ECLI:NL:RBROT:2014:8996

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
4 november 2014
Zaaknummer
10/701172-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord op echtgenote met voorbedachten rade

Op 4 november 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van de moord op zijn vrouw. De verdachte en zijn neef, die als medeverdachte fungeerde, hadden een vooropgezet plan om de vrouw van de verdachte te doden. De relatie tussen de verdachte en zijn vrouw vertoonde problemen, wat leidde tot de fatale beslissing. Op 28 juni 2013 heeft de medeverdachte de vrouw in haar slaapkamer meermalen met een mes gestoken, wat resulteerde in haar overlijden door de vele steekwonden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, door het faciliteren van het vervoer en het aansteken van het plan, een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de uitvoering van de moord. De rechtbank overwoog dat de culturele achtergrond van de verdachte geen verzachtende omstandigheid kon zijn, gezien zijn integratie in de Nederlandse samenleving. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 15 jaar op, waarbij de ernst van het feit en de impact op de kinderen van de verdachte en het slachtoffer zwaar meegewogen werden. De rechtbank benadrukte dat moord een van de ernstigste delicten is en dat de verdachte volledig verantwoordelijk was voor zijn daden. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
zitting houdende te ‘s-Gravenhage
Team straf 2
Parketnummer: [parketnummer]
Datum uitspraak: 4 november 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman: mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 7 en 8 oktober 2014 en 4 november 2014.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair impliciet primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek van voorarrest.

BEWIJSVERWEREN

Salduz-jurisprudentie
De raadsman heeft aangevoerd dat al de verklaringen die door de verdachte tegenover de politie zijn afgelegd en bij welke verhoren geen raadsman aanwezig is geweest, dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De raadsman heeft hiertoe verwezen naar de Salduz-jurisprudentie alsmede naar het arrest van de Hoge Raad van 1 april 2014.
De rechtbank overweegt als volgt.
Volgens de geldende jurisprudentie, zoals onlangs nog bevestigd door de Hoge Raad in het arrest van 1 april 2014 (Hoge Raad 1 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:770), omvat het recht van een aangehouden verdachte op bijstand van een raadsman niet een verhoorbijstand, dat wil zeggen een algemeen recht op de aanwezigheid van een raadsman bij een verhoor van de verdachte door de politie. Opgemerkt wordt nog dat de verdachte bij de aanvang van zijn verhoren door de politie steeds is gewezen op zijn recht op rechtsbijstand, zodat voldaan is aan de geldende eis omtrent het recht op rechtsbijstand van een aangehouden verdachte.
Het verweer wordt verworpen.
Vidgen-jurisprudentie
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van de medeverdachte, [medeverdachte] (verder ook: [medeverdachte]) dienen te worden uitgesloten van het bewijs nu het bewijs voornamelijk gebaseerd is op die verklaringen en [medeverdachte] toen hij bij de rechter-commissaris en ter zitting door de verdediging als getuige werd gehoord, zich steeds op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. Hierdoor is de uitoefening van het ondervragingsrecht ex artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden feitelijk niet mogelijk geweest. De raadsman heeft naar voren gebracht dat de bewijsuitsluiting van de verklaringen [medeverdachte] zal moeten leiden tot de vrijspraak van de verdachte.
De rechtbank overweegt als volgt.
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard over zijn eigen betrokkenheid bij het aan hem ten laste gelegde. Deze verklaring van de verdachte draagt in belangrijke mate bij aan het bewijs. Voorts is de medeverdachte wel uitvoerig door de politie gehoord. De verdachte heeft op diens verklaringen kunnen reageren. De situatie waar de Vidgen-jurisprudentie op ziet, te weten dat het bewijs ‘
solely or to a decisive degree’ is gebaseerd op de verklaringen van een getuige die niet door de verdediging is ondervraagd, is hier niet aan de orde. Het verweer wordt verworpen.
Verklaringen van de verdachte zoals tegenover de politie afgelegd
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen, welke door de verdachte zonder bijstand van een tolk tegenover de politie zijn afgelegd, niet ten nadele van de verdachte gebruikt mogen worden. Aangevoerd is dat hetgeen de verdachte bedoeld heeft te zeggen door een taalbarrière en de afwezigheid van een tolk niet daadwerkelijk op papier terecht is gekomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Van het verhoor van de verdachte van 30 juni 2013 wordt een gedeelte voor het bewijs gebruikt. Het dossier bevat een letterlijke uitwerking daarvan. Bovendien zijn de beschikbare camerabeelden van dit gedeelte van het verhoor ter zitting getoond. Op basis hiervan ziet de rechtbank geen grond om aan te nemen dat de in het proces-verbaal opgenomen verklaring niet overeenkomt met wat de verdachte bedoeld heeft te zeggen. Ook hetgeen de verdachte en zijn raadsman ter zitting hebben opgemerkt over het verhoor van 30 juni 2013 leidt niet tot de conclusie dat sprake is geweest van een (wezenlijke) taalbarrière, laat staan van misverstanden als gevolg hiervan.
Het verweer wordt verworpen.
Verklaringen van [medeverdachte]
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte] niet voor het bewijs dienen te worden gebruikt, omdat deze verklaringen innerlijk tegenstrijdig en leugenachtig zijn en de verklaringen niet te verifiëren zijn via andere bronnen.
De rechtbank acht een specifiek deel van de verklaringen van [medeverdachte], zoals hierna zal blijken, niet geloofwaardig. Anderzijds constateert de rechtbank dat belangrijke delen van die verklaringen op hoofdlijnen steun vinden in de verklaring van de verdachte op 30 juni 2013 en bovendien op diverse onderdelen ook bevestiging vinden in onder meer de verklaring van [getuige] en de bevindingen van de politie. De rechtbank ziet derhalve geen grond om de verklaringen van [medeverdachte] in hun geheel of in het algemeen als onbetrouwbaar ter zijde te schuiven en zal deze in zoverre bezigen voor het bewijs.
Het verweer wordt dan ook verworpen.

OORDEEL VAN DE RECHTBANK OVER HET BEWIJS

Feiten
De rechtbank concludeert op grond van de bewijsmiddelen tot het volgende feitelijk verloop.
Op 27 juni 2013 spraken de verdachte (verder ook: [verdachte]) en zijn neef [medeverdachte] met elkaar over het in hun ogen ontoelaatbare gedrag van de vrouw van [verdachte], genaamd [slachtoffer]. [medeverdachte] en [verdachte] waren het er met elkaar over eens dat het gedrag van [slachtoffer] beschamend was voor [verdachte] en zijn familie en dat er iets moest gebeuren. In dat gesprek is aan de orde gekomen dat [verdachte] zelf niets kon doen omdat hij de zorg voor zijn kinderen had en daarom geen risico wilde lopen. Besloten werd dat [medeverdachte] wat moest doen. Afgesproken werd dat [medeverdachte] [slachtoffer] de volgende dag zou doden. Op 28 juni 2013 troffen [medeverdachte] en [verdachte] elkaar in het bedrijf waar zij beiden werkten. [verdachte] gaf [medeverdachte] de sleutel van zijn woning en hij regelde dat een collega van hen [medeverdachte] naar de bushalte zou brengen, waar diens fiets stond, en dat zij hem daar later weer zou ophalen.
De afspraak was dat [medeverdachte] naar de woning van [verdachte] en [slachtoffer] zou gaan waar [slachtoffer] zich bevond. Hij zou een mes uit de keuken pakken en een handdoek gebruiken om op de mond van [slachtoffer] te leggen als zij zou gaan schreeuwen. Blijkens de verklaring van de collega van [verdachte] en [medeverdachte] ging [medeverdachte], die op de achterbank zat van de auto waarin de collega hem wegbracht, bij het verlaten van het bedrijfsterrein liggen. Aangekomen bij de woning bemerkte [medeverdachte] dat [slachtoffer] in de slaapkamer op bed lag. Hij trok een latex handschoen aan waarover hij verklaart dat hij die handschoen speciaal had meegenomen van zijn werk, hij betrad de slaapkamer waar [slachtoffer] zich bevond en hij stak [slachtoffer] veelvuldig met het mes, waarbij de eerste messteek [slachtoffer] in de buik trof. Verder werd zij getroffen door een reeks andere messteken, met onder meer doorklieving van de halsslagaders en samenvallen van de longen als gevolg. De dood is ingetreden door bloedverlies in combinatie met functieverlies van de longen.
Na de steekpartij ontdeed [medeverdachte] zich van zijn bebloede kleding, het mes en de handdoek. [medeverdachte] belde vervolgens, zoals afgesproken, met de telefoon van een voorbijganger naar [verdachte] op het werk en gaf door dat hij weer ‘daar’ was, waarop [verdachte] aan dezelfde collega vroeg om [medeverdachte] op te halen bij de bushalte. [verdachte] gaf deze collega daarbij instructies over hoe zij moest rijden en vroeg haar om een rondje te rijden. Ook op de terugweg ging [medeverdachte] bij aankomst bij het bedrijf op de achterbank liggen.
[medeverdachte] en [verdachte] spraken elkaar vervolgens op het werk waarbij [medeverdachte] vertelde dat hij het gedaan had, met het mes, dat het niet gemakkelijk was en dat hij andere kleding had aangetrokken.
[verdachte] is vervolgens naar zijn woning gegaan. Hij trof daar zijn vrouw [slachtoffer] aan die in de slaapkamer in het bloed lag, en hij alarmeerde de hulpdiensten via een buurvouw.
Op het moment dat de hulpdiensten arriveerden was [slachtoffer] reeds overleden. Bij de sectie bleek dat [slachtoffer] negenentwintig steekwonden in haar lichaam had.
Nader over de verweren aangaande het feitelijk verloop
Afspraak van de medeverdachte bij de huisarts
Namens de verdachte is aangevoerd dat de verdachte, op het moment dat hij op 28 juni 2013 vervoer regelde voor [medeverdachte] van het werk naar de bushalte alsmede voor de terugreis, in de veronderstelling verkeerde dat [medeverdachte] naar een afspraak met de huisarts zou gaan.
Uit het vorenstaande volgt dat dit verweer geen doel treft. Het vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Causaal verband opzettelijke messteek en intreden van de dood
Aangevoerd is dat uit het sectierapport niet zonder meer blijkt dat de dood van [slachtoffer] uitsluitend door of vanwege het door [medeverdachte] aan [slachtoffer] opzettelijk toegebrachte letsel is ingetreden, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde. De raadsman wijst in dit verband op de verklaring van [medeverdachte] ter zitting, die inhoudt dat [medeverdachte] alleen de eerste messteek opzettelijk heeft toegebracht en dat de overige letsels onopzettelijk of per ongeluk in een worsteling zijn ontstaan.
De rechtbank overweegt het volgende.
Mede gelet op het feit dat [slachtoffer] door de eerste steekwond in haar buik reeds ernstig was verwond, acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat de (vele) latere verwondingen zijn ontstaan in een worsteling waarbij de verdachte zich tegen [slachtoffer] moest verweren. De verklaring die [medeverdachte] geeft, acht de rechtbank onlogisch en onverenigbaar met de aard en hoeveelheid van die letsels en de omstandigheid dat [medeverdachte] zelf geen verwondingen heeft opgelopen. Met name de (meervoudige) doorklievingen van de halsslagaders en perforaties van het middenrif laten zich niet geloofwaardig verklaren als onopzettelijk door [medeverdachte] en/of het slachtoffer zelf veroorzaakte verwondingen. Zo er al sprake zou zijn geweest van een gesprek tussen [medeverdachte] en [slachtoffer] na het toebrengen van de eerste steekwond in de buik, heeft [medeverdachte] niettemin aan het vooropgezette plan om [slachtoffer] te doden, vastgehouden. Ook als die uitvoering veel meer moeite heeft gekost dan [medeverdachte] en [verdachte] eerst hadden voorzien, is er steeds sprake geweest van opzet op de dood.
De verweren worden dan ook verworpen.
Nader over de beschuldiging van medeplegen
Van medeplegen is sprake indien een of meer verdachten een feit gezamenlijk hebben gepleegd. Medeplegen veronderstelt een bewuste en nauwe samenwerking gericht op de totstandkoming van het strafbare feit. De medepleger dient een substantiële bijdrage te leveren om als zodanig te kunnen worden aangemerkt. Niet vereist is dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen plegen. Wel dient de samenwerking intensief te zijn.
Zoals hiervoor reeds overwogen, zijn [medeverdachte] en [verdachte] er in samenspraak op uit gekomen dat er iets aan de bestaande situatie rond [slachtoffer] moest veranderen en dat [medeverdachte] dit zou gaan doen, waarbij het voor zowel [medeverdachte] als [verdachte] duidelijk was dat gedoeld werd op het doden van [slachtoffer]. Op 27 juni 2013 en 28 juni 2013 spraken [medeverdachte] en [verdachte] het plan door. Volgens [medeverdachte] hadden zij “aan alle kleine dingen gedacht”. [verdachte] wees [medeverdachte] er onder meer op dat hij in de keuken een mes kon vinden. Op 28 juni 2013 regelde [verdachte] voor [medeverdachte] het vervoer naar de bushalte, vanwaar [medeverdachte] met de aldaar door hem geplaatste fiets naar de woning van [verdachte] en zijn vrouw ging. Na het plegen van het feit nam [medeverdachte] contact op met [verdachte] en regelde [verdachte] dat [medeverdachte] weer werd opgehaald bij de bushalte, dit kennelijk in een poging om de afwezigheid van [medeverdachte] op het werk onopgemerkt te laten en [medeverdachte] aldus een alibi te verschaffen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een dusdanig nauwe samenwerking, zowel bij de voorbereiding van het feit als bij hetgeen daarna nog is gebeurd, dat er sprake is geweest van medeplegen.
Nader over de beschuldiging van voorbedachte raad
Op basis van het bovenbeschreven feitelijk verloop, is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat de verdachte en zijn medeverdachte met voorbedachte raad hebben gehandeld. Er was sprake van een vooropgezet plan. De verdachte en zijn medeverdachte zijn volgens het gemaakte plan te werk gegaan. Dat dit plan door [medeverdachte] mogelijk is bijgesteld als gevolg van een worsteling met het slachtoffer doet aan de opzet noch de voorbedachte raad af. Contra-indicaties voor het aannemen van de voorbedachte raad ziet de rechtbank niet. Aangenomen wordt dan ook dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om zich op zijn voorgenomen daad te beraden en dat hij dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Op grond van het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot de volgende bewezenverklaring.

BEWEZENVERKLARING

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het primair impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 28 juni 2013 te Barendrecht
tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk en met voorbedachten rade,
een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft zijn mededader
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk,
meermalen met een mes
in de hals en buik en andere delen van het lichaam van die
[slachtoffer] gestoken en geprikt en gesneden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

BEWIJSMOTIVERING

De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

STRAFBAARHEID FEIT

Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van moord.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

STRAFBAARHEID VERDACHTE

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

STRAFMOTIVERING

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de moord op zijn vrouw. De relatie van de verdachte en zijn echtgenote kende strubbelingen. De inwonende neef van de verdachte, tevens de medeverdachte, en de verdachte waren het er over eens dat het zo niet langer kon. Op de opmerking van de verdachte dat hij de situatie niet kon veranderen, heeft de medeverdachte te kennen gegeven het doden van de vrouw van de verdachte voor zijn rekening te zullen nemen. De medeverdachte heeft de vrouw van de verdachte de volgende dag in haar eigen woning, terwijl zij op bed lag, meermalen gestoken met een mes, aan welk steekletsel zij is overleden. Bij de sectie zijn negenentwintig steekwonden aan het lichaam van de vrouw van de verdachte aangetroffen.
Door aldus te handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor het leven van zijn vrouw. Uit het grote aantal steekwonden blijkt dat de medeverdachte op een uiterst wrede wijze te werk is gegaan. De vrouw van de verdachte moet ongekende pijn en angst ervaren hebben tijdens de aanval van de medeverdachte, te meer nu die aanval kennelijk enige tijd heeft geduurd.
De verdachte heeft zijn nog jonge kinderen hun moeder afgenomen. Hij heeft door zijn handelen deze kinderen, en de overige familieleden en vrienden van het slachtoffer, groot en onherstelbaar leed berokkend. De jonge kinderen van de verdachte en het slachtoffer zullen het de rest van hun leven zonder hun moeder moeten doen en moeten leven met de wetenschap dat hun vader hun moeder om het leven heeft laten brengen. Ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de hand van de dochter van het slachtoffer en de verdachte blijkt van het leed wat haar is aangedaan door het verlies van haar moeder.
Het motief voor de moord is niet geheel duidelijk geworden. Mogelijk heeft de culturele achtergrond van de verdachte een rol gespeeld bij het maken van de keuze om zijn vrouw te laten doden. Daarentegen woont de verdachte al jaren in Nederland en is hij geïntegreerd in de Nederlandse rechtsorde waar hij – zo begrijpt de rechtbank – destijds zijn toevlucht heeft gezocht. Eigenrichting van deze soort en ernst is binnen de Nederlandse rechtsorde volstrekt onaanvaardbaar en de verdachte zal hebben te accepteren dat de handhaving van die rechtsorde een zware strafrechtelijke reactie eist. De culturele achtergrond van de verdachte kan dan ook niet in zijn voordeel meewegen bij het bepalen van de op te leggen straf.
Door de gruwelijke en onherroepelijke daad van de verdachte en zijn medeverdachte is de rechtsorde zeer ernstig geschokt. Moord behoort tot de meest ernstige delicten die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt. De rechtbank is van oordeel dat het feit volledig aan de verdachte kan worden toegerekend en zij houdt de verdachte dan ook volledig verantwoordelijk voor zijn daad.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Uit de pathologische informatie concludeert de rechtbank dat de moord omslachtig en wreed moet zijn geweest. Het is niet duidelijk dat een dergelijke uitvoering de verdachte voor ogen heeft gestaan. Wel is hij mede verantwoordelijk als aanstichter op de achtergrond en moet ook deze wijze van uitvoering hem grotendeels worden aangerekend. Dit alles brengt de rechtbank ertoe aan de verdachte - anders dan de officier heeft geëist - dezelfde straf op te leggen als aan de medeverdachte.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is acht geslagen op het op naam van de verdachte gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 juli 2014. Tevens is acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland van 29 juli 2013, betreffende de verdachte en op het rapport van het Nederlands Instituut voor Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, van 21 februari 2014, betreffende de verdachte.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Gelet is op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair impliciet primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (VIJFTIEN) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. E.I. Mentink en H.J. Wieman-Bart, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.A. Commandeur, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 november 2014.
Bijlage I bij vonnis van 4 november 2014:

TEKST TENLASTELEGGING

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 juni 2013 te Barendrecht
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk,
meermalen, althans éénmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de hals en/of buik en/of andere delen van het lichaam van die
[slachtoffer] gestoken en/of geprikt en/of gesneden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 28 juni 2013 te Barendrecht
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft die [medeverdachte] opzettelijk en na kalm beraad en
rustig overleg, althans opzettelijk,
meermalen, althans éénmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de hals en/of buik en/of andere delen van het lichaam van die
[slachtoffer] gestoken en/of geprikt en/of gesneden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte
op of omstreeks 28 juni 2013 te Barendrecht en/of te Ridderkerk, althans in
Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft
en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- het vervoer voor die [medeverdachte] naar/in de richting van de
woning (waar die [slachtoffer] zich bevond) te regelen, althans van het
bedrijf waar die [medeverdachte] werkte naar een bushalte (althans
plaats) die dichter gelegen was bij de woning waar die [slachtoffer] zich
bevond te regelen en/of
- vervoer (uit de richting) van de woning van slachtoffer aan die [medeverdachte] in het vooruitzicht te stellen.
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht