Volgens een op ambtseed opgemaakt en op 7 september 2012 gedateerd boeterapport hebben vier arbeidsinspecteurs van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Inspectie) het volgende geconstateerd.
Naar aanleiding van een werkplekcontrole op 29 oktober 2010 heeft de Inspectie geconstateerd dat in de periode van 1 januari 2010 tot en met 29 oktober 2010 vier vreemdelingen van Roemeense nationaliteit - [C.C.], [D.M.], [V.N.] en [C.P.] (hierna: de vreemdelingen) - op de scheepswerf van [naam 1] (hierna: [scheepswerf]), in opdracht van [naam 2] (hierna: [M.]) hebben gewerkt. De Inspectie heeft eveneens op 29 oktober 2010 een administratief onderzoek naar [M.] verricht. Uit dat onderzoek bleek dat [scheepswerf] de vreemdelingen via [M.] heeft ingeleend van de onderneming [naam 3] (hierna: [naam 3]) uit Roemenië. De Inspectie heeft op 29 oktober 2010 de Nederlanders H. Begic en [A.A.] (hierna: [A.A.]), de Poolse vreemdelingen [K.P.P.] en [T.B.F.] - allen werkzaam voor [M.] - alsmede [M.V.] als getuigen gehoord. [A.A.] heeft onder meer verklaard dat hij het werk verdeelt onder de mannen van [M.] en dat zij allen hetzelfde werk doen. [A.A.] controleert het werk van de Roemenen. Hij merkt geen enkel verschil tussen de Polen, de Roemenen en het vaste personeel. Iedereen werkt op dezelfde manier aan hetzelfde. Zij werken op verschillende schepen, aldus [A.A.]. Deze verklaring wordt bevestigd door de overige (voornoemde) getuigen.
Op 8 november 2010 heeft de Inspectie een nader administratief onderzoek ingesteld bij [M.], ten kantore van [naam 4]. De Inspectie heeft die dag gesproken met accountant [T.R.] (hierna: [T.R.]) en kopieën gemaakt van facturen van [M.] aan [scheepswerf] en de zakelijke bescheiden betreffende het schip, de [naam 5]. Op 28 februari 2011 heeft de Inspectie de Roemeense arbeidsinspectie verzocht om informatie. De resultaten van het door de Roemeense arbeidsinspectie verrichte onderzoek zijn op 14 april 2011 ontvangen door de Inspectie.
Op 7 maart 2011 heeft de Inspectie gesproken met [T.C.v.G.], wettelijk vertegenwoordiger van [scheepswerf]. Op 12 april 2011 heeft de Inspectie [T.R.] als getuige gehoord. Op 18 april 2011 heeft de Inspectie [T.C.v.G.], als uitzendkracht tewerkgesteld bij [scheepswerf], als getuige gehoord.
Op 21 april 2011 heeft de Inspectie administratief onderzoek ingesteld bij [scheepswerf]. Uit dit onderzoek is gebleken dat eiseres opdrachtgever van de reparatiewerkzaamheden aan het schip de [naam 5] was. De Inspectie heeft kopieën van de desbetreffende facturen gemaakt.
Op 4 mei 2011 heeft de Inspectie [E.A.A.] (hierna: [E.A.A.]), bestuurder van [naam 3], als getuige gehoord. [E.A.A.] heeft onder meer verklaard dat alle vreemdelingen bij hem in dienst zijn geweest en hebben gewerkt bij [M.]. Op het moment van het gehoor had [naam 3] geen werk meer in Nederland en waren er nog vijf personen in dienst van [naam 3], te weten [E.A.A.] zelf, [O.L.], [I.C.], [M.V.] en [V.N.].
Op 17 mei 2011 heeft de Inspectie [E.N.], boekhouder van [naam 3], verzocht urenstaten van het personeel over te leggen om vast te kunnen stellen welke vreemdelingen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 29 oktober 2010 op welk schip hebben gewerkt. Aan dit verzoek is bij e-mail van 8 juni 2011 voldaan. Op 26 mei 2011 heeft de Inspectie een nader administratief onderzoek ingesteld naar [M.], ten kantore van [naam 4], en heeft bij e-mail van 6 juni 2011 de wettelijk vertegenwoordiger van [M.] verzocht om ontbrekende facturen over te leggen. Aan dit verzoek is bij e-mail van 8 juni 2011 voldaan. Uit het onderzoek is gebleken dat [M.] als doorlener wordt aangemerkt.
Op 27 februari 2012 heeft de Inspectie een administratief onderzoek ingesteld bij eiseres. Namens eiseres is geweigerd de administratie te overhandigen, waarop de Inspectie deze mondeling heeft gevorderd en die vordering bij brief van dezelfde datum heeft bevestigd. Op 12 maart 2012 heeft eiseres drie facturen van eiseres, handelend onder de naam “[naam 6]”, gericht aan de onderneming [bedrijf 2], de eigenaar van het schip [naam 5], overgelegd. Hieruit blijkt dat [bedrijf 2] wordt aangemerkt als opdrachtgever van eiseres.
Op 17 april 2012 heeft de Inspectie [naam 8] (hierna: [naam 8]), als bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1]wettelijk vertegenwoordiger van eiseres, gehoord als overtreder. [naam 8] heeft samengevat het volgende verklaard. [naam 8] weet niet wie de eigenaar is van het schip [naam 5]. Hij heeft de opdracht tot het maken van een nieuwe voorpiek voor dat schip gekregen van [D.W.] van [bedrijf 2] De voorpiek is door eiseres getekend, gebouwd en op een binnenvaartschip naar de werf van [scheepswerf] gevaren en daar op het schip gezet. De [naam 5] lag al op de helling van de werf van [scheepswerf]. [scheepswerf] is een goed betalende klant van eiseres. Er is geen schriftelijke overeenkomst met [scheepswerf]. [naam 8] weet niet meer welke afspraken zijn gemaakt met betrekking tot het uitvoeren van reparatiewerkzaamheden aan het schip [naam 5]. Het enige dat de werf moest doen, was de oude piek weghalen en de nieuwe voorpiek op de [naam 5] lassen. De naam [M.] zegt [naam 8] helemaal niets. Hij was er niet van op de hoogte dat [scheepswerf] [M.] de opdracht heeft gegeven om de reparatiewerkzaamheden aan de [naam 5] uit te voeren. [naam 8] weet ook niet dat [M.] ten behoeve van het uitvoeren van die reparatiewerkzaamheden personeel heeft ingeleend van [naam 3]. Namens eiseres is geen toezicht gehouden op de werkzaamheden. [naam 8] vindt het te gek voor woorden dat opdrachtgevers van [scheepswerf] verantwoordelijk worden gehouden voor werkzaamheden die hebben plaatsgevonden bij [scheepswerf]. Hij voelt zich geen overtreder en is het niet eens met deze term, aldus [naam 8].
Op 14 mei 2012 heeft de Inspectie [A.J.O.], adviseur van [bedrijf 2], als getuige gehoord.
Uit navraag bij het UWV WERKbedrijf is gebleken dat voor de vreemdelingen geen tewerkstellingsvergunningen zijn afgegeven.