In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een indicatie voor huishoudelijke verzorging had aangevraagd op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiseres had eerder een indicatie van 2 uur en 45 minuten per week, maar na een herbeoordeling was haar indicatie verlaagd naar 1 uur en 30 minuten per week. Eiseres stelde dat deze verlaging onvoldoende compensatie bood voor haar beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders niet voldoende had aangetoond dat de nieuwe indicatie voldeed aan de wettelijke eisen van de Wmo. De rechtbank oordeelde dat de door verweerder gepresenteerde werkwijze onvoldoende zekerheid bood dat met het toegekende budget de geïndiceerde zorg daadwerkelijk zou worden verleend. Eiseres had recht op een indicatie van 2 uur en 45 minuten per week, zoals eerder was vastgesteld, en de rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd.
De rechtbank heeft ook bepaald dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van maatwerk in de uitvoering van de Wmo en de verplichting van het college om voldoende compensatie te bieden voor de beperkingen van de aanvrager. De rechtbank heeft de zaak zelf in die zin voorzien dat eiseres voor de periode van 1 mei 2013 tot en met 30 april 2018 opnieuw werd geïndiceerd voor de eerder vastgestelde uren huishoudelijke zorg.