Het College is van oordeel dat hetgeen verweerster ter motivering van haar verzoek om beperking van de kennisneming heeft aangevoerd onvoldoende is om deze beperking gerechtvaardigd te achten. Daartoe overweegt het College dat ingevolge artikel 6, derde lid, aanhef en onder d, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, in het bijzonder het recht heeft getuigen te ondervragen of te doen ondervragen. De verklaring van de tipgever is, gelet op het Kostovski-arrest (EHRM 20 november 1989 in zaak nr. 11454/85), een getuigenverklaring in de zin van artikel 6, derde lid, aanhef en onder d, van het EVRM:
“ The Court notes that only one of the authors of the statements - namely the person
whose statements were read out at the trial - was, under Netherlands law, regarded as
a ‘witness’ (see paragraph 18 above). However, in view of the autonomous
interpretation to be given to this term (see the Bönischjudgment of 6 May 1985,
Series A no. 92, p. 15, par. 31-32), both authors should be so regarded for the
purposes of Art. 6 par. 3 (d) Convention, since the statements of both of them,
whether read out at the trial or not, were in fact before the court and were taken into
account by it.”
Om de identiteit van een dergelijke getuige geheim te houden, moet er een gegronde reden
zijn (EHRM 28 februari 2013 in zaak nr. 22163/08, Mesesnel tegen Slovenië):
“ As regards the exceptions, the Court, in Al-Khawaja and Tahery (cited above),
referred to two requirements. First, there must be a good reason why the witnesses
could not be examined by the accused and second, when a conviction is based solely
or to a decisive degree on depositions that have been made by a person whom the
accused has had no opportunity to examine or to have examined, sufficient
counterbalancing factors, including the existence of strong procedural safeguards,
must be provided (see Al-Khawaja and Tahery, cited above, §sS 119-47).”
Hieruit volgt dat een verzoek om toepassing van artikel 8:29 van de Awb dat is ingegeven door de wens de identiteit van een tipgever geheim te houden niet zonder meer gerechtvaardigd kan worden geacht.
Het College is van oordeel dat enkel de mogelijke terughoudendheid van tipgevers om verweerster in de toekomst informatie te verschaffen, onvoldoende grond vormt voor het beperken van de kennisneming van het e-mailbericht van 22 september 2008.