
  • eiser sinds de ongeregeldheden bij het Maasgebouw op 17 september 2011 in beeld is bij de politie,
  • eiser op 30 mei 2013 tijdens een voetbalwedstrijd in het stadion in Almelo een steward heeft geslagen,
  • eiser zich op 1 september 2013 in het Feyenoordstadion heeft verzet tegen zijn aanhouding wegens overtreding van het aan hem opgelegde stadionverbod. Eiser kon tijdens deze aanhouding vluchten doordat een aantal medesupporters de politie in haar taak hinderde, waarbij een grimmige situatie ontstond en de politie zich geconfronteerd zag met een massaliteit aan agressieve supporters,
  • eiser in de periode van 21 juli 2012 tot en met 17 oktober 2013 stelselmatig de door de KNVB op 21 juli 2012 en 10 augustus 2013 aan eiser opgelegde civielrechtelijke stadionverboden heeft overtreden, waarvoor eiser minstens vier boetes heeft gekregen van de KNVB en waarvoor eiser op 28 oktober 2013 terecht heeft gestaan.
Deze feiten hebben, in onderlinge samenhang bezien, geleid tot oplegging van het stadionomgevingsverbod. Daaraan voegt verweerder toe dat sprake is van een patroon van overlast gevende incidenten waarbij eiser, gelet op zijn ‘toonzettende’ rol in een groep rond de Rotterdamse Jongerenkern van Feyenoord, een slecht voorbeeld geeft. Het gevaar voor de openbare orde dat hiermee gepaard gaat, acht verweerder onacceptabel. Tevens brengt eisers gedrag bij de overige bezoekers van een wedstrijd of in de omgeving waar de groep zich bevindt reële en concrete gevoelens van onveiligheid met zich.
Vanwege het ordeverstorende gedrag van eiser rondom voetbalwedstrijden en het feit dat de tot nu toe genomen maatregelen tegen eiser onvoldoende zijn gebleken om hem zijn gedrag te doen aanpassen, heeft verweerder ter bescherming van de openbare orde aan eiser het stadionomgevingsverbod opgelegd. Om eiser te stimuleren zich aan het verbod te houden, is het verbod versterkt met een last onder dwangsom.
2. Eiser bestrijdt ten eerste de aan het stadionverbod ten grondslag gelegde feiten. Ten aanzien van zijn betrokkenheid bij de ongeregeldheden rond het Maasgebouw op 17 september 2011 wijst eiser erop dat de politierechter hem daarvan heeft vrijgesproken en dat dit in hoger beroep is bevestigd. Verder betwist eiser dat hij op 30 mei 2013 bij een voetbalwedstrijd in Almelo een steward heeft geslagen. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de zaak over dit incident binnenkort op een zitting van de politierechter te Almelo wordt behandeld en hij verzoekt de rechtbank met de uitkomst van die zaak rekening te houden. Verder wijst eiser erop dat dit incident niet heeft plaatsgevonden in het gebied waarop het stadionverbod betrekking heeft. Ten aanzien van het incident op 1 september 2013 betwist eiser dat hij zich ordeverstorend heeft gedragen. Eiser stelt dat hij niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor het handelen van anderen. Dat hij een ‘toonzettende’ rol zou hebben, is niet onderbouwd.
Voorts stelt eiser dat verweerder zijn bevoegdheid tot het opleggen van een stadionomgevingsverbod gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend, omdat de incidenten op 30 mei 2013 en 1 september 2013 ín een stadion plaatsvonden, terwijl deze bevoegdheid is bedoeld voor het tegengaan van ongeregeldheden rondom en in de omgeving van het stadion.
Eiser voert verder aan dat verweerder de last onder dwangsom prematuur heeft opgelegd, omdat niet is gebleken dat hij zich niet aan het verbod zou houden.
Verder verzoekt eiser om vergoeding van de door hem geleden schade wegens een ongebruikte seizoenskaart en nader te bepalen kosten wegens immateriële schade.
3. De bevoegdheid om een stadionomgevingsverbod op te leggen ontleent verweerder aan artikel 2:77c van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 (APV). In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat de burgemeester in het belang van de openbare orde of de bescherming van het woon- of leefklimaat aan een persoon een verbod kan opleggen om zich op te houden in de omgeving en nabijheid van onder meer het Feyenoordstadion “de Kuip”.
4. In de toelichting bij dit artikel is het volgende vermeld:
“Voetbalwedstrijden en evenementen in stadions gaan soms gepaard met verstoringen van de openbare orde. Ter voorkoming en bestrijding van deze openbare ordeverstoringen worden al enige tijd door de stadions privaatrechtelijke stadionverboden opgelegd aan personen die de orde in het stadion verstoren. Personen met een privaatrechtelijk stadionverbod mogen niet in het stadion komen. In dit artikel gaat het om de bestuursrechtelijke stadionomgevingsverboden. Hiermee wordt het onder andere aan voetbalsupporters, die zich schuldig hebben gemaakt aan openbare orde verstorend gedrag, verboden zich rond het stadion te begeven in geval er een evenement of voetbalwedstrijd in het stadion plaatsvindt. Deze stadionomgevingsverboden zijn noodzakelijk omdat een groot deel van de ordeverstoringen zich niet alleen in maar ook rondom en in de omgeving van het stadion voordoen. (…) De burgemeester kan aan personen waarvan is komen vast te staan dat deze tijdens evenementen of voetbalwedstrijden de openbare orde verstoren in de omgeving van het Feyenoordstadion “de Kuip” (…) een stadionomgevingsverbod opleggen. Tevens kan een stadionomgevingsverbod worden opgelegd aan personen aan wie reeds een privaatrechtelijk stadionverbod is opgelegd.”
5.1.
Met betrekking tot eisers betrokkenheid bij de ongeregeldheden bij het Maasgebouw op 17 september 2011, stelt de rechtbank vast dat verweerder geen enkel stuk, zoals bijvoorbeeld een proces-verbaal van de politie, heeft overgelegd waaruit de rechtbank kan afleiden op welke wijze eiser hierbij betrokken is geweest. Verder is van belang dat eiser, zoals door verweerder ter zitting is bevestigd, voor zijn vermeende aandeel bij deze ongeregeldheden door de politierechter is vrijgesproken, welk vonnis in hoger beroep is bevestigd. Dit betekent dat eisers betrokkenheid bij dit incident bij gebreke van feitelijke onderbouwing daarvan hem niet kan worden tegengeworpen in het kader van de oplegging van het stadionomgevingsverbod.
5.2.
Van het incident in het stadion van Almelo op 30 mei 2013 (Nike cup) is in het politierapport slechts een samenvatting te vinden. Daarin is gerelateerd dat een steward die probeerde een tas te controleren, werd belaagd door een groep supporters waar eiser onderdeel van uitmaakte, waarbij de steward door eiser werd geslagen. Toen eiser weigerde mee te lopen kneep hij in de wang van de steward. Eiser betwist dat deze feiten kloppen en heeft ter zitting aangegeven dat deze zaak binnenkort bij de politierechter te Almelo zal voorkomen. Het politierapport bevat geen processen-verbaal en/of andere bewijsstukken aan de hand waarvan de rechtbank zich een eigen oordeel kan vormen over eisers betrokkenheid bij dit incident en het ordeverstorende karakter daarvan. Onder die omstandigheden kan ook dit incident eiser niet worden tegengeworpen.
5.3.
Uit de processen-verbaal en andere stukken van de politie die zijn overgelegd met betrekking tot het incident op 1 september 2013 in het Feyenoordstadion blijkt dat eiser zich heeft verzet tegen zijn aanhouding wegens overtreding van het aan hem opgelegde stadionverbod en dat daaromheen een rommelige situatie is ontstaan tussen het veiligheidspersoneel en een groep supporters. Uiteindelijk werd besloten aanhouding van eiser na de wedstrijd met behulp van de ME te forceren. In de tussentijd werd de ME benaderd door een grote supportersschare die de ME de weg belemmerde, waardoor de ME zich genoodzaakt voelde zich terug te trekken. Op grond van de stukken acht de rechtbank het op zichzelf aannemelijk dat eiser door verzet tegen zijn aanhouding ordeproblemen heeft veroorzaakt op een deel van de tribune. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat de confrontatie tussen de ME en de grote supportersschare is veroorzaakt door eisers gedrag, vindt de rechtbank daarvoor in de aan het politierapport gehechte stukken geen aanknopingspunten. Eisers betrokkenheid bij dit incident is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van een zodanige verstoring van de openbare orde dat dit op zichzelf oplegging van een stadionomgevingsverbod rechtvaardigt.
5.4.
Niet in geschil is dat eiser de aan hem door de KNVB opgelegde stadionverboden meerdere keren heeft overtreden. Hoewel eiser daarmee provocerend gedrag vertoont, betekent dat evenwel op zichzelf nog niet dat met de enkele overtreding van een stadionverbod ook sprake is geweest van verstoring van de openbare orde. Nu de aan het politierapport gehechte processen-verbaal geen aanknopingspunten bevatten voor de conclusie dat de overtredingen van het stadionverbod gepaard zijn gegaan met verstoring van de openbare orde, kunnen deze overtredingen niet bijdragen aan verweerders conclusie dat het belang van de openbare orde oplegging van een vergaande maatregel als het stadionomgevingsverbod rechtvaardigt.
6. Uit het voorgaande volgt dat het besluit tot oplegging van het stadionomgevingsverbod lijdt aan een motiveringsgebrek, nu daarin onvoldoende is gemotiveerd welke feiten en omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat oplegging van dit verbod in het belang is van de openbare orde of de bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het Feyenoordstadion. Hieruit volgt dat ook het besluit tot oplegging van een last onder dwangsom lijdt aan een motiveringsgebrek.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding om met toepassing van de bestuurlijke lus verweerder in de gelegenheid te stellen om het motiveringsgebrek te herstellen, omdat voor de nadere besluitvorming door verweerder nader onderzoek en een nadere afweging nodig is, waarvan de duur en uitkomst niet valt in te schatten. Bij zijn nadere besluitvorming kan verweerder mogelijk ook de uitkomst van de aan de politierechter voorgelegde strafzaak met betrekking tot het incident in Almelo betrekken.
8.1.
Voorts heeft eiser in zijn beroepschrift schadevergoeding gevorderd. Ter zitting heeft hij toegelicht dat de schade daaruit bestaat dat hij nu niet bij het Feyenoordstadion kan komen en dat hij daarom nu geen seizoenskaart heeft. De rechtbank overweegt dat eventuele, voor vergoeding in aanmerking komende schade is ontstaan door de primaire besluiten, die zijn genomen na 1 juli 2013, de datum waarop artikel 8:73 van de Awb door inwerkingtreding van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding is vervallen en waarop titel 8.4 van de Awb in werking is getreden. Met het oog daarop merkt de rechtbank het verzoek om schadevergoeding aan als een verzoek in de zin van artikel 8:91, eerste lid, van de Awb.
8.2.
De rechtbank volstaat, zoals hierboven overwogen, in deze zaak met vernietiging van het bestreden besluit en spreekt zich niet uit over de gegrondheid van de bezwaren tegen de primaire besluiten. Pas nadat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen en de primaire besluiten in dat verband al dan niet heeft herroepen, is een zinvol oordeel mogelijk over een eventuele aanspraak op vergoeding van de door eiser geleden schade. Om die reden komt het verzoek thans niet voor toewijzing in aanmerking. Eiser kan desgewenst te zijner tijd met inachtneming van artikel 8:90 - en artikel 8:92 - van de Awb een gemotiveerd verzoek tot schadevergoeding bij verweerder indienen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 44,26 op grond van de volgende overwegingen.
De voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn limitatief omschreven in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Nu eiser zich in beroep niet heeft laten bijstaan door een professionele rechtshulpverlener komen de door hem gevorderde kosten van rechtsbijstand niet voor vergoeding in aanmerking. Over de aanspraak op vergoeding van de door eiser in bezwaar daarvoor gemaakte kosten op de voet van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb dient verweerder een beslissing te nemen in het kader van de door hem te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar.
Eiser heeft € 19,- aan reiskosten gevorderd. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed op basis van de kosten van openbaar vervoer. Uitgaande van eisers huisadres bedragen de kosten van een enkele reis met een OV-chipkaart € 4,17, zodat een bedrag van € 8,34 voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de goede bereikbaarheid van eisers huisadres met het openbaar vervoer en het beperkte verschil in reistijd tussen auto en openbaar vervoer (ongeveer 20 minuten) ziet de rechtbank geen aanleiding voor vergoeding van de kilometerkosten in verband met het vervoer per auto.
Eiser heeft € 47,08 aan verletkosten gevorderd wegens het bijwonen van de zitting gedurende vier uur. Op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen verletkosten van een partij of een belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komen. Naar het oordeel van de rechtbank is het door eiser geclaimde tijdsbeslag van vier uur niet onredelijk, gelet op de duur van de zitting en de reisafstand tot eisers woonplaats. Uitgaande van het nettosalaris zoals dat blijkt uit de door eiser overgelegde salarisspecificatie van 29 augustus 2014, stelt de rechtbank de verletkosten vast op € 35,92.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder binnen dertien weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 165,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 44,26, te betalen aan eiser;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, voorzitter, en mr. R.H.L. Dallinga en mr. J.M.M Bancken, leden, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.