In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2014 een verzoek tot wraking toegewezen. Verzoeker, die betrokken was bij een strafzaak tegen medeverdachte [X], vreesde dat de rechters vooringenomen waren. Dit verzoek volgde na een vonnis van 19 juni 2014 waarin verzoeker expliciet werd genoemd in de context van een gijzeling. De wrakingskamer oordeelde dat de vermelding van verzoekers naam in het vonnis van medeverdachte [X] niet noodzakelijk was voor de vaststelling van diens schuld, wat bij verzoeker de gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid wekte. De rechters, mrs. G.A.F.M. Wouters, M.A.J.M. van Sprundel-Jansen en G.M. Munnichs, hebben in hun verweer gesteld dat er geen sprake was van vooringenomenheid en dat de procedure correct was verlopen. De wrakingskamer concludeerde echter dat de omstandigheden voldoende waren om de vrees van verzoeker te rechtvaardigen, en heeft het verzoek tot wraking toegewezen. De beslissing werd genomen in het kader van de waarborging van de onpartijdigheid van de rechter, waarbij de wrakingskamer benadrukte dat de enkele betrokkenheid van de rechters bij eerdere zaken niet automatisch leidt tot vooringenomenheid.