In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had verzocht om een persoonlijke betalingsregeling op basis van haar betalingscapaciteit, nadat haar verzoek om toekenning van deze regeling was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de door de Belastingdienst aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende grond bieden om aan te nemen dat eiseres opzet of grove schuld kan worden verweten bij het ontstaan van de terugvordering van een bedrag van € 14.872. Eiseres had in 2013 teveel kinderopvangtoeslag ontvangen, maar de rechtbank concludeerde dat zij niet nalatig was in die mate dat dit als opzet of grove schuld kan worden aangemerkt. Eiseres had meerdere keren verzocht om stopzetting van de kinderopvangtoeslag, maar door administratieve fouten was dit niet tijdig gebeurd. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst ten onrechte de persoonlijke betalingsregeling had geweigerd en dat eiseres recht had op een regeling op basis van haar betalingscapaciteit. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de Belastingdienst binnen zes weken een nieuw besluit moest nemen.