ECLI:NL:RBROT:2014:8895

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2014
Publicatiedatum
3 november 2014
Zaaknummer
C/10/458598 / KG ZA 14-836
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een franchiseovereenkomst en de gevolgen van onjuiste winstprognoses

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 oktober 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres], handelend onder de naam [eiseres], en [gedaagde]. De eiseres, die een onderneming heeft in het vervaardigen van haarwerken voor vrouwen met tijdelijk haarverlies, had een franchiseovereenkomst gesloten met de gedaagde op 1 februari 2013. De overeenkomst had een looptijd van vijf jaar en betrof de exploitatie van een haarwerkstudio in de regio Drechtsteden, later uitgebreid met de Hoeksche Waard.

De gedaagde heeft op 20 juni 2014 aan de eiseres medegedeeld dat zij de franchiseovereenkomst vernietigde wegens dwaling, en heeft dit standpunt ook door vijf andere franchisenemers laten ondersteunen. De eiseres heeft hierop gereageerd door te stellen dat er geen grond was voor vernietiging of ontbinding van de overeenkomst en heeft de gedaagde gesommeerd tot nakoming van de verplichtingen uit de franchiseovereenkomst.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het spoedeisend belang van de eiseres voldoende was aangetoond. De eiseres heeft verklaard dat zij niet meer met de gedaagde wil samenwerken en dat de regio inmiddels aan een andere franchisenemer is toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot nakoming van de franchiseovereenkomst niet toewijsbaar was, omdat de gedaagde niet meer aan de verplichtingen kon voldoen en de samenwerking feitelijk was beëindigd.

De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de gedaagde zich aan het non-concurrentiebeding diende te houden, ondanks haar beroep op vernietiging van de overeenkomst. De rechtbank heeft de gedaagde verboden om binnen drie dagen na betekening van het vonnis inbreukmakende activiteiten te ontplooien, met een dwangsom van € 200,- per dag, tot een maximum van € 20.000,-. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij beide partijen deels in het gelijk zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/458598 / KG ZA 14-836
Vonnis in kort geding van 6 oktober 2014
in de zaak van
[eiseres]
handelend onder de naam
[eiseres],
wonende te '[woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. M.L. Veldhuijzen te Dordrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats], gemeente Binnenmaas,
gedaagde,
advocaat mr. L. van der Leer-Jellinghaus te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling de dato 24 september 2014
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] drijft in ’[woonplaats] een onderneming op het gebied van het vervaardigen van haarwerken ten behoeve van vrouwen die te kampen hebben (gehad) met tijdelijk haarverlies. [eiseres] heeft in het jaar 2010 een franchiseorganisatie opgericht ten behoeve van de verdere toepassing van deze formule.
2.2.
Tussen partijen is op 1 februari 2013 franchiseovereenkomst gesloten voor de duur van vijf jaar, op grond waarvan [gedaagde] een haarwerkstudio onder de [formule] zou gaan exploiteren in het werkgebied Drechtsteden, welk werkgebied later is uitgebreid met de regio Hoeksche Waard.
2.3.
[gedaagde] heeft bij bij brief van 20 juni 2014 aan [eiseres] medegedeeld dat de franchiseovereenkomst wordt vernietigd wegens dwaling, subsidiair wordt ontbonden wegens (toerekenbare) tekortkoming. Ook vijf andere franchisenemers hebben toen een nagenoeg identieke brief naar [eiseres] gestuurd.
2.4.
[eiseres] heeft bij brief van 27 juni 2014 aan [gedaagde] medegedeeld dat geen grond bestaat voor vernietiging of ontbinding en [eiseres] heeft [gedaagde] daarbij gesommeerd tot integrale nakoming van de verplichtingen uit de franchiseovereenkomst.
2.5.
[eiseres] heeft bij brief van 15 juli 2014 aan [gedaagde] medegedeeld om welke inhoudelijke redenen geen grond bestaat voor vernietiging of ontbinding van de franchiseovereenkomst.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten franchiseovereenkomst, alsmede tot het staken van concurrerende activiteiten, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. [eiseres] stelt daartoe het volgende.
3.2.
[gedaagde] dient haar verplichtingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst na te komen. Dit doet zij ten onrechte niet. Er is geen grond voor vernietiging of ontbinding van de franchiseovereenkomst. [gedaagde] heeft met vijf andere franchisenemers een organisatie opgericht, waarin identieke, aan de [formule] concurrerende werkzaamheden worden verricht. Dit is in strijd met de franchiseovereenkomst, die een non- concurrentiebeding bevat.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt genoegzaam uit de stellingen van [eiseres].
4.2.
Desgevraagd ter zitting heeft [eiseres] medegedeeld dat in haar optiek een vruchtbare voortzetting van de samenwerking met [gedaagde] niet meer in de rede ligt. [eiseres] gaat er van uit dat partijen definitief uit elkaar zijn gegaan, zij het dat [eiseres] ook heeft verklaard dat de wijze waarop [gedaagde] de samenwerking tussen partijen heeft beëindigd in haar ogen niet door de beugel kan en dat het alsnog tot een ordentelijke beëindiging van deze samenwerking zal hebben te komen.
Voorts heeft [eiseres] ter zitting verklaard dat zij inmiddels maatregelen heeft getroffen om het vertrek van [gedaagde] te ondervangen; [eiseres] heeft de regio waarin [gedaagde] werkzaam was (regio Drechtsteden/ Hoeksche waard) inmiddels toegewezen aan een andere franchisenemer. Bij deze stand van zaken heeft [eiseres] geen voldoende belang bij toewijzing van haar vordering die ertoe strekt om [gedaagde] tot nakoming van de franchiseovereenkomst te verplichten. [eiseres] wil immers zelf ook niet meer samenwerken met [gedaagde] en de leemte die door het vertrek van [gedaagde] is veroorzaakt is inmiddels alweer opgevuld. De vordering tot nakoming van financiële verplichtingen is evenmin toewijsbaar, nu deze in vergaande mate afhangen van het resultaat van de franchise werkzaamheden, die thans niet meer plaatsvinden, waardoor eventuele financiële verplichtingen thans niet goed vaststelbaar zijn.
4.3.
Alsdan resteert de vordering van [eiseres] om aan [gedaagde] een verbod op te leggen om [eiseres] concurrentie aan te doen. Hierover wordt als volgt geoordeeld.
4.4.
Tussen partijen is niet in geding dat de tussen partijen gesloten franchiseovereenkomst voorziet in een non- concurrentiebeding. Volgens artikel 11.3 van deze overeenkomst is het [gedaagde] verboden om gedurende periode van één jaar na het einde van de franchiseovereenkomst concurrerende activiteiten te verrichten. [gedaagde] gaat er echter van uit dat het non-concurrentiebeding geen gelding meer heeft omdat zij de franchiseovereenkomst heeft vernietigd wegens dwaling. [gedaagde] stelt daartoe dat [eiseres] onjuiste omzet- en winstprognoses heeft afgegeven voorafgaand aan het sluiten van de franchiseovereenkomst.
4.5.
De voorzieningenrechter plaatst bij de beoordeling of aan [gedaagde] een recht op vernietiging van de franchiseovereenkomst wegens dwaling toekomt, voorop dat volgens vaste jurisprudentie de aard van de franchiseovereenkomst met zich meebrengt dat op de franchisegever de verplichting rust ervoor zorg te dragen dat de aan de toekomstige franchisenemer verstrekte prognoses deugdelijk zijn. De franchisegever dient in te staan voor de juistheid van de gegevens die aan de prognose ten grondslag liggen. Indien een franchisenemer er niet in slaagt de exploitatie van zijn onderneming zoals begroot in de prognose te realiseren en bovendien komt vast te staan dat de franchisegever niet heeft gezorgd voor een deugdelijke prognose, is de franchisegever in beginsel schadeplichtig (vgl. HR 25 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7329).
4.6.
Het enkele feit dat het behaalde resultaat van een franchisenemer lager is dan door de franchisegever is geprognosticeerd, impliceert echter nog niet dat de prognose ondeugdelijk is. Immers, een prognose is naar haar aard een uitspraak omtrent het vermoedelijke verloop van thans nog niet bekende, toekomstige gebeurtenissen. Gelet op de vele onzekerheden die de start van een onderneming kenmerken is immers zeer goed denkbaar dat een prognose die op zichzelf gebaseerd is op juiste uitgangspunten en op een deskundig oordeel, toch blijkt af te wijken van de werkelijkheid die zich in de daarop volgende periode openbaart. Wordt een in alle opzichten deugdelijk opgestelde prognose gevolgd door een substantieel daarvan afwijkende realiteit, dan zal doorgaans hooguit sprake zijn van dwaling in uitsluitend toekomstige omstandigheden, die geen grond biedt voor een vernietigingsactie. De in zijn toekomstverwachting teleurgestelde ondernemer zal een dergelijke teleurstelling als deel van zijn ondernemersrisico moeten accepteren. Een onjuiste prognose kan derhalve pas grond bieden voor een vernietiging uit hoofde van dwaling indien zich omstandigheden voordoen die nopen tot afwijking van dit algemene uitgangspunt (vgl. LJN: BG1402, Gerechtshof Arnhem 25 maart 2008, 104.002.963).
4.7.
Of [eiseres] aansprakelijk is te houden vanwege door haar verstrekte onjuiste omzet- en winstprognoses, valt in deze procedure niet goed vast te stellen. Naar voorlopig oordeel is sprake van argumenten die in een bodemprocedure zowel ten nadele, als ten voordele van [eiseres] zouden kunnen uitvallen, gelet op het volgende.
4.8.
[eiseres] stelt dat de omzet- en winstprognoses niet door haar aan [gedaagde] zijn verstrekt, maar door werving- en selectiebureau Henk van Dam. Deze stelling kan [eiseres] niet baten, nu het [eiseres] zelf is geweest die deze prognoses heeft verstrekt aan werving- en selectiebureau Henk van Dam. [eiseres] heeft dit bureau ingeschakeld ter werving van franchisenemers. Indien en voorzover de prognoses die dit bureau heeft afgegeven aan potentiële franchisenemers onjuist zijn, is dit toerekenbaar aan [eiseres] nu werving- en selectiebureau Henk van Dam in zoverre is opgetreden als hulppersoon van [eiseres].
4.9.
[eiseres] beroept zich op artikellid 14.4 van de franchiseovereenkomst. In dit artikellid staat onder meer dat de prognose (slechts) is gebaseerd op eigen inzet en ervaringen van [eiseres] als franchisegever sinds de start in 2010. Voorts staat in dit artikellid dat de [eiseres] formule, gelet op haar relatief korte bestaansduur, nog steeds in ontwikkeling is en dat een franchisenemer daarom zelf de deugdelijkheid van de uitgangspunten van de aan hem ter beschikking gestelde prognose dient te onderzoeken. Naar voorlopig oordeel vormt deze bepaling een duidelijk voorbehoud ter zake van de bruikbaarheid van de prognose. Daarom valt geenszins uit te sluiten dat [eiseres] niet aansprakelijk valt te houden als het resultaat van een franchisenemer tegenvalt.
4.10.
Anderzijds zijn “sheets” in geding gebracht met daarop de omzet- en winstprognoses. Deze sheets zijn getoond aan (potentiële) franchisenemers door werving- en selectiebureau Henk van Dam. Deze sheets lijken niet voorzien te zijn geweest van een voorbehoud zoals vastgelegd in voormeld artikellid 14.4. Dan valt niet uit te sluiten dat potentiële franchisenemers zich hebben mogen verlaten op de juistheid van hetgeen op de sheets vermeld stond. Het blijft dan echter wel de vraag of de sheets afzonderlijk op hun merites mogen worden beoordeeld, zonder het voorbehoud in artikellid 14.4 van de franchiseovereenkomst daarin te betrekken.
4.11.
Aan het niet slagen van een onderneming van een nieuwe franchisenemer kunnen vele redenen ten grondslag liggen. Het is niet per definitie gezegd dat de franchisegever hiervoor aansprakelijk is. De voorzieningenrechter verwijst ook in dit verband naar de onzekerheden die gepaard gaan met het starten van een nieuwe onderneming (rechtsoverweging 4.6). Factoren als bijvoorbeeld ondernemersvaardigheden, de tijd die een (part time) ondernemer in een nieuwe onderneming wil steken, regionale koopkracht en de aanwezigheid van concurrentie in de regio kunnen hierbij van belang zijn. De vraag of aan [gedaagde] een recht op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling toekomt, vergt een onderzoek naar feiten en waarschijnlijk ook bewijslevering. Daarvoor leent een kort gedingprocedure zich niet (goed). Hier en nu kan slechts tot het oordeel worden gekomen dat vooralsnog onvoldoende aannemelijk is dat het beroep op vernietiging in een bodemprocedure zal slagen. In dit oordeel wordt betrokken dat de stelplicht en bewijslast op [gedaagde] rusten, nu het immers [gedaagde] is die zich op het rechtsgevolg beroept dat aan haar een recht op vernietiging van de franchiseovereenkomst wegens dwaling toekomt.
4.12.
Het is voorts onvoldoende aannemelijk geworden dat aan [gedaagde] een recht op ontbinding van de overeenkomst toekomt wegens tekortkomingen in de nakoming door [gedaagde]. Volgens [gedaagde] zouden deze tekortkoming bestaan uit het niet bieden van ondersteuning, opleiding en bijscholing alsmede het niet (goed) onderhouden van contacten met ziekenhuizen. Of hier sprake is van tekortkomingen staat niet vast, nu [eiseres] dit betwist. Als sprake mocht zijn van tekortkomingen dan is, anders dan [gedaagde] stelt, nakoming niet blijvend onmogelijk geworden. Deze tekortkomingen lenen zich immers voor herstel/verbetering. Daarom is ontbinding van de franchiseovereenkomst pas mogelijk nadat [gedaagde] [eiseres] in gebreke had gesteld. [gedaagde] heeft [eiseres] niet in gebreke gesteld. Naar voorlopig oordeel komt derhalve aan [gedaagde] ook geen recht toe op ontbinding van de franchiseovereenkomst.
4.13.
Naar voorlopig oordeel is [gedaagde] derhalve nog steeds gehouden aan het bepaalde in de franchiseovereenkomst, en dus ook aan het non-concurrentiebeding.
4.14.
[gedaagde] heeft ter zitting betwist dat zij thans het non-concurrentiebeding schendt. [gedaagde] heeft ter zitting echter ook verklaard dat zij niet uitsluit dat zij in de toekomst alsnog [eiseres] concurrentie zal gaan aandoen. Er dient derhalve rekening te worden gehouden met de kans dat [gedaagde] het non-concurrentiebeding gaat schenden. Daarom zal de vordering die ertoe strekt dit te verbieden, worden toegewezen. De in dit verband gevorderde dwangsom zal worden gematigd en beperkt, op na te melden wijze.
4.15.
Partijen worden over en weer deels in het (on-) gelijk gesteld. De proceskosten tussen hen zullen daarom worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt het [gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van het onderhavige vonnis op de franchiseovereenkomst inbreukmakende activiteiten te ontplooien, zijnde het ontplooien van de aan de [formule] gelijke of gelijkwaardige activiteiten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,- per dag, met een maximum van € 20.000,-;
5.2.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2014. [1]

Voetnoten

1.2517/676