In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een ontslagvergoeding van een schuldenaar buiten de boedel van de schuldsaneringsregeling kan worden gehouden. De appellant, die sinds 2001 in dienst was bij adidas International Trading B.V., verzocht om een deel van zijn ontslagvergoeding van € 75.692,08 buiten de boedel te houden, onder verwijzing naar artikel 295 lid 4 sub a en c van de Faillissementswet (Fw). De rechtbank heeft de beschikking van de rechter-commissaris van 16 december 2013 bekrachtigd, waarin was geoordeeld dat de volledige ontslagvergoeding aan de boedel moest worden afgedragen.
De rechtbank overwoog dat de ontslagvergoeding niet onder de wettelijke uitzonderingen van artikel 295 lid 1 Fw valt. De appellant had aangevoerd dat zijn ontslag buiten zijn schuld was en dat hij door de volledige afdracht van de ontslagvergoeding onevenredig benadeeld zou worden, gezien zijn leeftijd en gezondheidstoestand. De rechtbank concludeerde echter dat er geen ruimte is om aan de uitzonderingen op artikel 295 lid 1 Fw een uitleg te geven die de bewoordingen daarvan te buiten gaat. De ontslagvergoeding is bedoeld als compensatie voor het wegvallen van inkomen en pensioenopbouw, en valt daarmee onder de boedel.
De rechtbank benadrukte dat de schuldsaneringsregeling is bedoeld om de schuldenaar een schone lei te geven, maar dat dit niet betekent dat alle ontvangen bedragen buiten de boedel kunnen blijven. De beslissing van de rechter-commissaris werd derhalve bekrachtigd, en het beroep van de appellant werd afgewezen. Deze uitspraak onderstreept de strikte toepassing van de regels omtrent de schuldsaneringsregeling en de boedel.