Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2014 in de zaak tussen
[eiser]
de heffingsambtenaar van de gemeente Nieuwkoop, verweerder,
Procesverloop
(de woning) de waarde voor het belastingjaar 2013 vastgesteld op [bedrag]onder gelijktijdige oplegging van een daarmee corresponderende aanslag onroerende-zaakbelastingen.
Overwegingen
Eiser doet daarbij een beroep op de vrijstelling die geldt voor een waterverdedigingswerk en heeft in dit verband aangegeven dat het onderhavige perceel de functie heeft van een waterverdedigingswerk als onderdeel van de regionale waterkering, de polderring ‘polder Zevenhoven’, in beheer bij het waterschap.
Vooropgesteld wordt dat uit een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage (van 4 mei 2011, LJN BQ5548) volgt dat de uitzondering voor waterverdedigingswerken ook betrekking heeft op percelen in particuliere eigendom. De beperking in de uitzondering ter zake van woningen geldt niet voor de omliggende grond. De kernzone van het waterverdedigingswerk is uitgezonderd, maar niet de beschermingszone die niet in beheer is bij het waterschap.
In dit verband verwijst de rechtbank naar de (delen van de door eiser in bezwaar overgelegde) Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland 2009 (hierna: de keur), waaruit blijkt dat het Hoogheemraadschap van Rijnland ten aanzien van een zodanig werk de indeling in kernzone, beschermingszone en buitenbeschermings-zone hanteert. De kern- en beschermingszone is de waterkering en de beschermingszone heeft te maken met de stabiliteit van het dijklichaam.
Gelet op het feit dat eiser kadastraal eigenaar is van het perceel en zich op de vrijstelling beroept, ligt het op de weg van eiser te bewijzen dan wel aannemelijk te maken dat het gehele perceel in beheer is bij het Hoogheemraadschap van Rijnland en valt onder de uitzondering. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd.
De enkele stelling van eiser dat het perceel een waterverdedigingswerk betreft, welke stelling door verweerder gemotiveerd is betwist, is onvoldoende om een (gehele of gedeeltelijke) vrijstelling toe te passen. De stelling van eiser dat een aantal verbods- en gebodsbepalingen, zoals omschreven in de keur, van toepassing is, levert naar het oordeel van de rechtbank geen beheer in de zin van de vrijstellingsbepaling op.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet WOZ blijkt voorts dat het bij die WOZ-waarde gaat om de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de betreffende onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde zou zijn betaald, aldus ook de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2005:AU7714).
Verweerder voldoet met het taxatierapport van A.F.P. Jansen van 10 april 2014 aan de op hem rustende bewijslast. Uit dit rapport blijkt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De taxateur heeft deze waarde onderbouwd met de verkoopcijfers van [de vergelijkingsobjecten]
[de vergelijkingsobjecten] die wat de belangrijkste waardebepalende elementen betreft
- oppervlak, inhoud, kwaliteit, staat van onderhoud en bouwjaar - vergelijkbaar zijn met de woning. Weliswaar vertonen de vergelijkingsobjecten verschillen met de woning, maar verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat met deze verschillen voldoende rekening is gehouden.
Verweerder heeft voorts aangegeven dat de minder gunstige ligging van de woning (rekening houdend met de geluidsoverlast van het vliegverkeer en de busbaan, die is opengesteld voor alle verkeer) wordt weerspiegeld in de onderlinge waardeverhouding tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Uit de matrix blijkt dat de gemiddelde verkoopwaarde per m³ (100%) van de vergelijkingsobjecten € 594,- bedraagt, terwijl de waarde per m³ (100%) van de woning van eiser € 444,- bedraagt. Hieruit volgt dat de minder gunstige ligging door verweerder in de waarde is verdisconteerd.
Eventuele beperkingen die uit de (van toepassing zijnde) Keur zouden kunnen voortvloeien en de eventueel daarvan uitgaande waarde drukkende invloed op de grondwaarde zal in de voor die vergelijkingsobjecten gerealiseerde verkoopprijzen tot uitdrukking zijn gekomen, zodat die invloed reeds in de voor de woning vastgestelde waarde is verdisconteerd.
Nu door eiser geen ander(e) vergelijkingsobject(en) naar voren zijn gebracht die geschikter zouden zijn om in de vergelijking te betrekken, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de waarde van de woning – mede gelet op de door de taxateur van verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten – niet te hoog is vastgesteld.