ECLI:NL:RBROT:2014:7564

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
AWB-14_00390
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van kennisneming in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot vertrouwelijkheid van tipgevers

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 8 augustus 2014, is de rechter-commissaris tot de conclusie gekomen dat er voldoende gewichtige redenen zijn om de beperking van de kennisneming van bepaalde stukken te rechtvaardigen, zoals bedoeld in artikel 8:29, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De zaak betreft een beroep van eiser tegen een besluit van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) van 17 december 2013. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de vertrouwelijkheid van informatie die door een tipgever aan de AFM is verstrekt. De AFM heeft verzocht om beperking van de kennisneming van deze informatie, omdat openbaarmaking de identiteit van de tipgever zou kunnen onthullen, wat schadelijk zou zijn voor de signalentoevoer en het toezicht van de AFM.

De rechter-commissaris heeft in zijn beoordeling het belang van de AFM bij vertrouwelijkheid zwaarder laten wegen dan het belang van eiser bij kennisneming van de stukken. Hij heeft vastgesteld dat de tipgever geen getuigenis heeft afgelegd die door de AFM is gebruikt als bewijs tegen eiser, en dat de tipgever daarom niet als getuige in de zin van artikel 6, derde lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens kan worden aangemerkt. De rechter-commissaris heeft ook opgemerkt dat de AFM niet in strijd handelt met het verbod van vooringenomenheid door de identiteit van de tipgever niet prijs te geven.

De beslissing van de rechter-commissaris houdt in dat de beperking van de kennisneming van de stukken gerechtvaardigd is, en deze beslissing kan alleen in hoger beroep worden aangevochten gelijktijdig met een eventueel hoger beroep tegen de einduitspraak van de rechtbank. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de afweging van belangen tussen vertrouwelijkheid en transparantie in bestuursrechtelijke procedures illustreert.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 14/390
beslissing van de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 8 augustus 2014 in de zaak tussen

[a], eiser,

gemachtigde: mr. A.D. van Koningsveld,
en

de stichting Stichting Autoriteit Financiële Markten, verweerster (AFM),

gemachtigde: mr. A.A. van Angeren.

Aanleiding

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 december 2013.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden.
AFM heeft onder meer de volgende op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden:
- een informatieverzoek van de AFM aan ING Financial and Equity Markets, Compliance van 16 januari 2012, waarin in de tweede alinea van pagina 1 een tekst is opgenomen met betrekking tot informatie die de AFM van een tipgever (de tipgever) heeft ontvangen;
- een e-mail van 30 januari 2012 met een reactie van de AFM aan de tipgever;
- een e-mail van 1 februari 2012 met het antwoord van de tipgever.
Verweerder heeft ten aanzien van deze stukken op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank medegedeeld dat uitsluitend zij daarvan kennis zal mogen nemen en verzocht met toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Awb te beslissen dat de beperkte kennisneming gerechtvaardigd is (het verzoek).
Bij brief van 23 mei 2014 heeft de rechtbank AFM verzocht het verzoek nader te beargumenteren in het licht van de beslissing van het College van Beroep voor het bedrijfsleven(het CBb) van 25 april 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:162).
Bij brief van 16 juni 2014 heeft AFM dat gedaan.
De rechtbank heeft het gewenst geacht om aan een rechter-commissaris op te dragen een beslissing te nemen als bedoeld in artikel 8:29, derde lid, van de Awb.

Beoordeling

1.
Het is een fundamenteel beginsel van behoorlijke rechtspleging dat de rechter zich bij zijn oordeel alleen mag baseren op die gegevens van feitelijke aard waarvan alle partijen de juistheid en volledigheid hebben kunnen nagaan en ter discussie hebben kunnen stellen. Indien de rechter-commissaris ten aanzien van bepaalde (onderdelen van) stukken de door verweerder bepleite beperking van de kennisneming op grond van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb gerechtvaardigd acht, kan de rechtbank op grond van het vijfde lid van dit artikel daarom slechts met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die (onderdelen van de) stukken uitspraak doen.
2.
De door de rechter-commissaris te nemen beslissing inzake beperking van de kennisneming vergt een afweging van belangen. Enerzijds zijn daarbij aan de orde het belang dat partijen over en weer gelijkelijk beschikken over de voor de beslechting van het geschil relevante informatie, alsmede het belang dat de rechter beschikt over alle informatie die nodig is om de hem voorgelegde zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Anderzijds speelt hierbij dat openbaarmaking van bepaalde gegevens het belang van een of meer partijen onevenredig kan schaden, waarbij ook is betrokken het belang van het bestuursorgaan, in dit geval AFM, om vertrouwelijke gegevens aangeleverd te krijgen.
3.
AFM heeft bij de brief van 16 juni 2014 aangegeven dat zij er in het kader van haar taak als toezichthouder op grond van de Wft groot belang bij heeft dat de identiteit van de tipgever en informatie waaruit die identiteit is af te leiden, geheim blijft. Indien er geen geheimhouding wordt betracht, zal dit naar alle waarschijnlijkheid een negatieve uitwerking hebben op de signalentoevoer, terwijl zij voor een groot deel afhankelijk is van die signalen bij haar risicogeoriënteerde toezicht. Daarbij vindt AFM dat eiser niet in zijn verdedigingsbelang wordt geschaad door toewijzing van het verzoek, omdat de inhoud van de melding niet ten grondslag ligt aan het oordeel van AFM en ook niet als bewijs van de overtreding geldt.
4.
De rechter-commissaris heeft kennis genomen van de stukken en is van oordeel dat er voldoende gewichtige redenen zijn om de beperking van de kennisneming als bedoeld in artikel 8:29, derde lid van de Awb gerechtvaardigd te achten. Het belang van AFM bij de vertrouwelijkheid van meldingen als deze dient te prevaleren boven het belang van eiser. Daarvoor acht de rechtbank in dit geval doorslaggevend dat de tipgever geen getuigenis heeft afgelegd die de AFM heeft gebezigd voor het bewijs van de aan eiser verweten overtreding. Anders dan kennelijk in de vermelde beslissing van het CBb, waarin wordt gerefereerd aan het Kostovski-arrest (EHRM 20 november 1989, zaak nr. 11454/85), het geval was, is de tipgever, dan ook niet als getuige in de zin van artikel 6, derde lid, aanhef en onder d, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden aan te merken. Verder ziet de rechter-commissaris, gelet op het door AFM beargumenteerde belang, niet in dat, zoals eiser meent, AFM in strijd handelt met het in artikel 2:4 van de Awb neergelegde verbod van vooringenomenheid door de identiteit van de tipgever niet prijs te geven.

Beslissing

De rechter-commissaris beslist dat beperking van de kennisneming van de stukken gerechtvaardigd is.
Deze beslissing is gedaan door mr. D. Haan, rechter-commissaris.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze beslissing kan slechts tegelijkertijd met het eventuele hoger beroep tegen de einduitspraak van de rechtbank hoger beroep worden ingesteld.